ECLI:NL:RBZWB:2024:8722

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
BRE 24/3530
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering wegens onvoldoende toegenomen arbeidsongeschiktheid

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de weigering van het UWV om een WIA-uitkering toe te kennen. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een herbeoordeling van haar arbeidsongeschiktheid, na een eerdere afwijzing in 2019. Het UWV had in 2023 vastgesteld dat eiseres niet meer dan 35% arbeidsongeschikt was, en weigerde de uitkering per 26 oktober 2023. Eiseres voerde aan dat haar gezondheid was verslechterd en dat zij recht had op een WIA-uitkering. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres en de medische rapporten van het UWV beoordeeld. De rechtbank concludeert dat het UWV terecht heeft geoordeeld dat de toegenomen klachten van eiseres niet voortkomen uit dezelfde ziekteoorzaak als eerder vastgesteld. De rechtbank oordeelt dat de artrose aan de duimbasis geen causaal verband heeft met de eerdere arbeidsongeschiktheid en dat de psychische klachten niet geobjectiveerd zijn. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de beslissing van het UWV om de WIA-uitkering te weigeren.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/3530 WIA

uitspraak van 17 december 2024 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], te [plaats], eiseres,

gemachtigde: [gemachtigde 1],
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.
gemachtigde: [gemachtigde 2].

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de
weigering om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen.
1.1
Het UWV heeft met het besluit van 8 november 2023 (het primaire besluit) geweigerd om, na een door eiseres aangevraagde herbeoordeling, per 26 oktober 2023 (alsnog) een WIA-uitkering toe te kennen. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Met het bestreden besluit van 4 maart 2024 heeft het UWV het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
1.2.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 4 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, haar echtgenoot [naam 1], de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het UWV.

