ECLI:NL:RBZWB:2024:9053

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 december 2024
Publicatiedatum
31 december 2024
Zaaknummer
10981922 \ CV EXPL 24-929 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Ebben
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van facturen en verrekening in civiele procedure tussen V.O.F. en DMG Meubelen B.V.

In deze civiele procedure vordert de V.O.F. betaling van twee facturen van in totaal € 17.200,00 van DMG Meubelen B.V. De kantonrechter heeft de vraag te beantwoorden of DMG Meubelen nog een bedrag aan de V.O.F. moet betalen. De V.O.F. stelt dat DMG Meubelen zich ten onrechte beroept op verrekening, omdat zij geen partij is geworden bij een bonusafspraak die tussen DMG en een andere vennootschap is gemaakt. De kantonrechter oordeelt dat de V.O.F. niet is gebonden aan deze bonusafspraak, omdat zij niet als partij is aangemerkt. De kantonrechter wijst de vordering van de V.O.F. toe en veroordeelt DMG Meubelen tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten. Daarnaast wordt DMG Meubelen veroordeeld in de proceskosten. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: 10981922 \ CV EXPL 24-929
Vonnis van 31 december 2024
in de zaak van
[V.O.F.] V.O.F.,
te [plaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [V.O.F.] ,
gemachtigde: mr. J.H. Hommel,
tegen
DMG MEUBELEN B.V.,
te Waalwijk,
gedaagde partij,
hierna te noemen: DMG Meubelen,
gemachtigde: mr. W.A.T. Wieland.

1.De zaak in het kort

1.1.
Het gaat in deze zaak over de vraag of DMG Meubelen nog een bedrag aan [V.O.F.] moet betalen. De kantonrechter beantwoordt die vraag bevestigend en zal hieronder uitleggen hoe zij tot dit oordeel is gekomen.

2.Hoe de procedure is verlopen

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 29 mei 2024;
- de akte overlegging producties tevens vermeerdering van eis;
- de aanvullende producties 11 tot en met 14, 15, 16A tot en met 16C en 17 van DMG Meubelen;
- de mondelinge behandeling van 6 september 2024 waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt en waarbij DMG Meubelen spreekaantekeningen heeft overgelegd.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.Van welke feiten de kantonrechter uitgaat

3.1.
[V.O.F.] is op 1 september 2020 opgericht en legt zich toe op de verbouwing van onder meer showroombadkamers en -keukens.
3.2.
De vennoten van [V.O.F.] zijn [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] .
3.3.
[naam 1] is enig aandeelhouder van [B.V. 1] (hierna: [B.V. 1] ). [naam 1] en [naam 3] zijn allebei zelfstandig bestuurder van [B.V. 1] . [B.V. 1] verricht managementactiviteiten.
3.4.
[B.V. 1] is enig aandeelhouder en bestuurder van [B.V. 2] (hierna: [B.V. 2] ). [B.V. 2] verricht vergelijkbare activiteiten als [V.O.F.] .
3.5.
[B.V. 2] en [V.O.F.] hebben werkzaamheden voor DMG Meubelen verricht. In eerste instantie werden de opdrachten verstrekt aan [B.V. 2] . Na de oprichting van [V.O.F.] werden alle opdrachten vanuit DMG Meubelen verstrekt aan [V.O.F.] .
3.6.
[V.O.F.] heeft voor de door haar verrichte werkzaamheden aan DMG Meubelen onder meer op 14 juni 2023 een factuur gestuurd van € 7.500,00 en op 20 juli 2023 van € 9.700,00.
3.7.
Citrap Inkoop B.V. (hierna: Citrap) maakt, net als DMG Meubelen, onderdeel uit van het concern van De Mandemakers Groep B.V. (hierna: DMG). Citrap heeft bij [B.V. 2] bedragen aan bonus in rekening gebracht. De factuur van 6 mei 2023 voor bonus 1e kwartaal 2023 van € 25.926,44 exclusief btw en de factuur van 12 oktober 2023 voor bonus 2e en 3e kwartaal 2023 van € 27.875,02 exclusief btw zijn niet betaald. De andere facturen waarbij bonussen in rekening zijn gebracht, zijn wel betaald.
3.8.
Partijen hebben over de onder 3.6. en 3.7. genoemde facturen gecorrespondeerd.

