ECLI:NL:RBZWB:2024:8685

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
16 december 2024
Zaaknummer
BRE 23/3539
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een naheffingsaanslag Bpm door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 december 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) beoordeeld. De naheffingsaanslag van € 5.494 werd opgelegd door de inspecteur van de Belastingdienst, na een ongegrond verklaard bezwaar van belanghebbende. De rechtbank behandelt het beroep dat is ingediend na de uitspraak op bezwaar van 1 juni 2023. Tijdens de zitting op 24 september 2024 zijn de gemachtigde van belanghebbende en twee inspecteurs aanwezig geweest. De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd en uiteindelijk het beroep ongegrond verklaard.

De feiten van de zaak zijn als volgt: belanghebbende deed op 28 maart 2022 aangifte voor de Bpm voor een gebruikte personenauto, een Peugeot 3008, met een CO2-uitstoot van 156 gr/km. De inspecteur stelde echter dat de auto gebreken vertoonde die het gebruik op de openbare weg belemmerden, waardoor de Bpm niet op basis van het taxatierapport van belanghebbende kon worden berekend. De inspecteur berekende de verschuldigde Bpm op € 7.790, wat leidde tot de naheffingsaanslag.

De rechtbank oordeelt dat de inspecteur de naheffingsaanslag terecht heeft opgelegd, omdat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de berekening van de inspecteur onjuist was. De rechtbank wijst ook het verzoek van belanghebbende om een extra leeftijdskorting af, omdat dit niet in overeenstemming is met de wetgeving. Wel wordt belanghebbende een immateriële schadevergoeding van € 1.000 toegekend vanwege de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank concludeert dat de inspecteur en de Staat elk een deel van de proceskosten moeten vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/3539

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 december 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] h.o.d.n. [bedrijfsnaam], uit [plaats], belanghebbende,

(gemachtigde: mr. S.M. Bothof),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,

en

de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 1 juni 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 5.494 (de naheffingsaanslag).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 24 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende en namens de inspecteur mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2]. Van hetgeen op de zitting is besproken, is een proces-verbaal opgemaakt waarvan de rechtbank gelijktijdig met deze uitspraak een afschrift naar partijen heeft verzonden.
1.5.
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag aan belanghebbende is opgelegd. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende heeft op 28 maart 2022 aangifte gedaan voor de Bpm vanwege de inschrijving van een uit het buitenland afkomstige gebruikte personenauto van het merk en type Peugeot 3008 (de auto) in het Nederlandse kentekenregister (de aangifte). De auto heeft als datum eerste toelating 4 november 2020. In de aangifte staat vermeld dat de auto een CO2 uitstoot heeft van 156 gr/km (gemeten op basis van WLTP) en een bruto Bpm van € 12.888. Volgens de aangifte bedraagt de verschuldigde Bpm voor de auto € 2.296.
3.1.
Voor de berekening van de verschuldigde Bpm heeft belanghebbende de auto laten taxeren door [B.V.]. Het taxatierapport van [B.V.] vermeldt een handelsinkoopwaarde voor de auto van € 7.347 die als volgt is opgebouwd: waarde bij inkoop door handelaar € 22.442 minus herstelkosten van € 13.095 (zijnde 90% van € 14.550), minus correctie ‘geen oordeel tellerstand RDW’ van € 2.000. Daarnaast vermeldt het taxatierapport dat de oorspronkelijke consumentenprijs (inclusief opties) van de auto € 41.212 is.
3.2.
De inspecteur heeft bij kennisgeving van 19 april 2022 aan belanghebbende medegedeeld dat aan de hand van de in het taxatierapport opgenomen schadeposten, is vastgesteld dat de auto gebreken vertoont. Met deze gebreken aan de auto mag geen gebruik van de openbare weg worden gemaakt, zo stelt de inspecteur. De in het taxatierapport opgenomen gebreken betreffen volgens de inspecteur de volgende schadeposten aan de auto: passagiersairbag en bestuurdersairbag, besturingsapparaat airbag, veiligheidsgordels voor links en rechts en koplamp links en rechts. Dit maakt volgens de inspecteur dat er sprake is van essentiële gebreken aan de auto met als gevolg dat de vermindering van Bpm niet middels een taxatierapport mag worden berekend. De inspecteur heeft vervolgens de verschuldigde Bpm aan de hand van de forfaitaire tabel (afschrijvingspercentage: 39,552%) berekend op € 7.790, uitgaande van de bruto Bpm voor de auto van € 12.888. De inspecteur heeft belanghebbende in de gelegenheid gesteld een adequate koerslijst te verstrekken indien belanghebbende gebruik wenst te maken van de koerslijstmethode voor de bepaling van de afschrijving van de Bpm.
3.3.
De naheffingsaanslag is, na de mededeling tot het opleggen van de naheffingsaanslag van 4 mei 2022, met dagtekening 27 mei 2022 aan belanghebbende opgelegd.
3.4.
Belanghebbende heeft de auto op 21 april 2022 verkocht voor € 28.000.
3.5.
De RDW heeft op 20 juni 2022 een verzoek ontvangen tot aanpassing van de CO2 uitstoot van de auto.

