1.3De voor de beoordeling van de beroepen belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
2. Eiseres heeft op 18 oktober 2016 kindgebonden budget aangevraagd per
1 september 2016. Eiseres is tot 16 januari 2017 gehuwd geweest met de heer [naam 3] (hierna: ex-partner). De heer [gemachtigde] (hierna: partner) woont vanaf 7 februari 2017 samen met eiseres en haar twee kinderen ( [kind 1] en [kind 2] ).
Het jaar 2017 (zaaknummer: BRE 23/3071)
Met het besluit van 5 april 2019 heeft verweerder het kindgebonden budget 2017 definitief vastgesteld op € 1.497,-. Daarbij is uitgegaan van een gezamenlijk toetsingsinkomen van eiseres en haar ex-partner van € 28.157,-.
Met het besluit van 7 oktober 2022 (primair besluit I) heeft verweerder de definitieve berekening van het kindgebonden budget 2017 herzien naar € 551,-. Daarnaast is het te veel aan uitbetaalde kindgebonden budget van € 1.094,- (inclusief rente) teruggevorderd.
Het jaar 2018 (zaaknummer: BRE 23/3071)
Met het besluit van 6 maart 2020 heeft verweerder de definitieve berekening van het kindgebonden budget 2018 herzien naar € 1.381,-. Daarbij is uitgegaan van een gezamenlijk toetsingsinkomen van eiseres en haar ex-partner van € 31.527,-.
Met het besluit van 7 oktober 2022 (primair besluit II) heeft verweerder de definitieve berekening van het kindgebonden budget 2018 herzien naar € 0,-. Daarbij is uitgegaan van een gezamenlijk toetsingsinkomen van eiseres en de partner van € 148.241,- en een gezamenlijke grondslag sparen en beleggen van € 365.865,-. Daarnaast is het te veel aan uitbetaalde kindgebonden budget van € 1.543,- (inclusief rente) teruggevorderd.
Het jaar 2019 (zaaknummer: BRE 23/3071)
Met het besluit van 31 december 2020 heeft verweerder het kindgebonden budget 2019 definitief vastgesteld op € 796,-. Daarbij is uitgegaan van een gezamenlijk toetsingsinkomen van eiseres en haar ex-partner van € 41.077,-.
Met het besluit van 7 oktober 2022 (primair besluit III) heeft verweerder de definitieve berekening van het kindgebonden budget 2019 herzien naar € 0,-. Daarbij is uitgegaan van een gezamenlijk toetsingsinkomen van eiseres en de partner van € 121.145,- en een gezamenlijk grondslag sparen en beleggen van € 939,-. Daarnaast is het te veel aan uitbetaalde kindgebonden budget van € 860,- (inclusief rente) teruggevorderd.
Het jaar 2020 (zaaknummer: BRE 23/9406)
Met het besluit van 27 december 2019 heeft verweerder aan eiseres een voorschot kindgebonden budget 2020 (€ 1.846,-) toegekend.
Op 24 augustus 2022 voert verweerder ambtshalve de partner op als toeslagpartner van eiseres per 7 februari 2017.
Met het besluit van 7 augustus 2023 (bestreden besluit II) heeft verweerder het kindgebonden budget 2020 definitief vastgesteld op € 0,-. Daarnaast is het te veel aan uitbetaalde voorschot kindgebonden budget van € 2.001,- (inclusief rente) teruggevorderd.
Eiseres heeft op 10 augustus 2023 bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit. Eiseres verzoekt verweerder om in te stemmen met rechtstreeks beroep bij de bestuursrechter zoals beschreven in artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Op 29 augustus 2023 heeft verweerder de rechtbank verzocht om het bezwaar van eiseres te behandelen als rechtstreeks beroep. Hieruit leidt de rechtbank af dat verweerder heeft ingestemd met het verzoek van eiseres als bedoeld in lid 5 van artikel 7:1a van de Awb. Omdat de rechtbank dit bezwaar heeft aangemerkt als een beroep in de zin van artikel 7:1a van de Awb, is hieraan een apart procedurenummer toegekend, namelijk 23/9406 KINDER.
