ECLI:NL:RBZWB:2024:8448
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een woning en de gevolgen van schending van artikel 40 Wet WOZ
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 december 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Schouwen-Duiveland beoordeeld. Het betreft de vaststelling van de WOZ-waarde van een vrijstaande woning, gelegen op een perceel van 541 m2, die op 1 januari 2022 is vastgesteld op € 333.000. Belanghebbende, die (mede-)eigenaar is van de woning, heeft bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling, maar de heffingsambtenaar heeft het bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 20 november 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en vertegenwoordigers van de heffingsambtenaar aanwezig waren.
De rechtbank heeft de argumenten van belanghebbende beoordeeld, die stelde dat de waarde van de woning op de waardepeildatum maximaal € 317.000 zou moeten zijn. De heffingsambtenaar verdedigde de vastgestelde waarde van € 333.000. De rechtbank concludeert dat het beroep van belanghebbende niet slaagt en dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Belanghebbende voerde aan dat de heffingsambtenaar artikel 40 van de Wet WOZ heeft geschonden door bepaalde gegevens niet te verstrekken. De rechtbank oordeelt dat, hoewel de heffingsambtenaar deze verplichting niet is nagekomen, dit niet leidt tot een vernietiging van de uitspraak op bezwaar, omdat de heffingsambtenaar de schending in beroep heeft hersteld.
De rechtbank concludeert dat de WOZ-waarde en de aanslag onroerendezaakbelastingen (OZB) gehandhaafd blijven. Belanghebbende krijgt geen vergoeding van griffierecht of proceskosten, omdat het beroep ongegrond is verklaard. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.