4.Waar de kantonrechter over moet oordelen

4.1.
[V.O.F.] vordert na eisvermeerdering - samengevat - veroordeling van DMG Meubelen tot betaling van € 17.200,00, te vermeerderen met rente en kosten.
4.2.
DMG Meubelen voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van [V.O.F.] in haar vorderingen, althans deze af te wijzen, met veroordeling van [V.O.F.] in de proceskosten.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.Hoe de kantonrechter oordeelt

5.1.
[V.O.F.] vordert betaling van twee facturen van in totaal € 17.200,00 voor verrichte werkzaamheden.
5.2.
DMG Meubelen betwist de verschuldigdheid van de facturen niet maar beroept zich op verrekening. Zij stelt dat Citrap een vordering had op [V.O.F.] , dat DMG Meubelen deze vordering via cessie heeft overgenomen en dat de facturen zijn verrekend met deze vordering. Hierdoor zijn de facturen van [V.O.F.] voldaan.
5.3.
[V.O.F.] betwist dat Citrap een vordering had op [V.O.F.] . Van een cessie kan daarom geen sprake zijn en daarmee ook niet van een verrekening.
Partij bij de bonusafspraak
5.4.
DMG Meubelen stelt allereerst dat Citrap een vordering had op [V.O.F.] omdat [V.O.F.] partij is geworden bij de bonusafspraak tussen [B.V. 2] en DMG. [V.O.F.] betwist dat zij partij is geworden bij een bonusafspraak.
5.5.
Tussen partijen is niet (meer) in geschil dat de heer [naam 1] (indirect bestuurder van [B.V. 2] en één van de vennoten van [V.O.F.] ) met DMG een bonusafspraak heeft gemaakt. Die afspraak hield in dat [V.O.F.] over de omzet die door haar werd behaald met de opdrachten vanuit DMG een bonus moet betalen. Omdat [V.O.F.] op het moment dat de afspraak werd gemaakt nog niet was opgericht, kan het niet anders dan dat [naam 1] die afspraak namens [B.V. 2] heeft gemaakt.
5.6.
Partijen zijn het er niet over eens of [V.O.F.] partij is geworden bij de bonusafspraak. Of dit zo is, hangt af van wat partijen daarover ten opzichte van elkaar hebben verklaard en wat zij over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en redelijkerwijs mochten afleiden. [1] Daarbij moeten alle omstandigheden van het geval worden betrokken. Zoals bijvoorbeeld de omstandigheid hoe er in werkelijkheid is gehandeld/uitvoering is gegeven aan wat er is afgesproken.
5.7.
Bij de beoordeling van de vraag of [V.O.F.] partij is geworden bij de bonusafspraak gaat de kantonrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden. Na de oprichting van [V.O.F.] zijn alle opdrachten vanuit DMG aan [V.O.F.] verstrekt en niet meer aan [B.V. 2] . De bonus is vanaf toen berekend over de omzet die [V.O.F.] behaalde met de opdrachten vanuit DMG. Dit gebeurde aan de hand van omzetgegevens/mutatiekaarten die ieder kwartaal vanuit het gezamenlijke e-mailadres van [B.V. 2] en [V.O.F.] aan Citrap (die de facturering van de bonus verzorgde) zijn toegezonden. Een aantal van die e-mails is ondertekend namens “ [V.O.F.] ”. Ook is er per e-mail namens “ [V.O.F.] ” verzocht om het vastleggen van de bonusafspraak. Citrap heeft de facturen tot en met het derde kwartaal van 2020 gericht aan “ [V.O.F.] ” en vanaf de kwartalen daarna steeds aan “ [B.V. 2] ”. In eerste instantie zijn deze gestuurd naar het adres waar [B.V. 2] statutair is gevestigd en later naar het gezamenlijke e-mailadres van [B.V. 2] en [V.O.F.] . De facturen zijn, behalve die van 6 mei 2023 en 12 oktober 2023, betaald. De facturen van 24 augustus 2021, 18 juli 2022 en 31 december 2022 zijn betaald door [V.O.F.] en de overige facturen door [B.V. 2] . Over de bonusafspraak is na de oprichting van [V.O.F.] jaarlijks overleg geweest, telkens met [naam 1] .
5.8.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft DMG Meubelen uit de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden redelijkerwijs niet mogen afleiden dat [V.O.F.] partij is geworden bij de bonusafspraak. Dat [V.O.F.] drie bonusfacturen heeft betaald, betekent niet meteen dat [V.O.F.] ook als schuldenaar heeft te gelden. Een verbintenis kan namelijk in beginsel door een ander dan de schuldenaar worden nagekomen [2] . Feit is dat ook nadat alle opdrachten door DMG aan [V.O.F.] zijn verstrekt de bonus doorgaans is betaald door [B.V. 2] . De betaling is dus niet gewijzigd. Ook de omstandigheid dat er in de communicatie geen duidelijk onderscheid was tussen [V.O.F.] en [B.V. 2] en dat [V.O.F.] van de bonusafspraak heeft geprofiteerd, is onvoldoende voor de conclusie dat [V.O.F.] partij is geworden bij de bonusafspraak [3] .
Misbruik van identiteitsverschil
5.9.
DMG Meubelen stelt subsidiair dat Citrap een vordering had op [V.O.F.] omdat sprake is van misbruik van identiteitsverschil tussen [V.O.F.] en [B.V. 2] . Ter onderbouwing daarvan heeft DMG Meubelen in randnummer 24 van de spreekaantekeningen een aantal factoren opgesomd, zoals het verrichten van gelijksoortige werkzaamheden, het gebruikmaken van dezelfde website, e-mailadres, e-mailhandtekening, telefoonnummer en de doorlopende factuurnummering. DMG Meubelen stelt dat sprake is van misbruik omdat de activiteiten door [B.V. 2] zijn beëindigd en voortgezet in [V.O.F.] kennelijk met als oogmerk benadeling van Citrap in haar mogelijkheden om aanspraak te maken op de bonusbetaling. [V.O.F.] is daarom (mede) aansprakelijk voor de hieruit voortvloeiende schade voor DMG Meubelen/Citrap, waarbij de door DMG Meubelen geleden schade gelijk dient te worden gesteld aan de onbetaalde bonusfacturen. [V.O.F.] voert tegen dit alles verweer.
5.10.
Het is vaste rechtspraak dat degene die (volledige of overheersende) zeggenschap heeft over twee (of meer) rechtspersonen onrechtmatig kan handelen door misbruik te maken van het identiteitsverschil tussen deze rechtspersonen als hij zodanig misbruik heeft beoogd [4] . Van misbruik is bijvoorbeeld sprake indien de activiteiten door een vennootschap zijn beëindigd en zijn voortgezet in een andere onderneming met als oogmerk schuldeisers van eerstgenoemde entiteit te benadelen. DMG Meubelen stelt dat de activiteiten bij [V.O.F.] zijn ondergebracht kennelijk met als oogmerk benadeling van Citrap in haar mogelijkheden om aanspraak te maken op de bonusbetaling. De kantonrechter is van oordeel dat DMG Meubelen onvoldoende heeft gesteld waaruit blijkt dat dat het oogmerk was. Het enkele feit dat de opdrachten werden ondergebracht bij [V.O.F.] (die dus de betaling van DMG Meubelen zou ontvangen), terwijl de verplichting tot het betalen van de bonus bij [B.V. 2] bleef, is onvoldoende om het oogmerk van benadeling aan te nemen. Bovendien zijn de opdrachten eind 2020 bij [V.O.F.] ondergebracht en zijn de bonusfacturen, met uitzondering van die van 6 mei 2023 en 12 oktober 2023, gewoon betaald. Als het oogmerk benadeling van Citrap was geweest, dan had het voor de hand gelegen dat de bonusfacturen kort na het onderbrengen van de opdrachten bij [V.O.F.] al niet meer zouden zijn betaald. Maar dat is dus niet het geval. Opgemerkt wordt nog dat de betaling van de aan [V.O.F.] verstrekte opdrachten was ondergebracht bij DMG Meubelen en het incasseren van de met die opdrachten gemoeide bonus bij Citrap, ook bij verschillende entiteiten dus. Dit maakt niet meteen dat sprake zou zijn van misbruik.
5.11.
De conclusie is dat geen sprake is (geweest) van misbruik van een tussen [B.V. 2] en [V.O.F.] bestaand identiteitsverschil.
Hoofdsom
5.12.
Op grond van het voorgaande moet worden geconcludeerd dat [V.O.F.] niet is gehouden tot betaling van de bonusfacturen. Omdat Citrap uit dien hoofde dus geen vordering had op [V.O.F.] kon zij ook geen vordering overdragen (cederen) aan DMG Meubelen. De vordering van [V.O.F.] op DMG Meubelen van € 17.200,00 voor verrichte werkzaamheden is daarom niet verrekend met bonusfacturen. Dit betekent dat DMG Meubelen dat bedrag nog aan [V.O.F.] moet betalen. DMG Meubelen zal daartoe worden veroordeeld.
Wettelijke handelsrente