Het jaar 2021 (zaaknummer: BRE 23/9005)
Met het besluit van 28 december 2020 heeft verweerder aan eiseres een voorschot kindgebonden budget 2021 (€ 1.267,-) toegekend. Dit voorschot is gebaseerd op het gezamenlijk geschatte toetsingsinkomen van eiseres en de ex-partner van € 53.063,-.
Op 24 augustus 2022 voert verweerder ambtshalve de partner op als toeslagpartner van eiseres per 7 februari 2017.
Met het besluit van 9 juni 2023 (bestreden besluit III) heeft verweerder het kindgebonden budget 2021 definitief vastgesteld op € 0,-. Daarbij is uitgegaan van het gezamenlijke toetsingsinkomen van eiseres en de partner van € 266.252,- en een gezamenlijk geregistreerd vermogen van € 280.988,-. Daarnaast is het te veel aan uitbetaalde voorschot kindgebonden budget van € 1.314,- (inclusief rente) teruggevorderd.
Eiseres heeft op 1 juni 2023 bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit III. Eiseres verzoekt verweerder om de bezwaarschriftprocedure met betrekking tot het jaar 2021 te prolongeren naar de rechtbank waar de beroepsprocedure tegen de beslissing op bezwaar tegen de jaren 2017, 2018, 2019, 2020 en 2022 aanhangig is.
Op 27 juli 2023 heeft verweerder de rechtbank verzocht om het bezwaar van eiseres te behandelen als rechtstreeks beroep. Hieruit leidt de rechtbank af dat verweerder heeft ingestemd met het verzoek van eiseres als bedoeld in lid 5 van artikel 7:1a van de Awb. Omdat de rechtbank dit bezwaar heeft aangemerkt als een beroep in de zin van artikel 7:1a van de Awb, is hieraan een apart procedurenummer toegekend, namelijk 23/9005 KINDER.
Het jaar 2022 (zaaknummer: BRE 23/3071)
Met het besluit van 28 december 2021 heeft verweerder aan eiseres een voorschot kindgebonden budget 2022 (€ 1.645,-) toegekend. Dit voorschot is gebaseerd op het gezamenlijke geschatte toetsingsinkomen van eiseres en haar ex-partner van € 49.691,-.
Op 24 augustus 2022 voert de Belastingdienst ambtshalve de partner van eiseres op als toeslagpartner per 7 februari 2017.
Met het besluit van 22 september 2022 heeft verweerder het voorschot kindgebonden budget 2022 herzien naar € 2.326,-. Dit voorschot is gebaseerd op het geschatte toetsingsinkomen van eiseres van € 9.845,-.
Met het besluit van 21 oktober 2022 (primair besluit IV) heeft verweerder de definitieve berekening van het voorschot kindgebonden budget 2022 herzien naar € 0,- op basis van het gezamenlijke geschatte inkomen van eiseres en de partner van € 94.190,- en het gezamenlijke geschatte vermogen van € 164.422,-. Daarnaast is het te veel aan uitbetaalde voorschot kindgebonden budget van € 1.930,- (inclusief rente) teruggevorderd.
Eiseres heeft op 8 november 2022 bezwaar gemaakt tegen de primaire besluiten over de jaren 2017, 2018, 2019 en 2022.
Met het bestreden besluit I is het bezwaar van eiseres gedeeltelijk gegrond verklaard. Verweerder stelt dat het kindgebonden budget van eiseres over de jaren 2017, 2018 en 2019 niet opnieuw definitief mocht worden berekend. Dit geldt niet voor de herziening van het toeslagjaar 2022 en ook niet voor de toeslagjaren 2020 en 2021.
Eiseres heeft tegen de bestreden besluiten (rechtstreeks) beroep ingesteld.
3. De rechtbank stelt vast dat verweerder met de herzieningsbesluiten van
10 mei 2023 bij het definitief berekende kindgebonden budget voor de jaren 2017, 2018 en 2019 niet is uitgegaan van het inkomen van de partner van eiseres, maar van haar ex-partner. Verweerder mocht het kindgebonden budget van eiseres over die jaren niet opnieuw definitief berekenen. Daarmee is materieel tegemoetgekomen aan hetgeen eiseres heeft beoogd met haar beroep. Formeel blijft verweerder van mening dat hij over alle jaren in geschil (2017 tot en met 2022) mocht uitgaan van het gezamenlijke toetsingsinkomen van eiseres en de partner bij de berekening van het kindgebonden budget.