ECLI:NL:RBZWB:2022:7218

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 november 2022
Publicatiedatum
1 december 2022
Zaaknummer
AWB- 21_2663
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het verstrekken van kinderbijslag in de vorm van een voorschot over meerdere kwartalen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 november 2022, wordt het beroep van eiseres tegen de beslissing van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) beoordeeld. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Svb om de kinderbijslag over het derde en vierde kwartaal van 2020 en het eerste kwartaal van 2021 in de vorm van een voorschot te verstrekken. De Svb had eerder, op 9 juni 2021, het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard, wat leidde tot deze rechtszaak. Tijdens de zitting op 19 oktober 2022 werd duidelijk dat de Svb informatie had opgevraagd over de situatie van eiseres en haar partner, die in Luxemburg woont en werkt. Eiseres betwistte de opschorting van de kinderbijslag en stelde dat Nederland alleen aanvullend kon betalen indien er recht op kinderbijslag in Luxemburg bestond.

De rechtbank oordeelde dat de Svb terecht een voorschot had verstrekt, omdat er nog geen definitieve beslissing was genomen over het recht op kinderbijslag. De rechtbank benadrukte dat het van belang is om te weten of er recht bestaat op (gezins)uitkeringen van meer dan één lidstaat en op welke grond. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/2663

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 november 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.H. Weermeijer),
en

De Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank Breda (de Svb), verweerder

(gemachtigde: [woordvoerder verweerder] ).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het verstrekken van kinderbijslag in de vorm van een voorschot over het derde en vierde kwartaal van 2020 en het eerste kwartaal van 2021.
Met het bestreden besluit van 9 juni 2021 heeft de Svb het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit van 2 april 2021 ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep op 19 oktober 2022 op zitting behandeld. Eiseres en de Svb hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

