ECLI:NL:RBZWB:2024:8603
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een vrijstaande woning in Middelburg
Op 16 december 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak BRE 23/11668, waarin belanghebbende beroep aantekende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Middelburg. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, een vrijstaande woning, vastgesteld op € 666.000 per 1 januari 2022. Belanghebbende was het niet eens met deze waardebepaling en stelde dat de waarde maximaal € 600.000 zou moeten zijn. De rechtbank heeft de zaak op 20 november 2024 behandeld, waarbij belanghebbende werd vertegenwoordigd door een gemachtigde van JUIST en de heffingsambtenaar door een taxateur.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde heeft bepaald aan de hand van vergelijkingsobjecten en dat hij voldoende rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de woning van belanghebbende en de referentiewoningen. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar niet in gebreke was gebleven en dat de waarde van de woning niet te hoog was vastgesteld. Belanghebbende had geen recht op proceskostenvergoeding of vergoeding van griffierecht, omdat hij niet benadeeld was door de schending van artikel 40 van de Wet WOZ. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waardoor de WOZ-waarde en de aanslag onroerendezaakbelastingen gehandhaafd blijven.