ECLI:NL:RBZWB:2024:8449
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak en de aanslag onroerendezaakbelastingen
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 december 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, een twee-onder-een-kap woning, vastgesteld op € 169.000 per 1 januari 2022. De belanghebbende, eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling en stelde dat de waarde maximaal € 131.000 zou moeten zijn. De rechtbank behandelt het beroep en de argumenten van de belanghebbende, waarbij ook de relevante wetgeving, zoals de Wet WOZ, aan bod komt.
De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar de waarde van de woning niet te hoog heeft vastgesteld. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de woning en de referentiewoningen die zijn gebruikt voor de waardebepaling. De rechtbank wijst erop dat de heffingsambtenaar de benodigde gegevens heeft verstrekt en dat de schending van artikel 40 van de Wet WOZ niet leidt tot een vernietiging van de uitspraak op bezwaar. De rechtbank verklaart het beroep van de belanghebbende ongegrond, waardoor de WOZ-waarde en de aanslag onroerendezaakbelastingen gehandhaafd blijven. De belanghebbende krijgt geen vergoeding van griffierecht of proceskosten.
De uitspraak benadrukt het belang van de juiste toepassing van de Wet WOZ en de verplichtingen van de heffingsambtenaar bij het vaststellen van de waarde van onroerende zaken. De rechtbank bevestigt dat de waarde van de woning op basis van vergelijkingsobjecten is vastgesteld en dat de heffingsambtenaar voldoende onderbouwing heeft geleverd voor de vastgestelde waarde.