ECLI:NL:RBZWB:2024:8970

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 december 2024
Publicatiedatum
24 december 2024
Zaaknummer
02-322917-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor aanranding door ontuchtige handelingen tijdens fotoshoot

Op 24 december 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een stylist die beschuldigd werd van aanranding. De verdachte, geboren in 1967, heeft op 22 januari 2017 tijdens een fotoshoot in Breda ontuchtige handelingen verricht bij een model, aangeduid als [slachtoffer]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, door gebruik te maken van zijn positie als stylist, het slachtoffer heeft gedwongen tot het dulden van deze handelingen. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 10 december 2024, waarbij de verdachte niet aanwezig was, maar zijn raadsman wel. De officier van justitie, mr. Y.E.Y. Vermeulen, heeft de verdachte beschuldigd van het ten laste gelegde feit, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte.

De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer als betrouwbaar beoordeeld, ondersteund door getuigenverklaringen van andere modellen en de stylist zelf. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan aanranding, waarbij hij het slachtoffer onnodig heeft aangeraakt en ontuchtige handelingen heeft verricht. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee dagen, met aftrek van het voorarrest, en heeft rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die terminaal ziek is. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan het slachtoffer, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-322917-20
vonnis van de meervoudige kamer van 24 december 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1967 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres] on [land]
raadsman mr. K.R. Verkaart, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 10 december 2024. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsman. De officier van justitie, mr. Y.E.Y. Vermeulen, en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 22 januari 2017 [slachtoffer] heeft aangerand.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit. De verklaring van aangeefster is betrouwbaar en wordt voldoende ondersteund door het dossier.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak. Het dossier bevat onvoldoende steunbewijs voor de feitelijkheden waaruit de dwang zou zijn voortgekomen en voor de ontuchtige handelingen. Ook ontbreekt het ontuchtige karakter van de handelingen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Juridisch kader
Voor het bewijs in strafzaken geldt de regel dat dit niet enkel gebaseerd mag worden op één getuigenverklaring (de bewijsminimumregel). Het gaat in zedenzaken echter vaak om bepaalde seksuele handelingen, waar maar twee mensen bij aanwezig zijn geweest: de verdachte en degene bij wie de verdachte strafbare seksuele handelingen zou hebben gepleegd. Indien de verdachte ontkent, is er in dat geval maar één getuige die kan verklaren over de seksuele handelingen die hebben plaatsgevonden.
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de hiervoor genoemde bewijsminimumregel geldt voor de
geheletenlastelegging/bewezenverklaring. Onderdelen daarvan mogen wel degelijk slechts op één enkele getuigenverklaring berusten. Dat geldt volgens de Hoge Raad ook voor de tenlastegelegde gedragingen. In een zedenzaak is dus in principe voor het bewijs van de seksuele handelingen één getuigenverklaring genoeg, mits deze op bepaalde punten bevestigd wordt door andere bewijsmiddelen. Die bewijsmiddelen moeten afkomstig zijn uit een andere bron dan die ene getuigenverklaring
Vaststaande feiten
Op 22 januari 2017 heeft er een fotoshoot plaatsgevonden in [café] in Breda. [slachtoffer] was hier samen met twee andere personen werkzaam als model. Verdachte was aanwezig als stylist. Daarbij waren ook de fotografen [getuige 1] en [getuige 2] aanwezig.
Betrouwbaarheid aangeefster
De rechtbank zal eerst beoordelen of de verklaring van aangeefster als betrouwbaar dient te worden gekwalificeerd nu de kern van het bewijs op haar verklaringen berust. Zij heeft in 2017 consistent en gedetailleerd verklaard over de seksuele handelingen van verdachte. De verklaring die aangeefster op 19 januari 2023 bij de rechter-commissaris heeft afgelegd bevat weliswaar een kleine afwijking ten aanzien van de plekken waar verdachte aangeefster heeft ingesmeerd, maar is voor het overige consistent aan de verklaringen uit 2017. Gelet op het tijdsverloop van ongeveer zes jaar is deze afwijking ook goed te verklaren en doet deze niet af aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster. Ook blijkt uit de getuigenverklaring van [getuige 3] , de eigenaresse van het modellenbureau, dat aangeefster zich direct na het incident bij haar heeft gemeld en heeft verteld dat verdachte haar tijdens het opplakken van de plak-bh had aangeraakt aan haar borsten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verklaringen van aangeefster betrouwbaar zijn en gebruikt kunnen worden voor het bewijs.
Steunbewijs bij de verklaring van aangeefster
De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of de verklaring van aangeefster voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen.
Allereerst ondersteunt de verklaring van verdachte zelf het verhaal van aangeefster. Verdachte heeft verklaard dat hij in zijn algemeenheid op fotoshoots een Propolis crème van Aloë Vera gebruikt en hiermee modellen insmeert en dat zijn bijnaam [bijnaam] is. Verdachte bekent dat hij ook het lichaam van aangeefster heeft ingesmeerd.
De verklaring van aangeefster wordt naast de verklaring van verdachte ook ondersteund door de verklaring van verschillende getuigen. Getuige [getuige 3] , eigenaresse van het modellenbureau, heeft verklaard dat verdachte graag onervaren modellen boekt voor zijn fotoshoots, omdat hij daarbij minder weerstand ervaart. Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat verdachte de borsten van de modellen naar boven duwde. Ook verklaart hij dat hij heeft gezien dat verdachte de jurk van aangeefster naar beneden trok, waardoor de jurk naar beneden ging. Daarnaast heeft getuige [getuige 2] verklaard dat verdachte de modellen aanraakte en aan ze zat te plukken.
Voor zover de feitelijkheden en handelingen betrekking hebben op het insmeren en het opplakken van de plak-bh’s, zal de rechtbank gebruik maken van een bijzondere vorm van steunbewijs, namelijk schakelbewijs. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat onder omstandigheden het gebruik van aan andere, soortgelijke feiten ten grondslag liggende bewijsmiddelen als steunbewijs is toegelaten. Daarbij moet het gaan om bewijsmateriaal voor die andere feiten dat op essentiële punten belangrijke overeenkomsten of kenmerkende gelijkenissen vertoont met het bewijsmateriaal van het te bewijzen feit en dat duidt op een herkenbaar en gelijksoortig patroon in de handelingen van verdachte (Hoge Raad 12 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3118). Dit kunnen ook getuigenverklaringen zijn die betrekking hebben op strafbare feiten waarvoor verdachte niet is vervolgd en die dus niet door een strafrechter bewezen zijn verklaard (Hoge Raad 26 september 2023, ECLI:NL:HR:2023:1303).
Op 21 januari 2017, één dag voor het ten laste gelegde feit, vindt er eenzelfde soort fotoshoot plaats. Getuigen [getuige 4] en [getuige 5] zijn die dag werkzaam als model. Verdachte is aanwezig als stylist. Getuige [getuige 4] heeft verklaard dat verdachte plak-bh’s bij zich had en dat hij deze zelf bij haar op wilde doen. Ook heeft zij verklaard dat verdachte haar heeft ingesmeerd met crème. Ook bij getuige [getuige 5] heeft verdachte de plak-bh opgeplakt. Zij heeft verklaard dat zij aangaf dit zelf te willen doen, maar dat verdachte dit weigerde omdat het dure bh’s waren. Bij het opplakken van de bh heeft verdachte volgens getuige [getuige 5] stevig over haar borsten gewreven. Ook heeft de getuige verklaard dat verdachte haar over haar hele lichaam heeft ingesmeerd met crème.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van de getuigen [getuige 4] en [getuige 5] belangrijke en kenmerkende overeenkomsten bevatten met de verklaring van aangeefster voor wat betreft de handelwijze van verdachte. In beide gevallen was verdachte werkzaam als stylist op een fotoshoot. Alle drie de modellen hebben verklaard over het insmeren van hun lichaam met de crème. Ook verklaren zij alle drie over het gebruik van plak-bh’s bij de fotoshoot. Zij verklaren overeenkomstig dat verdachte deze bij hun wilde opplakken en dat hij hierbij hun borsten aanraakte. Gelet op de gelijkluidende modus operandi van verdachte is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van de getuigen [getuige 4] en [getuige 5] als schakelbewijs gebruikt kunnen worden voor de bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit. Naast de hiervoor genoemde verklaringen van verdachte en getuigen vindt de verklaring van aangeefster dus ook steun in de getuigenverklaringen van [getuige 4] en [getuige 5] .
Voorafgaande in onderlinge samenhang bezien is de rechtbank, anders dan de verdediging, van oordeel dat met voornoemde bewijsmiddelen voldoende steun wordt gegeven aan de verklaring van aangeefster. Nu de verklaring van aangeefster zo op essentiële punten wordt ondersteund door overige bewijsmiddelen en betrouwbaar wordt geacht, zal de rechtbank voor de ten laste gelegde feitelijkheden en gedragingen volledig uitgaan van haar verklaring.
Voor zover verdachte de handelingen ontkent, acht de rechtbank deze ontkenning, gelet op wat hiervoor is overwogen en alles in onderlinge samenhang bezien, ongeloofwaardig.
Ontuchtig karakter van de handelingen
De aanrakingen van aangeefster door verdachte waren onnodig. Aangeefster was zelf in staat haar lichaam in te smeren en de plak-bh op te plakken. Ook het hard omlaag trekken van de jurk was niet nodig en zonder meer ongepast. De gedragingen van verdachte passen niet bij zijn rol als stylist. Er was geen reden om deze handelingen te verrichten, anders dan om een mogelijkheid te creëren om het lichaam en de borsten van aangeefster te kunnen betasten. De handelingen van verdachte zijn naar het oordeel van de rechtbank dan ook handelingen met een seksueel karakter, in strijd met de sociaal-ethische norm en daarmee ontuchtig.
Conclusie
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de aanranding van aangeefster.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 22 januari 2017 te Breda, door feitelijkheden, te weten
- door als stylist bij een fotoshoot, waarbij de nader te noemen [slachtoffer] als model aanwezig was, aan te geven dat die [slachtoffer] was ingehuurd via een modellenbureau en dat als zij niet mee zou werken alle gemaakte kosten voor de fotoshoot op haar verhaald zouden worden en
- door tegen
die[slachtoffer] te zeggen dat hij een speciale dure crème had waarmee hij haar lichaam moest insmeren en dat zij dit niet zelf mocht doen en
- door tegen
die[slachtoffer] te zeggen dat de jurken die zij moest dragen erg duur waren en dat als die jurken kapot zouden gaan de kosten op haar verhaald zouden worden, en
- door gebruik te maken van de positie die hij als stylist ten tijde van die fotoshoot had
ten opzichte vandie[slachtoffer] ,
[slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, te weten
- het laten insmeren van haar lichaam met een créme en
- het betasten
vanen het knijpen in de borsten en
- het omlaag trekken van een jurk, waardoor het bovenlichaam van die [slachtoffer] ontbloot werd.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van twee dagen. De officier van justitie houdt in de eis met name rekening met de forse overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak en stelt zich om die reden primair op het standpunt dat de rechtbank niet aan straftoemeting zou moeten toekomen. Uiterst subsidiair verzoekt de verdediging de rechtbank rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de forse termijnoverschrijding. De verdediging kan zich in dat geval vinden in de eis van de officier van justitie. Eventueel zou aan verdachte ook een geheel voorwaardelijke straf kunnen worden opgelegd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan aanranding. Hij heeft dit gedaan vanuit zijn hoedanigheid als stylist op een fotoshoot. Hij heeft het lichaam van aangeefster ingesmeerd met crème en bij haar een plak-bh opgeplakt waarbij hij haar borsten heeft betast en hierin heeft geknepen. Ook heeft verdachte dusdanig hard haar jurk naar beneden getrokken, dat aangeefster met een ontbloot bovenlichaam in een café met bezoekers kwam te staan. Verdachte heeft zich niet gedragen zoals dit van een professioneel stylist zou mogen worden verwacht. Met zijn handelen heeft hij de grenzen van het betamelijke overschreden. De handtastelijkheden en seksueel getinte opmerkingen passen niet bij het werk van een stylist. De door verdachte verrichte handelingen waren onnodig, omdat de modellen prima in staat waren zichzelf in te smeren met crème en een plak-bh op te plakken. Verdachte heeft met zijn ontuchtig handelen een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangeefster. Hij heeft zich laten leiden door zijn eigen seksuele drift. Dit blijkt te meer uit het feit dat het verdachte was die de fotoshoots initieerde en hier doelbewust onervaren modellen voor boekte. Naar eigen zeggen omdat onervaren modellen minder weerstand bieden. Verdachte heeft geen oog gehad voor de gevolgen van zijn handelen voor aangeefster. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring is gebleken dat de gebeurtenis acht jaar na dato nog altijd impact heeft op het leven van aangeefster. Zij kampt nog altijd met nachtmerries en gevoelens van onzekerheid. Uit de schadevergoedingsvordering blijkt dat aangeefster PTSS heeft opgelopen als gevolg van de gebeurtenis, waarvoor zij middels EMDR-therapie is behandeld.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 25 oktober 2024. Verdachte is eerder met justitie in aanraking geweest, maar niet voor soortgelijke feiten. Ook dateren deze veroordelingen van langer dan vijf jaar geleden.
Ter zitting heeft de raadsman de rechtbank op de hoogte gesteld van de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte is momenteel woonachtig in [land] . Bij verdachte is een ernstige vorm van leukemie geconstateerd, waardoor hij terminaal ziek is. Naar verwachting heeft verdachte nog twaalf tot zestien maanden te leven. Hij is om die reden ook niet in staat om lang te reizen, in ieder geval niet naar Nederland.
De straf
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de aard en de ernst van het feit een straf dient te volgen. Een geldboete is niet passend gelet op de ernst van het feit. De mogelijkheid van een taakstraf of gevangenisstraf resteert. Bij de bepaling van de strafmaat dient rekening te worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte is niet woonachtig in Nederland en is terminaal ziek. Gelet hierop acht de rechtbank een taakstraf onuitvoerbaar. Aan verdachte dient dan ook een gevangenisstraf te worden opgelegd. Verdachte is ten tijde van de verdenking van dit feit twee dagen in verzekering gesteld. Er is sprake van een ernstige overschrijding van de redelijke termijn met drie en een half jaar. Voor deze overschrijding bestaat geen rechtvaardiging. De rechtbank zal hiermee sterk in strafmatigende zin rekening houden.
Alles afwegend acht de rechtbank de eis van de officier van justitie passend en veroordeelt zij verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van twee dagen met aftrek van het voorarrest.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 13.081,94 bestaande uit materiële en immateriële schade voor het ten laste gelegde feit.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld naar de benadeelde partij toe en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Materiële schade
De benadeelde partij vordert € 3.081,94 aan materiële schade. De verdediging heeft de materiële schade betwist. De rechtbank acht dit bedrag gedeeltelijk toewijsbaar tot een bedrag van € 1.669,94 (kosten psycholoog en reiskosten). De rechtbank is van oordeel dat dit bedrag voldoende is onderbouwd door middel van stukken. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank acht de vordering voor zover die ziet op het verlies van arbeidsvermogen niet-ontvankelijk. Uit een deel van de bijgevoegde emailberichten blijkt dat het nog onduidelijk is of benadeelde daadwerkelijk voor de opdrachten zou zijn geboekt. Ook blijkt uit de onderbouwing niet dat benadeelde de opdrachten heeft moeten weigeren als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte of dat zij hier een andere reden toe had. Dit deel van de vordering is kortom onvoldoende onderbouwd. De vordering kan voor dit deel bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
De benadeelde partij vordert € 10.000,00 aan immateriële schade. De verdediging heeft de hoogte van de immateriële schade betwist.
Uit de vordering van de benadeelde partij blijkt dat zij als gevolg van het handelen van verdachte last heeft van angstklachten en ernstige depressieve gevoelens. Benadeelde heeft PTSS, flashbacks en nachtmerries. Om de klachten te verminderen heeft zij EMDR-therapie gevolgd. Naar het oordeel van de rechtbank staat hiermee vast dat de benadeelde partij op andere wijze in haar persoon is aangetast, zoals bedoeld in artikel 6:106 lid 1, aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek. Ook is er sprake van een causaal verband tussen de bewezen verklaarde gedragingen van verdachte en de gestelde immateriële schade. Gelet op uitspraken in vergelijkbare zaken zal de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid vaststellen op € 750,00. De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in het resterende gedeelte van de vordering. De vordering kan voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wettelijke rente
De materiële schade bestaat uit afzonderlijke posten, die op verschillende data zijn ontstaan. De rechtbank zal om die reden de gevorderde wettelijke rente over de materiële schadevergoeding toewijzen vanaf het moment van indienen van de vordering, te weten 20 november 2024.
Over de immateriële schadevergoeding zal de rechtbank de wettelijke rente toewijzen vanaf de datum van het bewezenverklaarde feit, te weten 22 januari 2017.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal met betrekking tot het toegekende bedrag de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f en 246 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

feitelijke aanranding van de eerbaarheid;

- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van twee dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van
€ 2.419,94, waarvan € 1.669,94 aan materiële schade en € 750,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente over het bedrag van € 1.669,94 vanaf 20 november 2024 en de wettelijke rente over het bedrag van € 750 vanaf 22 januari 2017 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] ,
€ 2.419,94te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente over het bedrag van € 1.669,94 vanaf 20 november 2024 en de wettelijke rente over het bedrag van € 750 vanaf 22 januari 2017 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
34 dagengijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Dit vonnis is gewezen door mr. K. Verschueren, voorzitter, mr. S.W.M. Speekenbrink en mr. D.L.J. Martens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K. Verdult, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 24 december 2024.
De voorzitter en de griffier zijn niet in de gelegenheid om het vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
hij op of omstreeks 22 januari 2017 te Breda, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten
- door als stylist bij een fotoshoot, waarbij de nader te noemen [slachtoffer] als model aanwezig was, aan te geven dat die nader te noemen [slachtoffer] was ingehuurd via een modellenbureau en dat als zij, [slachtoffer] , niet mee zou werken alle/de gemaakte kosten voor de fotoshoot op haar, [slachtoffer] , verhaald zouden worden en/of
- door tegen de nader te noemen [slachtoffer] te zeggen dat hij een speciale dure crème had waarmee hij haar, [slachtoffer] , lichaam moest insmeren en dat zij, [slachtoffer] , dit niet zelf mocht doen en/of
- door tegen de nader te noemen [slachtoffer] te zeggen dat de jurken die zij, [slachtoffer] , moest dragen erg duur waren en dat als die jurken kapot zouden gaan de kosten op haar, [slachtoffer] , verhaald zouden worden, en/of
- door gebruik te maken van het gezag, althans de positie, dat/die hij als stylist ten tijde van die fotoshoot had over de nader te noemen [slachtoffer] ,
[slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten
- het laten insmeren van haar lichaam met een créme en/of
- het betasten en/of strelen en/of aanraken van en/of het knijpen in de borsten en/of het lichaam en/of
- het omlaag trekken van een jurk, waardoor het bovenlichaam van die [slachtoffer] ontbloot werd;
( art 246 Wetboek van Strafrecht )