Overwegingen

Vooraf: nadere stukken belanghebbende
4. Belanghebbende heeft op 17 september 2024 een koerslijst van XRay ingediend en een berekening van de verschuldigde Bpm. Volgens de koerslijst bedraagt de taxatiewaarde van de auto € 23.691. Belanghebbende stelt dat hij deze koerslijst heeft ingebracht omdat hem gebleken is dat de inspecteur geen koerslijst heeft ingebracht. Nu deze koerslijstwaarde van belanghebbende afwijkt van de ‘waarde bij inkoop door handelaar’ uit het taxatierapport, acht de rechtbank het indienen van deze stukken zo kort voor de zitting in strijd met een goede procesorde. De rechtbank zal daarom de koerslijst en de berekening van belanghebbende die 7 dagen voor de zitting is ingediend buiten beschouwing laten.
Schade
4.1.
Volgens de inspecteur is er bewust foutief aangifte Bpm gedaan aangezien op voorhand al duidelijk was dat de status zoals weergegeven in de aangifte Bpm niet de status was van de auto op het moment van het indienen van de aangifte. Bij het taxatierapport was er geen koerslijst gevoegd.
4.2.
Belanghebbende heeft aangevoerd dat uit de stukken blijkt dat de auto beschadigd was. De oude regeling waarbij wel aangifte met een taxatierapport kon worden gedaan in het geval het voertuig essentiële gebreken had, is nog steeds van toepassing.
4.3.
De recht overweegt dat indien veronderstellenderwijs ervan wordt uitgegaan dat sprake is van de schade aan de auto ten tijde van de indiening van de aangifte en zoals die uit het taxatierapport van belanghebbende volgt, deze gestelde schade niet kan leiden tot een in aanmerking te nemen waardevermindering. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
4.4.
In artikel 10, eerste lid, van de Wet Bpm is geregeld hoe voor gebruikte personenauto’s de verschuldigde Bpm wordt bepaald. Die regeling houdt in dat op het bij de personenauto behorende bedrag aan Bpm, bedoeld in artikel 9, eerste en tweede lid van de Wet Bpm, een vermindering in acht wordt genomen vanwege de gebruikte staat. De vermindering is de afschrijving van de waarde van de personenauto, uitgedrukt in een percentage van de catalogusprijs (inclusief Bpm) op het tijdstip waarop de personenauto voor het eerst in gebruik is genomen (artikel 10, tweede lid, van de Wet Bpm).
4.5.
Met ingang van 1 januari 2022 luidt artikel 10, achtste lid, van de Wet Bpm als volgt:
“ De afschrijving, bedoeld in het tweede lid, wordt, mits daartoe een verzoek bij de aangifte wordt gedaan, gesteld op de som van de catalogusprijs, bedoeld in artikel 9, vijfde lid, en de belasting van personenauto’s en motorrijwielen op het tijdstip waarop het motorrijtuig voor het eerst in gebruik is genomen, verminderd met de taxatiewaarde vermeld in een taxatierapport dat voldoet aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden, indien het motorrijtuig op het tijdstip dat bepalend is voor de hoogte van de vermindering:
a.
meer dan normale gebruiksschade heeft of niet voorkomt op een in de handel algemeen toegepaste koerslijst voor de inkoop van gebruikte motorrijtuigen door wederverkopers in Nederland; en
voldoet aan de bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994 vastgestelde eisen waardoor met dat motorrijtuig mag worden gereden op de weg.”
4.6.
In artikel 10, tiende lid, van de Wet Bpm is bepaald dat bij ministeriële regeling nadere regels kunnen worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel. Nadere regels zijn neergelegd in onder meer artikel 8 van de Uitvoeringsregeling Bpm. Het derde lid van artikel 8 van de Uitvoeringsregeling Bpm luidt als volgt (tekst 2022):
“De afschrijving kan uitsluitend met de taxatiewaarde worden bepaald indien het motorrijtuig voldoet aan de eisen, bedoeld in de hoofdstukken 5 en 7 van de Regeling voertuigen, waardoor met het motorrijtuig kan of mag worden deelgenomen aan het verkeer. Aan deze eisen is in ieder geval niet voldaan indien:
  • voor het motorrijtuig een aantekening in het kentekenregister is of wordt geplaatst dat een verbod voor het rijden op de weg is of wordt opgelegd;
  • voor het motorrijtuig een aantekening in het kentekenregister is of wordt geplaatst dat het motorrijtuig voorgoed buiten gebruik is of wordt gesteld;
  • dat blijkt uit de aangifte, het taxatierapport of op het moment dat het motorrijtuig wordt getoond overeenkomstig het achtste lid; of
  • dat anderszins blijkt.”
4.7.
De taxateur van belanghebbende heeft in het taxatierapport een calculatie van de te herstellen schade opgemaakt. Tot deze schadecalculatie behoren de bestellingen van onder meer de volgende onderdelen: Dashboard, passagiersairbag, besturingsapparaat airbag, veiligheidsgordel voorlinks, veiligheidsgordel voorrechts, koplamp links, koplamp rechts, set lichtmetalen velg en rooster bumper. Onder de categorie ‘Arbeidsloon’ staat onder meer ‘DASHBOARD VERVANGEN OMVAT: PASSAGIERSAIRBAG, RUITENWISSERARM V.L. UITBOUWEN EN INBOUWEN, RUITENWISSERARM V.R. UITBOUWEN EN INBOUWEN’. De rechtbank is van oordeel dat voor zover deze gestelde schade daadwerkelijk aanwezig is bij het doen van aangifte voor de Bpm, die schade tot gevolg zou hebben dat met de auto niet mag worden deelgenomen aan het verkeer. Personenauto’s moeten immers voorzien zijn van twee grote lichten. [1] Op de in het taxatierapport opgenomen foto’s is echter niet te zien dat de koplampen van de auto zijn beschadigd en dat de voorbumper van een niet ingedeukt rooster is voorzien. Ook laten de foto’s waarop de velgen van de auto staan afgebeeld geen beschadigingen zien. Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat het taxatierapport van belanghebbende tegenstijdigheden omtrent de toestand van de auto ten tijde van het doen van aangifte bevat en daarom niet kan dienen voor de bepaling van de in artikel 10 van de Wet Bpm bedoelde afschrijving. De inspecteur heeft de afschrijving bepaald aan de hand van de in artikel 8, vijfde lid, van de Uitvoeringsregeling Bpm voorziene afschrijvingstabel (de afschrijvingstabel). Aangezien belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de wijze van berekening door de inspecteur te hoog was, zal de rechtbank dan ook uitgaan van deze wijze van berekening. Daarbij ziet de rechtbank anders dan belanghebbende betoogt, ook geen steun in het recht voor het toepassen van de nieuwe afschrijvingstabel zoals die geldt vanaf 1 juli 2024.
Hoogte bruto Bpm
4.8.
Belanghebbende heeft bij de gronden van zijn beroep een duplicaat van het certificaat van overeenstemming (cvo) van de auto - met als bouwdatum 23 oktober 2020 - verstrekt. Volgens het cvo heeft de auto een CO2 uitstoot van 135 gr/km. Belanghebbende heeft gesteld dat de bruto Bpm dan € 8.639 bedraagt.
4.9.
De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur in beginsel mag uitgaan van de CO2-uitstoot van de auto zoals de RDW die in het kentekenregister heeft vastgelegd. De RDW heeft op 24 juni 2022 de CO2-uitstoot van de auto in het kentekenregister aangepast. Op grond van het arrest van de Hoge Raad van 3 april 2020 [2] , geldt dat de CO2-uitstoot van een auto als een vast gegeven van de auto moet worden beschouwd.
Dat de CO2-uitstoot weliswaar nadien nog is gewijzigd maakt dit naar het oordeel van de rechtbank niet anders. Immers, op het moment van het belastbare feit, de inschrijving, zijn zowel belanghebbende als de inspecteur uitgegaan van de CO2-uitstoot die op dat moment bekend was.
Extra leeftijdskorting
4.10.
Belanghebbende heeft aangevoerd dat recht bestaat op een extra leeftijdskorting en motiveert dit als volgt. Met ingang van 1 januari 2022 vormt de inschrijving in het kentekenregister het belastbare feit. Echter vanaf dat belastbare feit, hier 28 maart 2022, kon nog geen gebruik gemaakt worden van de auto, omdat de inspecteur het fiscaal akkoord achterhield. Volgens belanghebbende kan slechts
het gebruikworden belast. Eerst vanaf de dagtekening van de naheffingsaanslag (27 mei 2022) kon belanghebbende van de auto gebruik maken.
4.11.
Op grond van artikel 1, tweede lid, van de Wet Bpm is de belasting verschuldigd ter zake van inschrijving van de personenauto. In artikel 2 van de Wet Bpm wordt onder inschrijving verstaan: inschrijving van een motorrijtuig in het kentekenregister als bedoeld in artikel 47 van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank is van oordeel dat het standpunt van belanghebbende dat
het gebruikvan de auto als belastbare feit voor de Bpm-heffing dient, geen steun vindt in de wettelijke bepalingen. Uit de inhoud van brief van de inspecteur van 8 april 2022 aan belanghebbende blijkt dat zodra het op aangifte Bpm-bedrag is ontvangen het fiscaal akkoord aan RDW wordt doorgegeven en dat ná verwerking door de RDW het kentekenbewijs door de RDW wordt afgegeven. Belanghebbende heeft de auto op 21 april 2022 verkocht aan een derde en uit de verkoopfactuur blijkt dat de auto al van een Nederlands kenteken is voorzien. Gelet op het voorgaande verwerpt de rechtbank het standpunt van belanghebbende dat recht bestaat op een extra leeftijdskorting.
Immateriëleschadevergoeding (ISV)
4.12.
Belanghebbende heeft verzocht om toekenning van ISV vanwege de overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen het onderhavige geschil beslecht had moeten zijn.
4.13.
De rechtbank stelt vast dat de inspecteur het bezwaarschrift op 9 juni 2022 heeft ontvangen. De rechtbank doet uitspraak op 17 december 2024. De redelijke termijn van twee jaar is met afgerond 7 maanden overschreden. Belanghebbende heeft recht op een schadevergoeding van € 1.000. Omdat de bezwaarfase afgerond 12 maanden heeft geduurd en daarmee 6 maanden te lang, komt € 857,14 (6/7) voor rekening van de inspecteur en de rest (€ 142,86) voor rekening van de Staat. De rechtbank merkt de Staat in zoverre mede aan als partij in dit geding.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. De inspecteur heeft de naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende opgelegd. Wel heeft belanghebbende recht op een ISV van € 1.000.
5.1.
Omdat het verzoek om ISV wordt toegewezen, komt belanghebbende in aanmerking voor een vergoeding van zijn proceskosten voor het indienen van dat verzoek. Omdat het verzoek is ingediend door de gemachtigde van belanghebbende, kent de rechtbank voor deze rechtsbijstand 1 punt toe als bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht, met een waarde van € 875 en wegingsfactor 0,25 [3] , wat neerkomt op € 218,75. De inspecteur en de Staat moeten, ieder voor de helft, die kosten vergoeden.
5.2.
Belanghebbende krijgt het griffierecht niet vergoed, omdat het verzoek om ISV is gedaan na het arrest van de Hoge Raad van 31 mei 2024 [4] en de rechtbank daar onvoldoende aanleiding voor ziet.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 857,14;
  • veroordeelt de Staat tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 142,86;
  • veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 109,38 aan proceskosten aan belanghebbende;
  • veroordeelt de Staat tot betaling van € 109,37 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr.drs. J.H. Bogert, rechter, in aanwezigheid van mr. B.W. Liu, griffier op 17 december 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft pas uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [5]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 5.2.51, lid 1 en onder a, Regeling voertuigen.
2.ECLI:NL:HR:2020:561, r.o. 3.4.
3.Hoge Raad 10 november 2023, ECLI:NL:HR:2023:1526.
4.Hoge Raad 31 mei 2024, ECLI:NL:HR:2024:567, rov. 7.1.1 en 7.1.2.
5.4Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR.