ECLI:NL:RBZWB:2024:8825

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 december 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
23/1785
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslag Bpm en belastingrentebeschikking

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 december 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 4.701, met een belastingrente van € 33. Het bezwaar van belanghebbende werd door de inspecteur ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 20 november 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende, mr. S.M. Bothof, en de inspecteur vertegenwoordigd door mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat het beroep van belanghebbende op het vertrouwensbeginsel slaagt. De rechtbank stelt vast dat het tijdsverloop van meer dan tweeënhalf jaar tussen de controle van de auto en het opleggen van de naheffingsaanslag de indruk heeft gewekt dat er geen naheffingsaanslag meer zou worden opgelegd. Dit tijdsverloop, zonder communicatie van de inspecteur, is in dit geval te lang. De rechtbank vernietigt daarom de naheffingsaanslag en de belastingrentebeschikking.

Daarnaast heeft belanghebbende verzocht om een schadevergoeding vanwege de overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank concludeert dat de redelijke termijn met vijf maanden is overschreden en kent een schadevergoeding van € 500 toe, waarvan € 100 voor rekening van de inspecteur en € 400 voor rekening van de Staat. De rechtbank veroordeelt de inspecteur tot betaling van de proceskosten aan belanghebbende, die in totaal € 2.998 bedragen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/1785

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 december 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende,

(gemachtigde: mr. S.M. Bothof),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur,

en

de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 16 februari 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 4.701. Gelijktijdig is bij beschikking € 33 aan belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de naheffingsaanslag en de belastingrentebeschikking gehandhaafd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 20 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: als waarnemer van de gemachtigde mr. M.U. Sahin en namens de inspecteur mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2].

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag aan belanghebbende heeft opgelegd. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt en de naheffingsaanslag en de belastingrentebeschikking daarom moet worden vernietigd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende heeft op 26 november 2019 aangifte gedaan ter zake van de registratie van een Mercedes Benz GLE-klasse met [VIN-nummer] (de auto), en een bedrag aan Bpm voldaan van € 13.799.
3.1.
Belanghebbende is uitgenodigd om de auto op 29 november 2019 bij DRZ te tonen. Belanghebbende heeft de auto getoond en DRZ heeft daarvan diezelfde dag een verslag met haar bevindingen gemaakt ten behoeve van de inspecteur.
3.2.
De inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat een hoger bedrag aan Bpm is verschuldigd dan op aangifte is voldaan en heeft belanghebbende met dagtekening 3 juni 2022 een kennisgeving verzonden voor het opleggen van een naheffingsaanslag. Met dagtekening 29 juli 2022 is aan belanghebbende voor de auto de naheffingsaanslag opgelegd.

Overwegingen

4. Tussen partijen is in geschil of belanghebbende erop mocht vertrouwen dat geen naheffingsaanslag zou worden opgelegd. Verder is in geschil of de zogenoemde herleidingsmethode kan worden toegepast, de gevolgen van het ontbreken van een inkoopfactuur bij het taxatierapport van belanghebbende en of een waardevermindering wegens schade kan worden toegepast.
Vertrouwensbeginsel
4.1.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat, gelet op het tijdsverloop tussen de controle bij DRZ en het opleggen van de naheffingsaanslag, de inspecteur het vertrouwen heeft gewekt dat de door belanghebbende aangegeven Bpm juist was en dat daarop niet meer zou worden teruggekomen.
4.2.
De rechtbank stelt voorop dat de bevoegdheid tot naheffing vervalt door verloop van vijf jaren na het einde van het kalenderjaar waarin de belastingschuld is ontstaan. [1] De inspecteur heeft bij het opleggen van de naheffingsaanslag deze termijn niet overschreden. Gesteld noch gebleken is dat beleid bestaat dat de inspecteur ertoe dwingt binnen een bepaalde periode na de schouw door DRZ de naheffingsaanslag op te leggen. [2]
4.3.
Desalniettemin is de rechtbank in het onderhavige geval van oordeel dat het tijdsverloop van ruim twee en half jaar tussen de schouw door DRZ en het opleggen van de naheffingsaanslag bij belanghebbende de indruk kan hebben doen ontstaan dat geen naheffingsaanslag meer zou worden opgelegd. In deze periode van twee en half jaar heeft belanghebbende niets meer vernomen van de inspecteur met betrekking tot de verschuldigde Bpm voor deze auto. Belanghebbende heeft de auto op verzoek direct getoond en nadien hebben zich geen wijzigingen meer voorgedaan. Om vervolgens pas na ruim twee en half jaar een naheffingsaanslag op te leggen acht de rechtbank in dit specifieke geval een te lange periode. De verklaring ter zitting van de inspecteur dat bij de Belastingdienst veel bezwaren en beroepen binnenkomen waardoor de verwerking langer kan duren, doet niet af aan de indruk die bij belanghebbende is gewekt en dient voor rekening van de inspecteur te blijven.
4.4.
Gelet hierop slaagt het beroep van belanghebbende op het vertrouwensbeginsel en dienen de naheffingsaanslag en de belastingrentebeschikking te worden vernietigd. De overige beroepsgronden hoeven dan geen behandeling meer.
Immateriëleschadevergoeding
4.5.
Belanghebbende heeft ter zitting verzocht om toekenning van schadevergoeding vanwege de overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen het onderhavige geschil beslecht had moeten zijn.
4.6.
De rechtbank stelt vast dat de inspecteur het bezwaarschrift op 5 augustus 2022 heeft ontvangen. De rechtbank doet uitspraak op 20 december 2024. De redelijke termijn van twee jaar is met afgerond vijf maanden overschreden. Belanghebbende heeft recht op een schadevergoeding van € 500. Omdat de bezwaarfase afgerond zeven maanden heeft geduurd en daarmee 1 maand te lang komt € 100 (1/5) voor rekening van de inspecteur en de rest (€ 400) voor rekening van de Staat. De rechtbank merkt de Staat in zoverre mede aan als partij in dit geding.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond en de naheffingsaanslag en belastingrentebeschikking worden vernietigd. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht terug.
5.1
Omdat het beroep gegrond is, moet de inspecteur de proceskosten aan belanghebbende vergoeden. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 624. [3] In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, de hoorzitting bijgewoond, een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.998.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de naheffingsaanslag en de belastingrentebeschikking;
- veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 100;
- veroordeelt de Staat tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 400;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 2.998 aan proceskosten aan belanghebbende;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 184 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J.M. de Fouw, griffier, op 20 december 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft pas uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [4]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 20 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).
2.Hoge Raad 25 september 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ8524.
4.Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR.