Uitspraak
1.De procedure
- de mondelinge behandeling van 28 februari 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
2.De zaak in het kort
3.De feiten
4.Het geschil
5.De beoordeling
€ 0,00+;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak gaat het om een huurgeschil tussen een verhuurder en een huurder over de servicekosten van een kamer die de verhuurder aan de huurder verhuurt. De huurder heeft de Huurcommissie verzocht om de servicekosten over het jaar 2021 vast te stellen, waarop de Huurcommissie heeft geoordeeld dat de servicekosten € 840,77 bedragen. De verhuurder is het hier niet mee eens en vordert een hoger bedrag. De kantonrechter heeft de procedure behandeld en vastgesteld dat de Huurcommissie bevoegd was om de servicekosten vast te stellen, maar dat de verhuurder tijdig een vordering bij de kantonrechter heeft ingesteld, waardoor de uitspraak van de Huurcommissie niet in stand kan blijven. De kantonrechter heeft de servicekosten vastgesteld op € 902,40, en de vorderingen van de verhuurder zijn grotendeels afgewezen. In reconventie heeft de huurder een terugbetaling van € 141,60 gevorderd, wat de kantonrechter heeft toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten zijn voor rekening van de verhuurder, die grotendeels in het ongelijk is gesteld.