5.13.
Omdat DMG Meubelen de facturen niet tijdig heeft betaald, is zij in beginsel de wettelijke handelsrente verschuldigd. DMG Meubelen voert als verweer dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is indien zij met bijkomende kosten (de nevenvorderingen) zou worden geconfronteerd. Zij voert daarvoor aan dat [V.O.F.] niet kenbaar heeft gemaakt dat de cessie en/of verrekening niet geldig was. Dit verweer gaat alleen al niet op omdat de (niet rechtsgeldige) akte van cessie dateert van na de door [V.O.F.] uitgebrachte dagvaarding. De over de hoofdsom gevorderde wettelijke handelsrente zal dus worden toegewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.14.
[V.O.F.] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Aan de wettelijke eisen voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is voldaan. De hoogte van de vordering zal worden getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). Het gevorderde bedrag van € 1.145,87 is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief van € 947,00 bij € 17.200,00 in hoofdsom. De kantonrechter wijst daarom € 947,00 toe.
Conclusie toe te wijzen bedrag
5.15.
Uit het voorgaande volgt dat in totaal het volgende bedrag wordt toegewezen:
- hoofdsom
17.200,00
- buitengerechtelijke incassokosten
947,00
+
totaal
18.147,00
Proceskosten
5.16.
DMG Meubelen is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [V.O.F.] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
115,22
- griffierecht
1.409,00
- salaris gemachtigde
812,00
(2 punten × € 406,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.471,22
Uitvoerbaarverklaring bij voorraad
5.17.
[V.O.F.] vordert het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. DMG Meubelen verweert zich daartegen en voert daartoe aan dat zij bij betaling aan [V.O.F.] een substantieel restitutierisico loopt.
5.18.
Bij de beoordeling van een vordering tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad moeten de belangen van partijen worden afgewogen in het licht van de omstandigheden van het geval. Het belang van [V.O.F.] bij de door haar gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad is evident. DMG Meubelen heeft haar stelling dat sprake is van een restitutierisico onderbouwd door te verwijzen naar de door haar overgelegde productie 17. Uit die productie volgt dat een derde een (aanzienlijke) vordering op [B.V. 2] zou hebben. Dat zegt echter niets over mogelijke liquiditeitsproblemen bij [V.O.F.] . [V.O.F.] heeft ook betwist dat daarvan sprake is. Dat er ten aanzien van [V.O.F.] sprake is van een restitutierisico is dus niet komen vast te staan. Van een belang dat zwaarder weegt dan het belang van [V.O.F.] bij de tenuitvoerlegging van dit vonnis is dan ook niet gebleken. De conclusie is dat de gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad zal worden toegewezen. Dit betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van partijen daartegen hoger beroep instelt. De beslissing van de kantonrechter geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt DMG Meubelen om aan [V.O.F.] te betalen een bedrag van € 18.147,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over:
- € 7.500,00 vanaf 29 juni 2023 tot de dag van volledige betaling,
- € 9.700,00 vanaf 4 augustus 2023 tot de dag van volledige betaling;
6.2.
veroordeelt DMG Meubelen in de proceskosten van € 2.471,22, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als DMG Meubelen niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
6.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Ebben en in het openbaar uitgesproken op 31 december 2024.

Voetnoten

1.Hoge Raad 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2034.
2.Artikel 6:30 BW.
3.Zie ook Hoge Raad 29 oktober 2021: ECLI:NL:HR:2021:1615.
4.Zie Hoge Raad 13 oktober 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA7480 en Hoge Raad 7 oktober 2016, ECLI:NL:HR:2016:2285.