ECLI:NL:RBZWB:2024:9004

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 december 2024
Publicatiedatum
30 december 2024
Zaaknummer
23/925 AKW
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van kinderbijslag in verband met gezinsbijslag uit Luxemburg

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 december 2024, in de zaak tussen eiseres en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (Svb), staat de herziening en terugvordering van kinderbijslag centraal. Eiseres ontving kinderbijslag voor haar kinderen, maar de Svb heeft deze stopgezet omdat de partner van eiseres in Luxemburg woont en daar recht heeft op gezinsbijslag. De rechtbank beoordeelt de beroepen van eiseres tegen de besluiten van de Svb van 20 december 2022 en 13 juli 2023, die betrekking hebben op de kinderbijslag over het 2e kwartaal 2020, het 3e kwartaal 2020 en het 1e kwartaal 2021.

De Svb had een onderzoek ingesteld naar de werkzaamheden van de partner van eiseres, die buiten Nederland als zelfstandige werkzaam is. De Svb heeft de kinderbijslag opgeschort in afwachting van informatie uit Luxemburg. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van de Svb, maar de rechtbank oordeelt dat de Svb terecht heeft gehandeld. De rechtbank stelt vast dat de gezinsbijslag uit Luxemburg voorrang heeft boven de Nederlandse kinderbijslag, omdat de partner van eiseres daar werkt. De rechtbank concludeert dat de besluiten van de Svb standhouden en dat eiseres geen recht heeft op vergoeding van griffierecht of proceskosten.

De rechtbank wijst erop dat de regelgeving van de Europese Unie bepaalt dat als er in meerdere landen recht bestaat op gezinsbijslag, het recht op basis van werkzaamheden voorrang heeft. In dit geval heeft de Svb de kinderbijslag van eiseres terecht herzien en de ten onrechte betaalde bedragen teruggevorderd. De rechtbank verklaart de beroepen van eiseres ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 23/925 AKW en 23/3501 AKW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 december 2024 in de zaak tussen

[eiseres], uit [plaats], eiseres,

(gemachtigde: mr. J.H. Weermeijer),
en
de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank Utrecht(de Svb), verweerder,
(gemachtigde: mr. A. Marijnissen).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiseres tegen de besluiten op bezwaar van 20 december 2022 en 13 juli 2023. Deze besluiten hebben betrekking op de kinderbijslag over het 2e kwartaal 2020, het 3e kwartaal 2020 en het 1e kwartaal 2021.
1.2.
De Svb heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 30 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de Svb. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres de rechtbank gewraakt en is de behandeling geschorst.
1.4.
Op 13 juni 2024 heeft de wrakingskamer het wrakingsverzoek kennelijk ongegrond verklaard.
1.5.
Op 12 november 2024 heeft de rechtbank de behandeling op zitting voortgezet. Hierbij waren aanwezig: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de Svb. De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd.

Totstandkoming van de besluiten

Feiten en omstandigheden
2. Eiseres ontving kinderbijslag voor haar kinderen [kind 1] en [kind 2]. Medio 2020 is de Svb een onderzoek gestart naar de werkzaamheden van de partner van eiseres. Daaruit bleek dat hij buiten Nederland als zelfstandige werkzaam is. De Svb heeft de kinderbijslag vervolgens opgeschort in afwachting van informatie van eiseres. Op 24 december 2020 heeft eiseres een formulier overgelegd. Hierop heeft zij aangegeven dat haar partner sinds 1 april 2019 in Luxemburg werkzaam is en daar ook woont. Met de brief van 11 januari 2021 heeft de Svb bij de Luxemburgse instantie informatie opgevraagd over de kinderbijslag.
2.1.
Met het besluit van 11 januari 2021 heeft de Svb eiseres geïnformeerd over het informatieverzoek aan Luxemburg en meegedeeld dat de betaling van de kinderbijslag is stopgezet totdat een besluit kan worden genomen. Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. De Svb heeft dat bezwaar met het besluit van 9 maart 2021 ongegrond verklaard. Volgens de Svb is de kinderbijslag terecht stopgezet met ingang van 3e kwartaal 2020, omdat hangende het onderzoek naar de verzekering van de partner van eiseres nog niet vaststaat of er (aanvullend) recht op kinderbijslag bestaat.
2.2.
Met het besluit van 2 april 2021 heeft de Svb gesteld dat, alhoewel het bezwaar tegen het besluit van 11 januari 2021 ongegrond is verklaard, er abusievelijk wel kinderbijslag is uitbetaald over het 3e en 4e kwartaal 2020 en het 1e kwartaal 2021. Nog niet bekend is of er recht bestaat op kinderbijslag en hoe hoog dat zal zijn. Hierover volgt nog een definitief besluit na ontvangst van informatie uit Luxemburg. De nu betaalde kinderbijslag is een voorschot. Er kan nog een nabetaling of terugvordering volgen.
Eiseres heeft ook tegen dit besluit bezwaar gemaakt. De Svb heeft dat bezwaar met het besluit van 9 juni 2021 ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het besluit van 9 juni 2021 beroep ingesteld bij deze rechtbank. Deze rechtbank heeft dat beroep op 30 november 2022 ongegrond verklaard. [1]
Eiseres heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep (CRvB). De CRvB heeft dat hoger beroep op 17 juli 2024 niet-ontvankelijk verklaard, vanwege het ontbreken van procesbelang. [2] Ten overvloede heeft de CRvB overwogen dat hij de rechtbank volgt in zijn inhoudelijk oordeel:
‘Niet in geschil is dat de partner van appellante in de kwartalen in geding woonde in Luxemburg en daar ook werkzaam was. Op grond van de door de rechtbank uiteengezette Europeesrechtelijke regels ging zijn recht op gezinsbijslagen uit Luxemburg voor het recht van appellante op kinderbijslag uit Nederland. De Svb diende eerst duidelijkheid te krijgen over eventuele betalingen uit Luxemburg voordat de hoogte van het recht van appellante vastgesteld kon worden. De uitbetaling van de kinderbijslag als voorschot op grond van artikel 4:95 van de Awb was dus terecht.’
2.3.
Met het primaire besluit van 11 augustus 2022 (primair besluit I) heeft de Svb aan eiseres meegedeeld dat vanaf 1 juni 2020 de gezinsbijslag uit Luxemburg wordt afgetrokken van de Nederlandse gezinsbijslag, omdat haar partner in Luxemburg met ingang van 1 juni 2020 gezinsbijslag krijgt die vergelijkbaar is met de Nederlandse gezinsbijslag. Als gevolg daarvan moet eiseres een bedrag van € 1.148,53 aan teveel betaalde kinderbijslag voor [kind 1] en [kind 2] terugbetalen. Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
2.4.
Met de brief van 18 november 2020 heeft de Svb aan eiseres meegedeeld voornemens te zijn het primaire besluit te wijzigen en het terugvorderingsbedrag te bepalen op € 1.475,49.
2.5.
Met het bestreden besluit van 20 december 2022 (bestreden besluit I) heeft de Svb het bezwaar van eiseres tegen primair besluit I ongegrond verklaard en beslist dat eiseres geen recht heeft op kinderbijslag over het 2e en 3e kwartaal 2020 en het 1e kwartaal 2021. Het teveel ontvangen bedrag aan kinderbijslag over deze kwartalen heeft de Svb vastgesteld op € 1.475,59.
2.6.
Met het besluit van 23 december 2022 heeft de Svb aan eiseres meegedeeld dat zij teveel aanvulling heeft gekregen op de buitenlandse gezinsbijslag. Eiseres moet € 1.958,39 terugbetalen over de periode van het 2e kwartaal 2019 tot en met 4e kwartaal 2020.
2.7.
Met het primaire besluit van 28 maart 2023 (primair besluit II) heeft de Svb gesteld dat eiseres € 3.433,88 teveel kinderbijslag heeft ontvangen en dat dit bedrag verrekend gaat worden met de Luxemburgse gezinsbijslag. Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
2.8.
Met het besluit op bezwaar van 6 juni 2023 heeft de Svb het bezwaar tegen primair besluit II niet-ontvankelijk verklaard, omdat niet tijdig de gronden van bezwaar zijn ingediend. Maar met het besluit van 21 juni 2023 heeft de Svb dit besluit ingetrokken. Met het besluit van 13 juli 2023 (bestreden besluit II) heeft de Svb het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 6 juni 2023 (de rechtbank leest: 28 maart 2023) alsnog inhoudelijk beoordeeld en dat ongegrond verklaard.
Bestreden besluit I
2.9.
De Svb heeft aan het bestreden besluit I ten grondslag gelegd dat in de EG-Verordening is geregeld welk land met voorrang de gezinsbijslag betaalt als er in twee landen recht bestaat. Als er in een land wordt gewerkt, gaat dat land voor. Als er in twee landen wordt gewerkt, gaat het woonland van het kind voor. Als de gezinsbijslag in het land dat niet met voorrang betaalt hoger is dan de gezinsbijslag in het andere land, dan vult het eerste land het verschil aan.
2.9.1.
De vader van de kinderen van eiseres woont in Luxemburg en is daar werkzaam in de periode van 1 april 2019 tot en met 30 september 2020 en vanaf 1 januari 2021. De bedragen aan kinderbijslag voor [kind 1] en [kind 2] waarop recht bestaat in Luxemburg zijn hoger dan die in Nederland. Als gevolg daarvan heeft eiseres geen recht op Nederlandse kinderbijslag. Die heeft de Svb daarom met terugwerkende kracht herzien. De Svb stelt dat eiseres heeft kunnen begrijpen dat het werk van haar partner in Luxemburg gevolgen kan hebben voor haar recht op kinderbijslag. Dit is haar ook meegedeeld in het telefoongesprek op 8 september 2020. De Svb ziet dan ook geen reden om af te zien van herziening met terugwerkende kracht.
Bestreden besluit II
2.10.
De Svb heeft aan het besteden besluit ten grondslag gelegd dat eiseres geen argumenten heeft aangevoerd tegen de wijze van terugbetalen. De Svb stelt dat de bezwaargronden uitsluitend betrekking hebben op het recht op kinderbijslag. De Svb gaat daar niet op in, omdat over het recht al met de besluiten van 20 december 2023 en 23 december 2022 is beslist. De argumenten die geen betrekking hebben op de wijze van terugbetaling laat de Svb buiten beschouwing. De Svb handhaaft daarom de beslissing van 28 maart 2023.

Beroepsgronden

Bestreden besluit I
3.1.
Eiseres stelt dat de Svb ten onrechte is overgegaan tot volledige herziening met terugwerkende kracht. Volgens eiseres heeft de Svb zonder enige juridische grond de uitbetaling van de kinderbijslag opgehouden. Eiseres betwist dat sprake is geweest van een voorschot. Het bevreemdt eiseres dat de rechtbank eerder heeft overwogen dat het gaat om een voorschot. Eiseres stelt recht te hebben op kinderbijslag op grond van ingezetenschap. Zij verwijst hiervoor naar de eerdere uitspraak van de rechtbank. Daarin heeft de rechtbank expliciet overwogen dat niet in geschil is dat eiseres op grond van ingezetenschap recht heeft op kinderbijslag voor [kind 1] en [kind 2]. Eiseres stelt dan ook dat er van het abusievelijk uitbetalen of uitbetalen van voorschot geen sprake kan zijn. Tot slot stelt eiseres dat er geen sprake kan zijn van enige dringende reden welke dan ook.
Bestreden besluit II
3.2.
Eiseres stelt dat het primaire besluit van 28 maart 2023 en het besluit op bezwaar van 6 juni 2023 volstrekt willekeurig zijn. Daarnaast zijn die besluiten op onvolledige feiten gebaseerd en onvoldoende gemotiveerd. De Svb heeft niet gemotiveerd waarom de nadere beroepsgronden van 30 mei 2023 niet betrokken zijn. Deze nadere gronden zijn per e-mail en post verzonden. Volgens eiseres is de kern van de zaak of de betalingen die zijn gedaan als voorschot kunnen worden aangemerkt. Eiseres stelt dat er geen sprake is van een voorschot omdat aan de uitkering een exacte berekening ten grondslag ligt. Er is ook niet gemotiveerd waarom er terugwerkende kracht wordt toegepast.

Verweer

Bestreden besluit I
4.1.
De Svb erkent dat er zowel in Nederland als in Luxemburg recht bestaat op gezinsbijslag. Omdat echter in Luxemburg werkzaamheden worden verricht, gaat dat recht op gezinsbijslag voor en wordt dat uitbetaald. Het recht op Nederlandse gezinsbijslag komt niet tot uitbetaling, omdat het bedrag aan Luxemburgse gezinsbijslag hoger is. De Svb vordert daarom de ten onrechte betaalde kinderbijslag terug.
4.1.1.
Volgens de Svb is van herziening over het 3e kwartaal 2020 en het 1e kwartaal 2021 geen sprake. De kinderbijslag over deze kwartalen was geschorst in verband met onderzoek naar het recht op gezinsbijslag in Luxemburg. De kinderbijslag is echter per abuis toch betaald. De Svb heeft eiseres direct laten weten dat deze bedragen per vergissing zijn betaald en dat niet vaststond dat hier recht op bestond. Over de kwartalen is er dan ook geen sprake van herziening maar van definitieve vaststelling van het recht.
4.1.2.
Over het 2e kwartaal 2020 is het recht op kinderbijslag wel herzien. De Svb ziet geen aanleiding om vanwege dringende redenen hiervan af te zien. Eiseres heeft pas in december 2020 gemeld dat haar partner werkzaamheden in Luxemburg verricht. In november 2019 heeft zij verklaard dat er geen andere (buitenlandse) gezinsbijslag wordt ontvangen. Uit informatie van het Luxemburgse verbindingsorgaan blijkt echter dat er sinds april 2019 gezinsbijslag uit Luxemburg betaald wordt. Onder deze omstandigheden ziet de Svb geen dringende redenen om van herziening af te zien.
Bestreden besluit II
4.2.
De Svb stelt dat eiseres beroep heeft ingesteld tegen het besluit op bezwaar van
6 juni 2023, waarbij het bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard vanwege het ontbreken van gronden. Het besluit op bezwaar van 6 juni 2023 en de gronden van bezwaar hebben elkaar echter gekruist. De Svb heeft het besluit op bezwaar van 6 juni 2023 daarom ingetrokken. Op 13 juli 2023 heeft de Svb opnieuw beslist op het bezwaar van eiseres.

Juridisch kader

5. De voor de beoordeling van de beroepen belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Beoordeling door de rechtbank

6. De bestreden besluitvorming gaat over de herziening van de kinderbijslag voor [kind 1] en [kind 2] over het 2e kwartaal 2020, de vaststelling van de kinderbijslag over het 3e kwartaal 2020 en het 1e kwartaal 2021, de terugvordering van ten onrechte betaalde kinderbijslag over deze kwartalen en de verrekening van de terugvordering met de Luxemburgse gezinsbijslag.
6.1.
Deze procedure ziet dus alleen op de kinderbijslag. Over wat de gemachtigde van eiseres op de zitting over het kindgebonden budget heeft aangevoerd, kan de rechtbank in deze procedure geen oordeel geven, omdat het buiten de omvang van dit geding valt.
6.2.
Ten aanzien van de stelling van eiseres dat er van voorschotten geen sprake was, overweegt de rechtbank dat het oordeel hierover met de uitspraak van de CRvB van 17 juli 2024 in rechte vaststaat. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat de kinderbijslag over het 3e kwartaal 2020 en het 1e kwartaal 2021 aan eiseres als voorschotten zijn verstrekt en dat nu vaststelling van de kinderbijslag over deze kwartalen aan de orde is.
6.3.
In artikel 68 van Vo 883/2004 is geregeld dat als door meer dan één lidstaat een gezinsuitkering verschuldigd is, de volgende volgorde van prioriteit geldt: eerst de rechten verkregen op grond van werkzaamheden, al dan niet in loondienst, vervolgens de rechten verkregen op grond van een pensioen, en tenslotte de rechten op grond van de woonplaats. De gezinsuitkering op grond van de andere betrokken wetgeving wordt geschorst ter hoogte van het bedrag dat bij de wetgeving van de eerste lidstaat is vastgesteld en, zo nodig, wordt het deel dat dit bedrag overschrijdt uitbetaald in de vorm van een aanvullende toeslag.
Op grond van deze verordening gaat gezinsuitkering op grond van werken dus voor op de gezinsuitkering op grond van wonen.
6.4.
Omdat de partner van eiseres in Luxemburg woont en werkt, bestaat er recht op gezinsbijslag in Luxemburg op grond van werkzaamheden. Alhoewel eiseres recht heeft op Nederlandse kinderbijslag op grond van ingezetenschap, komt die niet tot uitbetaling omdat er ook recht op gezinsbijslag in Luxemburg bestaat, die voorgaat en hoger is. Daarmee heeft de Svb een juiste toepassing gegeven aan de regelgeving.
6.5.
Eiseres stelt dat de Nederlandse kinderbijslag uitbetaald zou moeten worden, omdat zij en haar kinderen in Nederland wonen. De uitbetaling van de kinderbijslag moet volgens eiseres aansluiten bij de feitelijke situatie. Daarmee wenst zij een andere uitleg van
artikel 68 van Vo 883/2004 dan dat artikel bepaalt. De rechtbank ziet echter geen aanknopingspunten om de verordening anders uit te (kunnen) leggen.
6.6.
De Svb heeft dan ook terecht de kinderbijslag van eiseres over het 2e kwartaal 2020 herzien en de kinderbijslag over het 3e kwartaal 2020 en het 1e kwartaal 2021 vastgesteld, rekening houdend met de Luxemburgse gezinsbijslag. Als gevolg daarvan is aan eiseres over genoemde kwartalen ten onrechte kinderbijslag betaald. De Svb heeft die ten onrechte betaalde kinderbijslag terecht teruggevorderd en kunnen verrekenen met de Luxemburgse gezinsbijslag. De hoogte van de terugvordering heeft eiseres niet betwist. Dringende redenen om af te zien van herziening of terugvordering zijn niet gesteld noch gebleken. In dit verband acht de rechtbank nog van belang dat de gemachtigde van eiseres op zitting heeft gesteld dat eiseres niets meer hoeft te betalen, omdat het volledige terugvorderingsbedrag is verrekend met de Luxemburgse gezinsbijslag.
6.7.
Op zitting heeft de gemachtigde van eiseres nog een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel, zonder te concretiseren of te onderbouwen (met stukken) welke gevallen hij gelijk acht aan deze kwestie. De rechtbank laat deze grond buiten beschouwing, omdat die in strijd met de goede procesorde eerst op zitting naar voren is gebracht en de Svb daarop niet heeft kunnen reageren.

Conclusie en gevolgen

7. De rechtbank komt tot de slotsom dat de besluiten van de Svb standhouden. De beroepen zijn daarom ongegrond. Als gevolg hiervan heeft eiseres geen recht op vergoeding van het griffierecht of de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.D. Sebel, griffier op 27 december 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl. De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene kinderbijslagwet
Artikel 6
1. Verzekerd overeenkomstig de bepalingen van deze wet is degene, die
a. ingezetene is;
b. geen ingezetene is, doch ter zake van in Nederland of op het continentaal plat in dienstbetrekking verrichte arbeid aan de loonbelasting is onderworpen.
Artikel 7
1. De verzekerde heeft overeenkomstig de bepalingen van deze wet recht op kinderbijslag voor een kind dat jonger is dan 18 jaar en dat:
a. tot zijn huishouden behoort, of
b. door hem wordt onderhouden.
Artikel 14a
1. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van kinderbijslag en terzake van weigering van kinderbijslag, herziet de Sociale verzekeringsbank een dergelijk besluit of trekt zij dat in:
indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 15 of 16 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van kinderbijslag;
indien anderszins de kinderbijslag ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 15 of 16 ertoe leidt dat niet kan worden vastgesteld of nog recht op kinderbijslag bestaat.
2. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan de Sociale verzekeringsbank besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking als bedoeld in het eerste lid af te zien.
Artikel 15
1. De verzekerde, alsmede de persoon aan wie of de instelling waaraan op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald, zijn verplicht aan de Sociale verzekeringsbank op haar verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen, waarvan hem of haar redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op kinderbijslag, de hoogte van de kinderbijslag, het geldend maken van het recht op kinderbijslag of op het bedrag van de kinderbijslag, dat wordt betaald.
Artikel 20
Indien voor hetzelfde kind kinderbijslag of een naar aard en strekking daarmee overeenkomende gezinsbijslag is betaald, dan wel kan worden betaald ingevolge deze wet en ingevolge een rechtens geldende regeling, bestaande in een ander land, of ingevolge een regeling van een volkenrechtelijke organisatie, kunnen bij ministeriële regeling regels worden gesteld ter voorkoming, verrekening en beperking van samenloop met dergelijke gezinsbijslagen of ter voorkoming van dubbele kinderbijslag.
Artikel 24
1. De kinderbijslag die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 14a onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, wordt door de Sociale verzekeringsbank van de verzekerde, dan wel degene met wie hij een huishouding vormt, of de persoon aan wie op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald, teruggevorderd.
(…)
5. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan de Sociale verzekeringsbank besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
Verordening (EG) Nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004
betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels(Vo 883/20024)
Artikel 68
1. Indien gedurende hetzelfde tijdvak en voor dezelfde gezinsleden in uitkeringen is voorzien op grond van de wetgeving van meer dan een lidstaat, zijn de volgende prioriteitsregels van toepassing:
a. a) Indien door meer dan een lidstaat uitkeringen verschuldigd zijn op verschillende
gronden, is de volgorde van prioriteit de volgende: eerst de rechten verkregen op grond
van werkzaamheden, al dan niet in loondienst, vervolgens de rechten verkregen op
grond van een pensioen, en tenslotte de rechten op grond van de woonplaats;
(…)
2. Bij samenloop van rechten worden de gezinsuitkeringen toegekend overeenkomstig de
wetgeving die volgens lid 1 als prioritair is aangemerkt. De rechten op gezinsuitkeringen die
verschuldigd zijn op grond van de andere betrokken wetgeving of wetgevingen, worden
geschorst ter hoogte van het bedrag dat bij de wetgeving van de eerste lidstaat is vastgesteld
en, zo nodig, wordt het deel dat dit bedrag overschrijdt uitbetaald in de vorm van een aanvullende toeslag. Als het recht op de uitkering in kwestie alleen gebaseerd is op de woonplaats, hoeft deze aanvullende toeslag echter niet te worden uitgekeerd voor kinderen die in een andere lidstaat wonen.
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:95
1. Het bestuursorgaan kan vooruitlopend op de vaststelling van een verplichting tot betaling van een geldsom een voorschot verlenen indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat een verplichting tot betaling zal worden vastgesteld, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.
(…)
4. Betaalde voorschotten worden verrekend met de te betalen geldsom. Onverschuldigd betaalde voorschotten kunnen worden teruggevorderd.

Voetnoten