Feiten en omstandigheden
1. Eiseres ontving kinderbijslag van de Svb. Bij brief van 17 juli 2020 heeft de Svb informatie opgevraagd over de situatie van eiseres en haar partner over de periode van 1 april 2019 tot 16 juli 2020. Daar heeft zij niet op gereageerd. Daarom heeft de Svb bij brief van 21 augustus 2020 nogmaals verzocht om informatie, waarbij is vermeld dat met name graag informatie wordt ontvangen over de werkzaamheden van de partner van eiseres. Verzocht wordt de informatie voor 9 september 2020 over te leggen, anders kan de betaling van de kinderbijslag stopgezet worden of een maatregel opgelegd worden.
In een telefoongesprek op 8 september 2020 heeft eiseres verklaard dat haar partner buiten Nederland werkt als zelfstandige. De Svb heeft daarop aangegeven dat het recht op kinderbijslag in het buitenland mogelijk voor gaat, in dat geval kan Nederland alleen aanvullend betalen. In het gesprek en in een brief van eveneens 8 september 2020 is door de Svb aangegeven dat eiseres de verzochte informatie uiterlijk 21 september 2020 moet aanleveren.
Op 4 december 2020 heeft eiseres aan de Svb gevraagd om een besluit, aangezien haar kinderbijslag met ingang van het derde kwartaal van 2020 is stopgezet. Daarop heeft de Svb aangegeven dat het recht op kinderbijslag is opgeschort in afwachting van de informatie van eiseres. Afgesproken is dat eiseres het formulier invult voor zover zij de informatie heeft.
Op 24 december 2020 heeft eiseres een formulier overgelegd. Daarop heeft zij aangegeven dat haar partner sinds 1 april 2019 werkzaam is voor [werkgever] in Luxemburg en dat hij ook woonachtig is in Luxemburg.
Vervolgens heeft de Svb bij brief van 11 januari 2021 informatie opgevraagd bij de Luxemburgse instantie die gaat over de kinderbijslag. Bij besluit van diezelfde datum heeft de Svb eiseres geïnformeerd over het informatieverzoek aan Luxemburg. Zodra het antwoord binnen is zal zij daarover bericht ontvangen. De Svb stelt nogmaals dat de betaling van de kinderbijslag is stopgezet totdat er een beslissing genomen kan worden.
Bij brief van 20 januari 2021 heeft eiseres verzocht om onmiddellijke uitbetaling van de kinderbijslag. Bij brief van 2 februari 2021 heeft de Svb aangegeven dit aan te merken als bezwaarschrift tegen het besluit van 11 januari 2021. Bij besluit van 9 maart 2021 heeft de Svb het bezwaar ongegrond verklaard. Omdat hangende het onderzoek naar de verzekering van de partner van eiseres nog niet vast staat of er nog (aanvullend) recht bestaat op kinderbijslag, is de kinderbijslag volgens de Svb terecht stopgezet met ingang van het derde kwartaal van 2020.
Bij brief van 16 maart 2021 heeft eiseres aangegeven dat de kinderbijslag inmiddels is uitbetaald. Zij wenst echter nog aanspraak te maken op vergoeding van de kosten van juridische bijstand in de bezwaarfase. In een besluit van 24 maart 2021 heeft de Svb dat verzoek afgewezen, omdat het besluit van 11 januari 2021 niet is herroepen en het verzoek te laat is ingediend. Eiseres heeft hier bezwaar tegen gemaakt. Bij besluit van 13 april 2021 heeft de Svb het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij het primaire besluit heeft de Svb gesteld dat het bezwaar tegen het besluit van 11 januari 2021 ongegrond is verklaard, maar dat er abusievelijk wel kinderbijslag is uitbetaald aan eiseres over het derde en vierde kwartaal van 2020 en het eerste kwartaal van 2021. Het is echter nog niet bekend of er recht bestaat op kinderbijslag en zo ja, hoe hoog dat is. Daarover volgt een definitieve beslissing na ontvangst van informatie uit Luxemburg. Het gaat dus om een voorschot, er kan nog een nabetaling of een terugvordering volgen.
Bij brief van 11 april 2021 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
Op 5 mei 2021 heeft eiseres de Svb in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een beslissing op haar bezwaar.
Bij het bestreden besluit heeft de Svb het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Beroepsgronden
2. Eiseres voert aan dat de Svb de betalingsverplichting van de kinderbijslag niet mocht opschorten. Mocht het zo zijn dat er ook in Luxemburg recht op kinderbijslag bestaat, dan gaat dat voor en kan Nederland alleen aanvullend betalen. Dat houdt dus niet in dat Nederland de betaling van de kinderbijslag stop kan zetten. Er dient dan verrekend te worden. Verder blijkt uit de stukken dat de Svb op 11 januari 2021 informatie heeft opgevraagd in Luxemburg, welke drie dagen later op 14 januari 2021 al is verschaft. Er moet daarom al maanden een afrekening liggen. Eiseres concludeert dat de Svb ten onrechte weigert om af te rekenen en de betalingen van de kinderbijslag te hervatten.
Beoordelingskader
3. In artikel 20 van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) is bepaald dat, indien voor hetzelfde kind kinderbijslag of een naar aard en strekking daarmee overeenkomende gezinsbijslag is betaald, dan wel kan worden betaald ingevolge deze wet en ingevolge een rechtens geldende regeling, bestaande in een ander land, of ingevolge een regeling van een volkenrechtelijke organisatie, kunnen bij ministeriële regeling regels worden gesteld ter voorkoming, verrekening en beperking van samenloop met dergelijke gezinsbijslagen of ter voorkoming van dubbele kinderbijslag.
Op grond van artikel 1, aanhef en onder z, van EG-Verordening 883/2004 (hierna: de Verordening) worden onder ‘gezinsbijslagen’ verstaan alle verstrekkingen en uitkeringen ter tegemoetkoming van de gezinslasten. Tot de gezinsbijslagen behoort ook de Nederlandse kinderbijslag.
Op grond van artikel 68, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening is – indien door meer dan één lidstaat uitkeringen verschuldigd zijn op verschillende gronden – de volgorde van prioriteit de volgende: eerst de rechten verkregen op grond van werkzaamheden, al dan niet in loondienst, vervolgens de rechten verkregen op grond van een pensioen, en tenslotte de rechten op grond van de woonplaats.
In artikel 4:95, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat het bestuursorgaan vooruitlopend op de vaststelling van een verplichting tot betaling van een geldsom een voorschot kan verlenen indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat een verplichting tot betaling zal worden vastgesteld, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.
Beoordeling
4. De rechtbank ziet zich allereerst ambtshalve voor de vraag gesteld of eiseres nog procesbelang heeft bij de inhoudelijke beoordeling van haar beroep, nu ter zitting duidelijk is geworden dat er op 11 augustus 2022 een definitief besluit is genomen over het recht van eiseres op kinderbijslag over het derde en vierde kwartaal van 2020 en het eerste kwartaal van 2021. Volgens vaste rechtspraak is sprake van (voldoende) procesbelang als het resultaat dat de indiener van het beroepschrift met het indienen van het beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor de indiener feitelijke betekenis kan hebben. [1] Er is sprake van belang bij de beoordeling en vernietiging van het bestreden besluit indien bij dit besluit vergoeding van de proceskosten is geweigerd en de belanghebbende vergoeding van de kosten in bezwaar vordert. [2] Naar het oordeel van de rechtbank is het procesbelang van eiseres hiermee gegeven. De rechtbank zal het beroep daarom inhoudelijk beoordelen aan de hand van de door eiseres aangevoerde beroepsgronden.
5. Blijkens de ter zitting door eiseres gegeven toelichting spitst het beroep zich toe op de vraag of de Svb de kinderbijslag over het derde en vierde kwartaal van 2020 en het eerste kwartaal van 2021 mocht verlenen in de vorm van een voorschot, dan wel dat het recht daarop direct definitief moest worden vastgesteld. De rechtbank begrijpt uit de nadere toelichting dat eiseres zich op het standpunt stelt dat er geen onderzoek nodig was naar haar partner, omdat alleen haar woonplaats voor de beoordeling van het recht op kinderbijslag van belang is.
De rechtbank volgt haar daarin niet. Uit artikel 68 van de Verordening volgt immers dat het van belang is om te weten of er ten aanzien van hetzelfde kind over eenzelfde tijdvak recht bestaat op (gezins)uitkeringen van meer dan één lidstaat en op welke grond (werkzaamheden, pensioen of woonplaats) daar recht op bestaat. Hoofdregel is dat de rechten verkregen op grond van werkzaamheden voor gaan op rechten op grond van pensioen en tenslotte woonplaats.
Niet in geschil is dat eiseres in Nederland op grond van ingezetenschap recht heeft op kinderbijslag voor haar minderjarige kinderen. Vast staat dat de partner van eiseres in Luxemburg woont en daar ook deels werkzaam is. Daardoor heeft hij mogelijk recht op een naar aard en strekking met de kinderbijslag overeenkomende tegemoetkoming in Luxemburg voor hun kinderen. Omdat de door de Svb uit te betalen kinderbijslag dient te worden afgestemd op eventuele Luxemburgse verstrekkingen, heeft de Svb terecht onderzoek ingesteld in dat land. In afwachting van de opgevraagde informatie uit Luxemburg en het onderzoek naar de verzekeringspositie van de partner mocht de Svb de kinderbijslag over het derde en vierde kwartaal van 2020 en het eerste kwartaal van 2021 naar het oordeel van de rechtbank dan ook verlenen in de vorm van een voorschot.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier, op 30 november 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 17 augustus 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2830.
2.Zie de uitspraak van de CRvB van 3 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1332 en 27 maart 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH9365.