ECLI:NL:RBZWB:2024:8697

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 december 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
BRE 24/959 WIA
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de loonsanctie op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) en de behandeling van de WIA-aanvraag

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 december 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de loonsanctie opgelegd door het UWV beoordeeld. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het UWV om de behandeling van haar WIA-aanvraag uit te stellen en een loonsanctie op te leggen aan haar (ex-)werkgever. De rechtbank constateert dat het UWV op 9 november 2022 aan eiseres meedeelde dat de behandeling van haar WIA-aanvraag werd uitgesteld en dat er een loonsanctie was opgelegd tot 9 november 2023. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het UWV verklaarde dit bezwaar ongegrond in het bestreden besluit van 8 november 2023. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld, maar verscheen niet op de zitting op 5 december 2024.

De rechtbank beoordeelt of het UWV terecht de loonsanctie heeft opgelegd en of de behandeling van de WIA-aanvraag op goede gronden is uitgesteld. De rechtbank komt tot de conclusie dat het UWV terecht een loonsanctie heeft opgelegd, omdat er onvoldoende re-integratie-inspanningen zijn verricht door de werkgever. De rechtbank wijst erop dat de werkgever verantwoordelijk is voor de re-integratie van de werknemer, ook als deze taken zijn uitbesteed. De rechtbank stelt vast dat er gedurende de ziekteperiode van eiseres geen re-integratieactiviteiten hebben plaatsgevonden, wat heeft geleid tot de conclusie dat de werkgever niet voldoende heeft gedaan om de werknemer te re-integreren.

De rechtbank verklaart het beroep van eiseres ongegrond en oordeelt dat zij geen recht heeft op proceskostenvergoeding of terugbetaling van griffierecht. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en biedt inzicht in de toepassing van de Wet WIA en de verantwoordelijkheden van werkgevers bij re-integratie.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/959 WIA

uitspraak van 20 december 2024 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres,

gemachtigde: [gemachtigde 1] ,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Almere), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het uitstellen van de behandeling van haar WIA-aanvraag en de verlenging van de loondoorbetalingsverplichting (de zogenaamde loonsanctie) op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.1.
Het UWV heeft met het besluit van 9 november 2022 (primair besluit) aan eiseres medegedeeld dat de behandeling van de WIA-uitkering wordt uitgesteld en aan haar (ex-) werkgever een loonsanctie opgelegd tot 9 november 2023. Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
1.2.
Met het bestreden besluit van 8 november 2023 (primair besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het bestreden besluit in stand gelaten.
1.3.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.4.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 5 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van het UWV, [gemachtigde 2] deelgenomen. Eiseres en haar gemachtigde zijn zonder afmelding niet verschenen.

Totstandkoming van het besluit

2.1.
Eiseres was werkzaam als storemanager voor 37 uur per week bij [b.v.] Zij heeft zich op 12 november 2020 ziekgemeld vanwege belemmerende gezondheidsklachten, als gevolg van een doorgemaakte tijdelijke doorbloedingsstoornis in de hersenen (TIA).
2.2.
Eiseres heeft op 26 november 2021 een WIA-uitkering met verkorte wachttijd aangevraagd. Vervolgens heeft zij dat op 20 december 2021 nogmaals gedaan.
Bij besluit van 29 maart 2022 heeft het UWV bepaald dat eiseres geen recht heeft op een WIA-uitkering met verkorte wachttijd. Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt. Met het besluit van 21 juli 2022 heeft het UWV het bezwaar tegen het besluit van 29 maart 2022 ongegrond verklaard. Tegen dat besluit heeft eiseres beroep ingesteld.
2.3.
In de uitspraak van 28 april 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland het beroep van eiseres ongegrond verklaard. [1] De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft deze uitspraak bevestigd. [2]
2.4.
Eiseres heeft vervolgens op 19 augustus 2022 een WIA-uitkering aangevraagd. Er heeft toen een WIA-beoordeling plaatsgevonden. Vervolgens heeft het UWV de besluiten genomen zoals opgenomen ‘inleiding’.
2.5.
Eiseres heeft op 15 juni 2023 wederom een WIA-uitkering aangevraagd.
2.6.
Bij besluit van 1 augustus 2023 heeft het UWV aan eiseres per 31 maart 2023 een WIA-uitkering toegekend.

Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt of het UWV op goede gronden heeft besloten de behandeling van de WIA-aanvraag van eiseres uit te stellen en of het UWV op goede gronden een loonsanctie heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3.2.
De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht een loonsanctie heeft opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Grondslag van het bestreden besluit
4.1.
Aan het bestreden besluit ligt een rapportage van een verzekeringsarts bezwaar & beroep (verzekeringsarts b&b) en een arbeidskundige bezwaar & beroep (arbeidskundige b&b) ten grondslag.
4.2.
De verzekeringsarts b&b heeft gerapporteerd dat het er gedurende 104 ziekteweken geen re-integratieactiviteiten hebben plaatsgevonden. De verzekeringsarts stelt dat er mogelijk re-integratiekansen zijn gemist, omdat er geen sprake was van ‘geen benutbare mogelijkheden in werk’ en omdat er niet op tijd een expertise is ingezet om de belastbaarheid te beoordelen. De verzekeringsarts b&b kan zich vinden in deze rapportage. Er hadden re-integratieactiviteiten ingezet kunnen worden.
4.3.
De arbeidsdeskundige b&b heeft gerapporteerd dat het onderzoek van de primaire arbeidskundige juist is geweest. De primaire arbeidsdeskundige heeft terecht geconcludeerd dat de werkgever te allen tijde verantwoordelijk is voor de verzuimbegeleiding, ook als hij deze belegt bij anderen. De arbeidsdeskundige heeft terecht een loonsanctie opgelegd.
Wettelijk kader
5. Op grond van artikel 25, negende lid, van de Wet WIA legt het UWV een loonsanctie op als blijkt dat de werkgever zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. Deze beoordeling is gebaseerd op in ieder geval een arbeidskundig onderzoek. Als sprake is van medische vragen of onduidelijkheden vindt ook onderzoek door een verzekeringsarts plaats.
Op grond van artikel 65 van de Wet WIA, voor zover hier van belang, beoordeelt het UWV of de werkgever en de verzekerde in redelijkheid hebben kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht.
In de Beleidsregels beoordelingskader poortwachter (de beleidsregels)heeft het UWV een inhoudelijk kader neergelegd voor de beoordeling van de vraag of werkgever en werknemer in redelijkheid konden komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht. Daarnaast is de Werkwijzer Poortwachter van belang, waarmee het UWV aan werkgevers duidelijkheid probeert te bieden over wat van hen bij de re-integratie van de werknemer wordt verwacht.
De beoordelingsperiode
6. De beoordelingsperiode is 12 november 2020 tot en met 9 november 2022. [3] In de beleidsregels is het toetsingskader voor het UWV opgenomen. Het UWV zal eerst moeten beoordelen of er sprake is van een bevredigend resultaat. Is er geen bevredigend resultaat, dan zal het UWV moeten beoordelen of de werkgever voldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. Is hiervan geen sprake en de werkgever heeft geen deugdelijke grond daarvoor, dan zal het UWV een loonsanctie opleggen.
Heeft het UWV terecht een loonsanctie opgelegd?
7.1.
De [verzekeringsarts b&b] heeft het dossier en het verslag van de hoorzitting bestudeerd. De verzekeringsarts b&b heeft gesteld dat zij zich kan vinden in de rapportage van de verzekeringsarts. Uit de RIV-gegevens blijkt dat een externe bedrijfsarts op basis van uitgebreide informatie een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) heeft opgesteld met benutbare mogelijkheden in werk, zonder uit te gaan van sterk wisselende mogelijkheden in werk. Dat de klachten van eiseres wisselen doen daar niet aan af. Verder blijkt volgens de verzekeringsarts b&b dat de eigen bedrijfsarts van de (ex-)werkgever van eisers naast het oordeel van de externe bedrijfsarts een expertise van belang achtte. Dat dit pas aan het einde van de wachttijd van de WIA is ingezet valt de bedrijfsarts te verwijten. Uit het voorgaande kan dus worden geconcludeerd dat re-integratieactiviteiten hadden kunnen worden ingezet. Dit belang is benadrukt door de prognose van de cardioloog, namelijk dat nog niet kon worden gesproken van een medische eindsituatie (door inzet van een psycholoog en hartrevalidatie). Re-integratieactiviteiten hadden in samenhang met de prognose kunnen leiden tot terugkeer in passende arbeid.
7.2.
De arbeidskundige heeft in het rapport van 9 november 2022 geconcludeerd dat er geen sprake is van een bevredigend re-integratieresultaat. De inspanningen van de werkgever zijn volgens de arbeidsdeskundige onvoldoende, omdat er in het geheel geen re-integratieactiviteiten zijn ontplooid door de werkneemster, terwijl er geen sprake is van geen benutbare mogelijkheden. De mogelijkheden, hoe minimaal ook, worden niet benut. Hierdoor kunnen re-integratiemogelijkheden zijn/worden gemist. Door de bedrijfsarts is er een FML opgesteld. Werkneemster heeft benutbare mogelijkheden. Hierop heeft geen arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Het is plausibel dat eiseres niet geschikt is voor haar eigen werkzaamheden. Ook is plausibel dat de eigen werkzaamheden niet structureel kunnen worden aangepast. Eiseres zou met een aanvullende computercursus wellicht de functie van klantenservice kunnen uitvoeren. Eiseres is in theorie aangewezen op externe re-integratie. Echter, werkneemster is wisselend belastbaar en zal ook in werk vaker verzuimen dan wenselijk voor een nieuwe werkgever. Dit standpunt is door de [arbeidsdeskundige] echter niet medisch onderbouwd. De [verzekeringarts] geeft ook aan dat de bedrijfsarts de belastbaarheid nooit goed in kaart heeft gebracht waarop getoetst kon worden of inzet tweede spoor niet aan de orde kan/moet zijn en ook het volgen van een computercursus niet mogelijk is geweest waardoor er toch mogelijkheden in de functie klantenservice kunnen zijn.
Daarnaast stelt de arbeidsdeskundige dat er ook geen sprake is van een deugdelijk grond. Juist door wel eerder een expertise in te zetten zou de belastbaarheid goed in kaart kunnen zijn gebracht waarop dan beoordeeld had kunnen worden of er inderdaad geen mogelijkheden in het eerste en tweede spoor zijn. De conclusie van de arbeidskundige is dat de werkgever niet genoeg heeft gedaan om de werknemer te re-integreren en dat hij daarvoor geen deugdelijke grond heeft. De tekortkomingen kunnen worden hersteld.
De arbeidsdeskundige b&b stelt dat hij noch in het bezwaar van de werkgever als van de werknemer aanleiding heeft gezien om af te wijken van de primaire conclusie. Samengevat stelt hij dat er geen reden is om af te wijken van de conclusies van de arbeidsdeskundige. Er is geen bevredigend re-integratie resultaat en daarvoor heeft de werkgever geen deugdelijke grond.
7.3.
Eiseres is het niet eens met het UWV. Zij verwijst voor haar nadere beroepsgronden naar wat zij in bezwaar heeft aangevoerd en verzoekt om dat wat zij in de bezwaarschriftprocedure naar voren heeft gebracht, als herhaald en ingelast te beschouwen. Daarnaast stelt zij dat zij zich het recht voorbehoudt om aanvullende gronden van beroep gedurende de beroepsprocedure in te brengen.
7.4.
De rechtbank stelt voorop dat een belanghebbende in beroep in beginsel expliciet dient aan te geven dat en waarom zij het niet eens is met het bestreden besluit. De enkele zinsnede in een beroepschrift dat hetgeen in bezwaar is aangevoerd als herhaald en ingelast moet worden beschouwd is naar oordeel van de rechtbank onvoldoende. [4] In het beroepschrift heeft de gemachtigde van eiseres geen beroepsgronden naar voren gebracht, slechts verwezen naar de gronden in bezwaar. Anders dan in het beroepschrift wordt aangegeven zijn er ook later in de beroepsprocedure geen aanvullende beroepsgronden meer naar voren gebracht. Ter zitting zijn eiseres en haar gemachtigde – zonder bericht
daarover – niet verschenen, zodat de rechtbank ter zitting geen vragen kon stellen over de beroepsgronden en het standpunt van eiseres en haar gemachtigde. Aangezien eiseres in haar beroepschrift of ter zitting geen aparte beroepsgronden naar voren heeft gebracht, maar heeft volstaan met een verwijzing naar haar bezwaargronden, moet in zoverre worden vastgesteld dat eiseres geen beroepsgronden heeft aangevoerd. De rechtbank overweegt dat de bezwaargronden zijn gericht tegen het primaire besluit. Het UWV is in het bestreden besluit gemotiveerd op de bezwaargronden ingegaan en heeft toegelicht waarom het bezwaar niet gegrond kan worden verklaard. Daarom zal de rechtbank de bezwaargronden niet in bij de beoordeling van het beroep betrekken, nu door eiseres niet is toegelicht waarom haar bezwaargronden ook betrekking hebben op het bestreden besluit. Het beroep is om die reden ongegrond.

Conclusie en gevolgen

8. Uit alles wat hiervoor is overwogen, volgt dat het UWV terecht de loonsanctie heeft opgelegd. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
9. Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard, krijgt eiseres geen proceskostenvergoeding. Ook krijgt zij het griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van S.A. de Roo, griffier, op 20 december 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage

Wettelijk kader
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen:
Artikel 25
De werkgever jegens wie de verzekerde, bij ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte, recht heeft op loon als bedoeld in artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek dan wel aanspraak heeft op bezoldiging op grond van artikel 76a, eerste lid, van de Ziektewet houdt aantekening van het verloop van de ziekte en de reïntegratie van de verzekerde.
De werkgever, bedoeld in het eerste lid, stelt binnen een bij ministeriële regeling nader te bepalen termijn, in overeenstemming met de verzekerde een plan van aanpak op. De afspraken die in het plan van aanpak zijn gemaakt worden door werkgever en verzekerde nageleefd. Het plan van aanpak wordt periodiek geëvalueerd.
Uiterlijk dertien weken voor het verstrijken van de wachttijd stelt de werkgever, bedoeld in het eerste lid, in overleg met de verzekerde een reïntegratieverslag op en verstrekt hiervan een afschrift aan de verzekerde.
Indien artikel 24, eerste lid, toepassing heeft gevonden:
stelt de werkgever in overleg met de verzekerde, indien hij nog geen reïntegratieverslag heeft opgesteld, in afwijking van het derde lid, het reïntegratieverslag uiterlijk dertien weken voor het verstrijken van het door het UWV vastgestelde verlengde tijdvak, bedoeld in artikel 24, eerste lid, op en verstrekt een afschrift daarvan aan de verzekerde;
vult de werkgever in overleg met de verzekerde, indien hij al een reïntegratieverslag heeft opgesteld dit reïntegratieverslag uiterlijk dertien weken voor het verstrijken van het door het UWV vastgestelde verlengde tijdvak, bedoeld in artikel 24, eerste lid, aan en verstrekt een afschrift daarvan aan de verzekerde, tenzij de verzekerde verzoekt dit, in verband met het doen van een aanvraag als bedoeld in artikel 64 eerder te doen. De werkgever komt binnen twee weken aan dit verzoek tegemoet.
5. Bij de uitvoering van het eerste tot en met het vierde lid laat de werkgever zich bijstaan door een persoon als bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet die belast is met de bijstand, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel b, van die wet of door een arbodienst.
6. De verzekerde verleent zijn medewerking bij het opstellen van het plan van aanpak en het opstellen van het reïntegratieverslag.
7. Bij ministeriële regeling kunnen regels met betrekking tot het eerste tot en met zesde lid worden gesteld.
8. Indien bij de behandeling van de aanvraag, bedoeld in artikel 64 blijkt dat de werkgever zijn verplichting om een reïntegratieverslag op te stellen niet of niet volledig is nagekomen, stelt het UWV aan de werkgever een termijn waarbinnen het reïntegratieverslag wordt verstrekt of aangevuld.
9. Indien bij de behandeling van de aanvraag, bedoeld in artikel 64 en de beoordeling, bedoeld in artikel 65 blijkt dat de werkgever zonder deugdelijke grond zijn verplichtingen op grond van het eerste, tweede, derde, vierde of vijfde lid dan wel de krachtens het zevende lid gestelde regels niet of niet volledig nakomt of onvoldoende reïntegratie-inspanningen heeft verricht, verlengt het UWV het tijdvak gedurende welke de verzekerde jegens die werkgever recht heeft op loon op grond van artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek dan wel aanspraak op bezoldiging op grond van artikel 76a, eerste lid, van de Ziektewet, opdat de werkgever zijn tekortkoming ten aanzien van de bedoelde verplichtingen of reïntegratie-inspanningen kan herstellen. De verlenging bedoeld in de eerste zin, is ten hoogste 52 weken. Indien op het moment van verlenging van het tijdvak, bedoeld in de eerste zin, recht bestaat op verlof op grond van artikel 3:1, van de Wet arbeid en zorg, vangt het verlengde tijdvak aan met ingang van de dag waarop dat verlof eindigt. Indien tijdens het verlengde tijdvak, bedoeld in de eerste zin, recht ontstaat op verlof als bedoeld in de derde zin, wordt het tijdvak onderbroken voor de duur van dat verlof.
10. Het UWV geeft de beschikking omtrent de toepassing van het negende lid uiterlijk zes weken voor de afloop van de wachttijd, bedoeld in artikel 23, of indien toepassing is gegeven aan artikel 24 voor de afloop van het verlengde tijdvak, indien de aanvraag, bedoeld in artikel 64, tijdig is gedaan. Indien de aanvraag, bedoeld in artikel 64, niet tijdig is gedaan, wordt de in de vorige zin bedoelde beschikking uiterlijk zes weken voor de afloop van het tijdvak, bedoeld in artikel 629 lid 11, onderdeel a, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, gegeven dan wel van het tijdvak, bedoeld in artikel 76a, zesde lid, onderdeel a, van de Ziektewet.
11. Verlenging van het tijdvak als bedoeld in het negende lid vindt niet plaats indien het UWV de beschikking omtrent de toepassing van het negende lid niet geeft voor de afloop van de wachttijd, bedoeld in artikel 23, of indien toepassing is gegeven aan artikel 24 van deze wet dan wel aan het artikel 629 lid 11, onderdeel a, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, of artikel 76a, zesde lid, onderdeel a, van de Ziektewet, voor afloop van het verlengde tijdvak.
12. Indien de werkgever na toepassing van het negende lid van mening is dat hij zijn tekortkoming ten aanzien van de in het negende lid bedoelde verplichtingen of reïntegratie-inspanningen heeft hersteld, meldt hij dit aan het UWV, waarbij hij aantoont dat hij de tekortkoming heeft hersteld.
13. Het UWV geeft de beschikking waarin wordt vastgesteld of de tekortkoming, bedoeld in het negende lid, is hersteld binnen drie weken na de ontvangst van de melding, bedoeld in het twaalfde lid.
14. Het tijdvak, bedoeld in het negende lid, eindigt zes weken nadat het UWV heeft vastgesteld dat de werkgever zijn tekortkoming ten aanzien van de in het negende lid bedoelde verplichtingen of reïntegratie-inspanningen heeft hersteld, maar niet later dan na 52 weken. Indien het UWV de beschikking omtrent de toepassing van het negende lid, de beschikking waarin wordt vastgesteld dat een tekortkoming is hersteld of de beschikking waarin wordt vastgesteld dat een tekortkoming niet is hersteld, te laat geeft, eindigt het tijdvak zoveel eerder als de beschikking later is afgegeven.
15. Indien het UWV heeft vastgesteld dat de tekortkoming, bedoeld in het negende lid, is hersteld, geeft het UWV binnen zes weken een beschikking over het ontstaan van het recht op een uitkering als bedoeld in hoofdstuk 6 en 7.
16. Bij ministeriële regeling kunnen voor de toepassing van het negende tot en met het vijftiende lid nadere regels worden gesteld.
Artikel 65
De aanvraag voor een uitkering op grond van deze wet gaat vergezeld van een reïntegratieverslag als bedoeld in artikel 25, derde lid. De eerste zin is niet van toepassing voorzover artikel 26, eerste lid, toepassing vindt. Het UWV beoordeelt of de werkgever en de verzekerde dan wel de eigenrisicodrager, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel h, van de Ziektewet en de personen, bedoeld in artikel 29, tweede lid, onderdelen a, b en c, van die wet, die laatstelijk tot hem in dienstbetrekking stonden in redelijkheid hebben kunnen komen tot de reïntegratie-inspanningen, die zijn verricht.

Voetnoten

1.Rechtbank Midden-Nederland 23 april 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:2011.
2.Centrale Raad van Beroep 1 mei 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:840.
3.Zie in dat kader Centrale Raad van Beroep 17 november 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2479.
4.Zie bijvoorbeeld CRvB 2 november 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2054, r.o. 4.1.