Beoordeling door de rechtbank

2. Aan het bestreden besluit heeft het UWV ten grondslag gelegd dat de mogelijkheden van eiseres om te werken niet minder zijn geworden. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is. Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht de WIA-uitkering heeft geweigerd per 26 oktober 2023. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten en omstandigheden
4.1
Eiseres is werkzaam geweest als productiemedewerker. Voor dat werk is zij op 29 april 2014 uitgevallen vanwege psychische klachten, knieklachten en een cyste. Na de eerstejaars Ziektewet beoordeling werd haar uitkering per 22 augustus 2015 beëindigd, omdat zij meer dan 65% kon verdienen van haar laatstverdiende loon.
4.2
Op 26 juni 2017 heeft eiseres zich vanuit de Werkloosheidswet arbeidsongeschikt gemeld wegens rug-, schouder- en nekklachten, hypertensie en hypercholesterolemie, en een operatie vanwege het carpale tunnelsyndroom (CTS) rechts (in het verleden ook links). Per einde wachttijd heeft zij een WIA-uitkering aangevraagd. Het UWV heeft op basis van verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek geconcludeerd dat eiseres voor minder dan 35% arbeidsongeschikt moet worden geacht. In een besluit van 19 augustus 2019 heeft het UW aan eiseres laten weten dat zij geen WIA-uitkering kan krijgen per 24 juni 2019.
4.3
Op 24 september 2022 heeft eiseres een (eerste) aanvraag voor een herbeoordeling ingediend vanwege toegenomen klachten per 2 februari 2022. Het UWV heeft eiseres op basis van een medische en arbeidsdeskundige beoordeling opnieuw voor minder dan 35% arbeidsongeschikt geacht.
4.4
Eiseres heeft op 26 oktober 2023 weer een aanvraag voor een herbeoordeling ingediend. Zij heeft daarbij aangegeven dat haar gezondheid is verslechterd en dat haar lichamelijke klachten erger worden. Zij heeft ter nadere onderbouwing drie medische documenten overgelegd. Het UWV heeft hierop een verzekeringsgeneeskundig onderzoek verricht om eiseres’ recht op een WIA-uitkering te beoordelen.
Zijn de beperkingen juist vastgesteld?
5. Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
5.1
De verzekeringsarts b&b heeft gerapporteerd dat eiseres is uitgevallen met klachten aan de rug, rechterpols en linkerknie. Bijpassende diagnoses waren gonartrose (knie), CTS (status na ingreep) en discopathie (slijtage van tussenwervelschijven van de wervelkolom). Passend bij de geobjectiveerde belemmeringen zijn bij de WIA-beoordeling in 2019 arbeidsbeperkingen toegekend, waarmee eiseres voor minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Bij de herbeoordeling in 2022 claimt eiseres forse beperkingen aan haar gewrichten, rug, knie en geeft zij aan haar handen nauwelijks te kunnen gebruiken. Aan de middelvinger en ringvinger ervaart zij krachtvermindering. In februari 2022 heeft zij ook last van haar rechterarm gekregen, waardoor zij krachtvermindering ervaart. Zij heeft daarnaast last van haar linkerschouder, zonder duidelijke oorzaak of bewegingsbeperkingen. De rugklachten zijn hetzelfde, maar met uitstraling en een meer stekend gevoel in de onderrug. Er is een FML opgesteld met dezelfde beperkingen als per einde wachttijd.
Omdat eiseres binnen vijf jaar na de WIA-beoordeling een herbeoordeling aanvraagt, dient beoordeeld te worden of de beperkingen zijn toegenomen door dezelfde ziekteoorzaak. Daarvan is volgens de verzekeringsarts b&b geen sprake.
Op het aanvraagformulier heeft eiseres aangegeven dat haar knieën meer versleten zijn, haar handen niet in orde zijn zodat zij mogelijk in de toekomst een prothese moet dragen, en zij zou last hebben van psychische klachten. Uit de meegezonden medische informatie blijkt dat sprake is van artrose aan de duimbasis, beginnende artrose van de linkerknie en mechanische rugproblematiek zonder radiculopathie.
In 2019 zijn beperkingen aangenomen vanwege de destijds bekende CTS. Deze zijn tevens gebaseerd op lichamelijk onderzoek. Functioneel onderzoek toonde geen duidelijke beperkingen. De artrose aan de linkerknie was toen ook al bekend. Hier zijn passende beperkingen voor aangenomen. De aangeleverde informatie geeft geen aanleiding om uit te gaan van een ernstiger beeld dan reeds bekend. Voor de rugproblematiek geldt hetzelfde. Medisch onderzoek door de verzekeringsarts b&b zelf leidt niet tot andere inzichten. Ten aanzien van de psychische klachten merkt de verzekeringsarts b&b op dat er per einde wachttijd geen psychische klachten zijn besproken, maar dat er desondanks beperkingen zijn aangenomen op persoonlijk en sociaal functioneren. Mogelijk is dit gedaan vanwege de in het verleden beschreven psychische problematiek. In de bezwaargronden zijn geen psychische klachten geclaimd en psychisch onderzoek toonde geen bijzonderheden. Ook uit de overgelegde medische informatie blijkt dit niet. Op basis hiervan kunnen dan ook geen aanvullende beperkingen worden aangenomen.
De artrose aan de duimbasis is een nieuwe bevinding. Dit was ten tijde van de WIA-beoordeling in 2019 nog niet bekend. De slijtage was waarschijnlijk al wel aanwezig, aangezien dit een langzaam progressief beeld betreft. Slijtage is een fysiologisch proces dat begint ongeveer halverwege de jaren 20 en verder toeneemt met oplopende leeftijd. Uitgangspunt is dan dat de functionele mogelijkheden in principe niet beperkt zijn. Somatisch-medisch is er immers niets aan de hand wat een normaal activiteitenpatroon (inclusief werken) in de weg staat zolang de fysieke belasting de ervaren algemeen geldende normen niet overschrijdt. Eiseres gaf per einde wachttijd geen pijnklachten aan de duimen aan, ook was geen sprake van duidelijke bewegingsbeperkingen tijdens lichamelijk onderzoek. Hierdoor zijn geen beperkingen aangenomen ten aanzien van de waarschijnlijk reeds aanwezige artrose. De belemmeringen die eiseres ervaart per datum van de herbeoordeling door de duimartrose, betreft dus geen toegenomen beperkingen door dezelfde ziekteoorzaak.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiseres zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 6 november 2023.
5.2
Eiseres heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat er wel degelijk sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid ten opzichte van de eerdere beoordeling(en). Er is in toenemende mate sprake van forse pijnklachten die haar op dagelijkse basis ernstig beperken bij nagenoeg alle handelingen. Eiseres stelt dat uit het rapport van de verzekeringsarts van 23 juli 2019 blijkt dat zij al krachtsvermindering heeft in haar rechterhand en dat er sprake is van gevoelsvermindering in diverse vingers. Bovendien stelt de verzekeringsarts b&b zelf dat het aannemelijk is dat de slijtage al aanwezig was bij einde wachttijd. Gelet hierop kan niet ondubbelzinnig aangetoond worden dat er sprake is van een kennelijk andere ziekteoorzaak. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) volgt dat buiten twijfel moet staan dat de toegenomen arbeidsongeschiktheid voortvloeit uit een andere oorzaak. Dat is in het geval van eiseres niet zo. Er dient een FML te worden opgesteld die rekening houdt met haar beperkingen. Aanvullende beperkingen dienen aangenomen te worden op items 4.3 en 4.4. van de FML (hand- en vingergebruik en werken met een toetsenbord en/of muis).
Daarnaast is sprake van chronische pijnproblematiek die in toenemende mate aanwezig is bij eiseres en haar bij een veelvoud van fysieke handelingen belemmert. Dit zorgt ervoor dat zij geen trillingen kan verdragen, er had dan ook een beperking aangenomen moeten worden op item 3.7. Ook matchen de scores op items 4.12 en 4.13 niet met elkaar, waarbij eiseres maximaal 5 tot 10 kg kan duwen maar niet beperkt zou zijn ten aanzien van duwen en trekken. Dezelfde pijnklachten belemmeren haar ten aanzien van tillen en dragen. Verder stelt zij door de pijnklachten aan haar knieën beperkt te zijn ten aanzien van lopen (tijdens het werk), klimmen en knielen en hurken. Dat de kniemusculatuur volgens de behandelende sector dient te worden opgetraind, maakt dit niet anders. Eiseres stelt dat zij de in februari 2023 geduide functies niet kan uitvoeren gezien haar beperkingen en het noodzakelijke dragen van een brace aan haar duim.
Beoordelingskader
6. Op grond van artikel 55, eerste lid, onderdeel b, onder 1˚, van de Wet WIA, de zogenoemde Amber-bepaling, ontstaat het recht op een WGA-uitkering op de dag dat de verzekerde gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, als hij op de dag daaraan voorafgaand minder dan 35% arbeidsongeschikt was en de gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid intreedt binnen vijf jaar na de in artikel 54, tweede lid, bedoelde dag en voortkomt uit dezelfde oorzaak als op grond waarvan hij gedurende de wachttijd ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid.
Oordeel van de rechtbank
7. De rechtbank stelt vast dat het UWV in 2019 in het kader van de WIA-beoordeling van eiseres is uitgegaan van de diagnoses gonartrose (knie), CTS (pols) en discopathie (rug). Eiseres heeft nu verzocht om een herbeoordeling en heeft daarbij medische stukken overgelegd waaruit blijkt dat sprake is van beginnende artrose aan de linkerknie, mechanische rugproblematiek en artrose aan de duimbasis beiderzijds. Daarbij stelt zij dat de lichamelijke klachten bij haar ook psychische klachten naar voren brengen. In geschil is of hierdoor alsnog recht op een WIA-uitkering ontstaat.
7.1
De door eiseres gestelde psychische klachten zijn niet geobjectiveerd, aangezien medische stukken waarin deze klachten worden bevestigd ontbreken en psychisch onderzoek door de verzekeringsarts b&b geen bijzonderheden toonde. Op grond van de gestelde psychische klachten kan dan ook geen recht op een WIA-uitkering ontstaan. De gestelde rug- en knieklachten zijn wel geobjectiveerd, doordat eiseres stukken van haar behandelaars heeft overgelegd waarin deze klachten worden bevestigd. Dit betreft bovendien klachten die ook al aanwezig waren ten tijde van de WIA-beoordeling in 2019. Uit de brief van dr. J. Michielsen van 28 juli 2023 kan echter niet afgeleid worden dat sprake is van ernstigere beperkingen vanwege de rugproblematiek van eiseres dan waarvan eerder is uitgegaan. Uit de brief van dr. [naam 2] van 7 juni 2023 blijkt evenmin dat de knieklachten van eiseres dusdanig verergerd zijn dat hiervoor aanvullende beperkingen in de FML aangenomen moeten worden. Naar het oordeel van de rechtbank stelt het UWV dan ook terecht dat de knie- en rugklachten van eiseres niet leiden tot toekenning van een WIA-uitkering.
7.2
Tussen partijen is met name in geschil of de artrose van de duimbasis, welke aandoening geobjectiveerd is door middel van de brief van dr. [naam 3] van 19 april 2023, al dan niet voortkomt uit een eerdere ziekteoorzaak zoals bedoeld in de Amber-bepaling. Eiseres wijst er daarbij op dat de verzekeringsarts b&b stelt dat het waarschijnlijk is dat de slijtage in 2019 al aanwezig was. Daarmee is volgens eiseres niet voldaan aan het uit vaste jurisprudentie van de CRvB voortvloeiende vereiste dat buiten twijfel moet staan dat de toegenomen arbeidsongeschiktheid voortvloeit uit een andere ziekteoorzaak. [1] De rechtbank volgt eiseres hierin niet.
Voor de vraag of sprake is van dezelfde ziekteoorzaak wordt een vergelijking gemaakt tussen de medische beperkingen, die zijn vastgesteld naar aanleiding van het verzoek om alsnog in aanmerking te worden gebracht voor een WIA-uitkering, en de medische beperkingen die golden ten tijde van de weigering van de uitkering. Vast staat dat eiseres in 2017 niet is uitgevallen vanwege artrose aan de duimen en bij de WIA-beoordeling in 2019 zijn hiervoor geen beperkingen aangenomen in de FML. De verzekeringsarts b&b stelt weliswaar dat het waarschijnlijk is dat er in 2019 al wel slijtage aanwezig was, maar hij stelt ook dat slijtage een langzaam progressief fysiologisch proces is en er geen reden is om aan te nemen dat de functionele mogelijkheden beperkt zijn zolang de fysieke belasting de algemeen geldende normen niet overschrijdt. Daarbij is van belang dat eiseres in 2019 geen melding heeft gemaakt van problematiek ten aanzien van de duimen. Zij heeft blijkens het rapport van de verzekeringsarts van 23 juli 2019 destijds wel gesteld dat zij een verminderd gevoel had in ring- en middelvinger en verminderde knijpkracht, maar dit zijn geen klachten die voortvloeien uit de duimartrose. Er is dus geen causaal verband tussen de destijds vastgestelde beperkingen en de in 2023 vastgestelde duimartrose. Kortom, het UWV is erin geslaagd om buiten twijfel te stellen dat de als gevolg van de duimartrose toegenomen beperkingen voortkomen uit een andere ziekteoorzaak dan waarvoor in 2019 beperkingen zijn gesteld.
7.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het UWV dan ook terecht geoordeeld dat eiseres niet toegenomen arbeidsongeschikt is als bedoeld in artikel 55, eerste lid, onderdeel b, onder 1˚, van de Wet WIA.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het UWV terecht de WIA-uitkering heeft geweigerd per 26 oktober 2023.
9. Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard krijgt eiseres geen proceskostenvergoeding. Ook krijgt eiseres het griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Ponds, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier, op 17 december 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 28 februari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:490 en van 22 augustus 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2791.