ECLI:NL:RBZWB:2024:8643

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 december 2024
Publicatiedatum
16 december 2024
Zaaknummer
23/9246
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanslag forensenbelasting door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 december 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de aanslag forensenbelasting voor het jaar 2022 beoordeeld. De heffingsambtenaar van de gemeente Veere had op 30 juni 2023 een aanslag opgelegd, welke door de belanghebbende werd betwist. De rechtbank behandelt het beroep dat is ingediend na de ongegrondverklaring van het bezwaar door de heffingsambtenaar op 16 augustus 2023. Tijdens de zitting op 8 november 2024 zijn zowel de belanghebbende als de vertegenwoordiger van de heffingsambtenaar aanwezig.

De belanghebbende, eigenaar van een woning in de gemeente Veere, stelt dat hij de woning in 2022 voor minder dan 90 dagen voor eigen gebruik ter beschikking heeft gehad. Hij verwijst naar een overeenkomst met een tussenpersoon waarin is vastgelegd dat hij de woning maximaal 89 dagen voor eigen gebruik kan blokkeren. De rechtbank oordeelt echter dat de woning gedurende het jaar 2022 meer dan 90 dagen ter beschikking heeft gestaan aan de belanghebbende, omdat de woning in de periode van 1 januari 2022 tot en met 18 maart 2022 niet verhuurd was en de belanghebbende daarnaast 25 dagen gebruik heeft gemaakt van de woning.

De rechtbank concludeert dat de aanslag forensenbelasting terecht is opgelegd en verklaart het beroep ongegrond. Dit betekent dat de belanghebbende zijn griffierecht niet vergoed krijgt en ook geen proceskostenvergoeding ontvangt. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/9246

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 december 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] uit [plaats], belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Veere, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 16 augustus 2023.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft op 30 juni 2023 aan belanghebbende voor het jaar 2022 een aanslag forensenbelasting met aanslagnummer [aanslagnummer] opgelegd.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 8 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen belanghebbende en namens de heffingsambtenaar [naam].

Feiten

2. Belanghebbende is eigenaar van de woning aan de [adres]. Hij heeft zijn hoofdverblijf in [plaats] en dus buiten de gemeente Veere.
2.1.
De woning wordt door tussenkomst van [tussenpersoon] verhuurd aan derden. Hiertoe hebben belanghebbende en [tussenpersoon] op 18 maart 2022 een overeenkomst gesloten, waarin – voor zover relevant – de volgende twee opties zijn aangekruist:

“2. DEELNAME IN DE BEMIDDELINGCENTRALE

(…)
B. Het object staat in principe het gehele jaar ter beschikking voor verhuur aan [tussenpersoon].
X De eigenaar zal het object maximaal 89 dagen per jaar blokkeren voor eigen gebruik.
(…)
X De eigenaar heeft de intentie het object uitsluitend te verhuren, hierom zal hij afzien van gebruik van het eigen object.”

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar terecht aan belanghebbende een aanslag forensenbelasting voor het jaar 2022 heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3.1.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep van belanghebbende niet en is de aanslag forensenbelasting terecht opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Overwegingen

4. In de Verordening van de gemeente Veere staat dat forensenbelasting wordt geheven van de natuurlijke personen die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, op meer dan 90 dagen van het belastingjaar voor zich of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden. [1] Tussen partijen is niet in geschil dat de woning in het jaar 2022 gemeubileerd was. Wat partijen verdeelt, is of belanghebbende de woning in dat jaar voor meer dan 90 dagen voor zichzelf of voor zijn gezin beschikbaar hield.
4.1.
Belanghebbende stelt dat de woning in 2022 voor minder dan 90 dagen voor eigen gebruik ter beschikking stond. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst hij naar de overeenkomst met [tussenpersoon] waarin een maximering van 89 dagen voor eigen gebruik was opgenomen (zie 2.1). Belanghebbende heeft toegelicht dat hij niet (volledig) heeft afgezien van gebruik van de woning. Dat kruisje is per abuis in de overeenkomst geplaatst. Ter zitting heeft belanghebbende toegelicht dat hij de woning in 2022 slechts 25 dagen zelf heeft gebruikt.
4.2.
De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak voor het begrip ‘beschikbaar houden’ het volgende moet worden aangenomen: Indien een gemeubileerde woning is bestemd voor verhuur maar ook in enige mate door de eigenaar zelf wordt gebruikt – anders dan nodig is om deze voor verhuur gereed te maken en te houden – wordt die woning door de eigenaar voor zich of zijn gezin beschikbaar gehouden voor het gedeelte van het jaar dat eigen gebruik niet in verband met verhuur of aan derden toegekende rechten tot verhuur is uitgesloten. [2] Dit betekent dat een woning in beginsel beschikbaar is voor de eigenaar en zijn gezin op de dagen dat de woning niet is verhuurd aan derden, ook al maakt de eigenaar of zijn gezin op die dagen feitelijk geen gebruik van de woning.
4.3.
De rechtbank constateert dat de woning gedurende de periode van 1 januari 2022 tot en met 18 maart 2022 niet ter beschikking stond aan een derde. Dit betekent dat de woning gedurende deze periode volledig ter beschikking stond aan belanghebbende of zijn gezin. Buiten deze periode heeft belanghebbende nog 25 dagen gebruik gemaakt van de woning. Dit betekent dat de woning gedurende het jaar 2022 meer dan 90 dagen ter beschikking heeft gestaan aan belanghebbende. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat belanghebbende ter zitting heeft verklaard dat hij op ieder moment toegang had tot de woning en over een sleutel beschikte.
4.4.
Gelet op het voorgaande heeft de heffingsambtenaar de aanslag forensenbelasting voor het jaar 2022 terecht aan belanghebbende opgelegd.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat de aanslag forensenbelasting in stand blijft.
5.1.
Omdat het beroep ongegrond is, krijgt belanghebbende zijn griffierecht niet vergoed. Ook krijgt hij geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.A. Boersma, rechter, in aanwezigheid van mr. D. Damen, griffier, op 16 december 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “
Formulieren en inloggen” op
www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.dit staat in artikel 2, eerste lid, van de Verordening forensenbelasting 2022 van de gemeente Veere en gelijkluidend in artikel 223 van de Gemeentewet.
2.vgl. Hoge Raad 24 juli 1995, ECLI:NL:HR:1995:AA1657 en Hoge Raad 22 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ4972.