ECLI:NL:RBZWB:2024:8429

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 december 2024
Publicatiedatum
10 december 2024
Zaaknummer
24/7474 PW VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering wegens schending van de inlichtingenplicht met betrekking tot onroerend goed en bankrekeningen in Letland

In deze zaak heeft verzoekster bezwaar gemaakt tegen het besluit van Orionis Walcheren, waarbij haar recht op bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet is geblokkeerd. Dit besluit is genomen naar aanleiding van een melding dat verzoekster onroerend goed in Letland zou bezitten. Orionis heeft vervolgens haar bijstandsuitkering ingetrokken en teruggevorderd over een periode van meerdere jaren. De voorzieningenrechter heeft op 10 december 2024 het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld. Verzoekster heeft aangevoerd dat zij niet op de hoogte was van haar inlichtingenplicht en dat de intrekking van haar uitkering ernstige gevolgen voor haar heeft. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat verzoekster de inlichtingenplicht heeft geschonden door geen melding te maken van haar appartement en bankrekening in Letland. Dit heeft geleid tot de conclusie dat het bestreden besluit II, waarbij de uitkering is ingetrokken, naar verwachting in bezwaar standhoudt. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en het verzoek tegen het eerste besluit niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/7474 PW

uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 december 2024 in de zaak tussen

[verzoekster], uit [plaats 1] , verzoekster
(gemachtigde: mr. W.R. Aerts),
en

Het Dagelijks Bestuur van Orionis Walcheren (Orionis), verweerder.

Inleiding

1. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van Orionis van 27 augustus 2024 (bestreden besluit I) waarbij haar recht op een uitkering op grond van de Participatiewet is geblokkeerd met ingang van 1 augustus 2024.
1.1
Hangende het verzoek om een voorlopige voorziening tegen dit besluit heeft Orionis met het besluit van 6 november 2024 (bestreden besluit II) de bijstandsuitkering van verzoekster ingetrokken per 12 september 2018. Daarbij is de over de periode van 2 september 2018 tot en met 31 juli 2024 verstrekte bijstandsuitkering van verzoekster teruggevorderd. Het verzoek om voorlopige voorziening is mede gericht tegen dit besluit.
1.2
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 29 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen eiseres, haar gemachtigde, tolk Russisch [tolk] en namens Orionis mr. N. Feijtel en [naam 1] .

Totstandkoming van het bestreden besluit

2. Sinds 2 april 2014 ontvangt verzoekster een bijstandsuitkering van Orionis.
Naar aanleiding van een melding dat verzoekster onroerend goed in Letland zou bezitten, is Orionis een onderzoek gestart naar het recht op uitkering van verzoekster. In dat kader is verzoekster bij brief van 13 augustus 2024 gevraagd om de volgende gegevens aan te leveren:
- bankafschriften van alle betaal- en spaarrekeningen waarvoor zij gemachtigd is over de periode van 1 december 2023 tot en met 13 augustus 2024.
Verzoekster heeft op 19 augustus 2024 de gevraagde bankafschriften aangeleverd.
Bij brief van 21 augustus 2024 heeft Orionis verzoekster gevraagd om uiterlijk 29 augustus 2024 de volgende gegevens aan te leveren:
- bankafschriften van alle betaal- en spaarrekeningen waarvoor zij gemachtigd is over de periode van 1 juli 2023 tot 1 december 2023;
- bewijsstukken van hoe verzoekster in de kosten van levensonderhoud heeft voorzien in de periode van 1 december 2023 tot en met 24 februari 2024;
- bewijsstukken van haar reis en verblijf in Polen in augustus 2024, zoals betalingsbewijzen van de reis, haar verblijfadres en bewijsstukken van haar vertrekdatum en retourdatum;
- aankoopbewijs, eigendomsakte en taxatierapport van de woning aan het [adres];
- aankoopbewijzen, eigendomsaktes en taxatierapporten van alle onroerend goed in verzoeksters bezit of in haar bezit geweest sinds 2 april 2014;
- bankafschriften van alle betaal- en spaarrekeningen waarvoor verzoekster gemachtigd is buiten Nederland.
Op 26 augustus 2024 heeft verzoekster een aantal van de gevraagde gegevens overgelegd. Daarbij heeft verzoekster aangegeven dat zij het pand in Letland gekocht heeft met haar zelf verdiende geld en contant heeft betaald. Verder heeft verzoekster uitgelegd dat zij op 16 augustus 2024 met een vriendin naar Polen is gereisd om daar medicijnen te kopen.
Met het bestreden besluit I heeft Orionis het recht op uitkering van verzoekster geblokkeerd per 1 augustus 2024. Daarnaast heeft Orionis verzoekster verzocht om uiterlijk 4 september 2024 de volgende stukken aan te leveren:
- koopovereenkomst van haar appartement in [plaats 2] (Letland) van 12 september 2018;
- bewijs van de contante betaling;
- bewijsstukken van betaling van de vaste lasten van het appartement in [plaats 2] (betalingsbewijzen gas/elektra/water);
- bankafschriften van verzoeksters bankrekening(en) in Letland over de periode van 1 augustus 2019 tot en met 27 augustus 2024.
Verzoekster heeft op 2 september 2024 per e-mail aan Orionis gemeld dat zij het appartement contant betaald heeft in het bijzijn van een notaris, dat het appartement in [plaats 2] bewoond wordt door haar nichtje en dat zij geen bankafschriften uit Letland vanaf 1 augustus 2019 kan overleggen omdat zij niet beschikt over een digitale handtekening. Wel heeft verzoekster de bankafschriften van de periode 1 februari 2024 tot en met 31 augustus 2024 meegezonden. Daarnaast heeft verzoekster vijf nota’s van het nutsbedrijf en een notariële akte van de aankoopovereenkomst overgelegd.
Orionis heeft op 4 september 2024 schriftelijk de volgende bewijsstukken bij verzoekster opgevraagd:
- bankafschriften van haar bankrekening(en) in Letland over de periode van 2 april 2014 tot en met 4 september 2024;
- bankafschriften van haar Nederlandse bankrekeningen over de periode van 2 april 2014 tot en met 4 september 2024;
- betalingsbewijs van haar woning aan het [adres];
- recent taxatierapport van haar woning aan het [adres], opgemaakt door een erkend taxateur;
- betalingsbewijzen van ontvangen huur over de periode van 12 september 2018 tot en met 4 september 2024.
Bij brief van 20 september 2024 heeft Orionis verzoekster uitgenodigd voor een gesprek op 27 september 2024.
Op 25 september 2024 heeft verzoekster bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit I.
Verzoekster heeft zich op 25 september 2024 afgemeld voor het gesprek op 27 september 2024.
Met het besluit van 1 oktober 2024 (opschortingsbesluit) heeft Orionis aan verzoekster een hersteltermijn geboden tot 18 oktober 2024 om de volgende gegevens aan te leveren:
- bankafschriften van haar bankrekening(en) in Letland over de periode van 2 april 2024 tot en met 1 oktober 2024;
- betalingsbewijs van haar woning aan het [adres];
- recent taxatierapport van haar woning aan het [adres];
- betalingsbewijzen van ontvangen huur over de periode van 12 september 2018 tot en met 1 oktober 2024.
Tegen dit opschortingsbesluit heeft verzoekster op 5 november 2024 bezwaar gemaakt.
Met het bestreden besluit II heeft Orionis het recht op bijstand van verzoekster ingetrokken per 12 september 2018. Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt op 27 november 2024 en de rechtbank verzocht het bestreden besluit II ook te betrekken in onderhavige procedure.

Verzoek

3. Verzoekster voert, kort samengevat, aan dat zij in al die jaren dat zij bijstand ontvangt, nauwelijks iets van Orionis heeft mogen vernemen. Een intrekking van de uitkering heeft een aantal ernstige gevolgen. Naast financiële gevolgen zijn er ook psychische en sociale gevolgen voor verzoekster. Wat voor Orionis de aanleiding is geweest om de uitkering van verzoekster te blokkeren, blijft volstrekt onduidelijk en daarom is sprake van in ernstige mate onbehoorlijk bestuur. Uit informatie van de Swedbank is gebleken dat, in lijn met de wetgeving in Letland, bankafschriften tot vijf jaar worden bewaard. Voordat verzoekster afhankelijk werd van een bijstandsuitkering, had zij uit haar inkomsten als schoonmaakster geld gespaard voor haar pensioen. Op het bankafschrift van de Swedbank is een maandelijkse premie voor haar pensioen van € 5 zichtbaar.
Uit de notariële akte van 12 september 2018 blijkt dat de koopprijs van het appartement € 1.500 bedroeg. Dit bedrag is contant aan de vorige eigenaar betaald.
Het laten opstellen van een taxatierapport varieert in kosten van € 150 tot € 500. Verzoekster leeft sinds augustus 2024 van alleen haar huur- en zorgtoeslag en kan daarom geen taxatierapport laten opmaken en overleggen. Het appartement in Letland wordt bewoond door een nicht van verzoekster met wie is afgesproken dat zij geen huur hoeft te betalen, maar alleen de energiekosten. Verder stelt verzoekster dat een vriendin van haar, mevrouw [naam 2], de afspraak van 27 september 2024 telefonisch heeft afgezegd in verband met ziekte van verzoekster. Op 26 september 2024 heeft [naam 2] gebeld met Orionis. Zij zou worden teruggebeld. Zowel [naam 2] als verzoekster zijn niet meer door Orionis gebeld. Ook heeft verzoekster geen brief of mail ontvangen over een datum voor een nieuwe afspraak. Tot slot heeft verzoekster een e-mailbericht van 25 september 2024 van haar nicht overgelegd inzake de huur en betaling van de nutskosten, met daarbij een vijftal maandoverzichten met betrekking tot deze nutskosten.

Juridisch kader

4. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.1
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
4.2
De verder voor de beoordeling van de voorlopige voorziening belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Spoedeisend belang
5. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als ‘onverwijlde spoed’ dat vereist. De rechtspraak ten aanzien van het spoedeisend belang is zeer strikt. Bij deze beoordeling is van belang of van verzoeker gevergd kan worden dat hij de beslissing op bezwaar afwacht.
5.1
Nu het hier een intrekking van een recht op een bijstandsuitkering betreft, acht de voorzieningenrechter een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening aanwezig.
Waar gaat het in deze zaak (niet) over?
5.2
De vraag die de voorzieningenrechter moet beantwoorden is of de verwachting bestaat dat bestreden besluit II, waarbij verzoeksters recht op een bijstandsuitkering is ingetrokken, in bezwaar standhoudt. Indien die vraag ontkennend wordt beantwoord kan er aanleiding zijn om een voorlopige voorziening te treffen. Pas dan komt ook de vraag aan de orde of bestreden besluit I tot blokkering van verzoeksters recht op bijstandsuitkering op goede gronden is genomen.
5.3
Voor wat betreft de terugvordering is er naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen spoedeisend belang. In bestreden besluit II is vermeld dat verzoekster binnen 6 weken moet terugbetalen, maar zij kan verzoeken om een betalingsregeling. In het kader van deze (voorlopige) procedure zal de voorzieningenrechter dan ook alleen de intrekking van verzoeksters recht op bijstandsuitkering beoordelen.
Wat is de te beoordelen periode?
5.4
Het college heeft de intrekking van het recht op (algemene) bijstand niet beperkt tot een bepaalde periode. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep [1] (CRvB) bestrijkt de beoordeling door de bestuursrechter in een dergelijk geval de periode vanaf de datum met ingang waarvan de bijstand is ingetrokken tot en met de datum van het primaire intrekkingsbesluit. De te beoordelen periode loopt daarom van 12 september 2018 tot en met 6 november 2024.
Bewijslastverdeling
5.5
Een besluit tot intrekking van een bijstandsuitkering is een belastend besluit, waarbij het aan het bijstandverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dit betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking van de bijstandsuitkering is voldaan in beginsel op het bijstandverlenende orgaan rust.
Heeft verzoekster de inlichtingenplicht geschonden?
5.6
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter stelt Orionis terecht dat verzoekster de inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen melding te maken van het bezit van onroerend goed en een bankrekening in Letland.
5.7
Door verzoekster is niet betwist dat zij een appartement in Letland in eigendom heeft. Ook is niet in geschil dat verzoekster dit appartement gedurende de bijstandsverlening heeft verworven en dat zij hiervan geen melding heeft gemaakt bij Orionis. Eigendom van onroerend goed is een omstandigheid die van invloed kan zijn op het recht op bijstand en dient daarom gemeld te worden bij Orionis.
Ook heeft verzoekster niet gemeld dat zij over een bankrekening in Letland beschikt. Dit had zij wel moeten doen, omdat transacties op die rekening van invloed kunnen zijn op haar recht op een bijstandsuitkering.
Door geen melding te maken van het onroerend goed en een bankrekening in het buitenland, heeft verzoekster naar het oordeel van de voorzieningenrechter de op haar rustende inlichtingenplicht geschonden. Het betoog dat verzoekster niet wist dat zij van hiervan melding moest doen, kan haar niet baten. De verplichting dat een bijstandontvanger uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan het redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand, is uitdrukkelijk neergelegd in artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet en is verzoekster volgens Orionis ook onder meer bij haar intakegesprek gemeld.
Mocht Orionis tot intrekking van het recht op bijstand overgaan?
6. Schending van de inlichtingenplicht levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of, en zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat zij, indien zij destijds wel aan de inlichtingenplicht zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad [2] . De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat verzoekster daarin niet is geslaagd en overweegt het volgende.
6.1
Aangevoerd is dat het aankoopbedrag van het appartement € 1.500 bedroeg en dat verzoekster dit bedrag contant aan de vorige eigenaar heeft voldaan. Los van het feit dat de voorzieningenrechter een dergelijk bedrag - ook voor een land als Letland waar de woningen goedkoper zijn dan in Nederland – extreem laag acht, heeft verzoekster geen stukken overgelegd om deze stellingen nader te onderbouwen. Verzoekster heeft weliswaar een in het Lets opgestelde notariële akte overgelegd, maar op basis van alleen die akte kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet worden vastgesteld voor welk bedrag de woning is aangekocht, hoe verzoekster aan het aankoopbedrag is gekomen en of verzoekster in de betreffende periode in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde.
Orionis heeft terecht nadere informatie bij verzoekster opgevraagd, waaronder bewijs hoe het appartement is betaald en over de huidige waarde van het appartement. Het had naar het oordeel van de voorzieningenrechter op de weg van verzoekster gelegen om deze informatie te verstrekken en daartoe onder meer een taxatierapport over te leggen. Orionis stelt terecht dat een bedrag van € 1.800 - volgens Orionis het aankoopbedrag op de Letse akte - geen marktconforme prijs is. Uit door Orionis verricht (internet)onderzoek blijkt dat de verkoopprijzen van huizen van vergelijkbare afmetingen in [plaats 2], liggen tussen de € 21.000 en € 35.000.
Ook heeft verzoekster niet gemeld dat zij over een Letse bankrekening beschikt, en desgevraagd ook niet over de periode van bijstandsverlening alsnog bankafschriften van deze rekening overgelegd. De afschriften die wel zijn overgelegd, vragen bovendien om een nadere uitleg, nu daarop stortingen aan een pensioenfonds te zien zijn. Orionis heeft ter zitting terecht aangegeven dat ook een pensioenvoorziening onder de inlichtingenplicht valt.
Ten slotte neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat verzoekster ter zitting heeft verklaard dat deze premies worden betaald van een aan haar door familie en vrienden geschonken verjaardagscadeau, maar de storting van dat verjaardagscadeau is niet terug te zien op de ingeleverde bankafschriften, zoals Orionis heeft opgemerkt tijdens de behandeling ter zitting.
Is sprake van een zorgvuldigheidsgebrek?
7. Volgens verzoekster is sprake van een zorgvuldigheidsgebrek. Een vriendin van verzoekster heeft verzoekster tijdig afgemeld voor het gesprek op 27 september 2024. Vervolgens heeft Orionis volgens verzoekster nagelaten nader contact met haar op te nemen. Verzoekster meent dat Orionis een brief of e-mail had moeten sturen om alsnog met verzoekster in contact te komen.
7.1
De voorzieningenrechter kan verzoekster hierin niet volgen. In de rapportage van 23 oktober 2024 staat vermeld dat door Orionis op 27 september 2024 om 11:07 uur en om 13:34 uur getracht is om telefonisch met verzoekster in contact te komen. Daarnaast zou Orionis op 30 september 2024 om 12:06 uur nogmaals naar verzoekster hebben gebeld voor het maken van een nieuwe afspraak. Dat verzoekster geen oproepen zou hebben ontvangen, acht de voorzieningenrechter niet geloofwaardig. Daar komt bij dat verzoekster door Orionis in meerdere brieven is gevraagd om nadere informatie over te leggen. Voordat verzoekster werd uitgenodigd voor een gesprek had Orionis al een besluit tot blokkering en een opschortingsbesluit genomen. Daarnaast is er contact geweest tussen Samen Recht Vinden en Orionis waarbij is uitgelegd waarom informatie van verzoekster wordt opgevraagd en welke informatie het betreft. Hieruit had het verzoekster duidelijk kunnen zijn dat zij nadere gegevens diende te verstrekken. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter had verzoekster ook zelf actie kunnen ondernemen om met Orionis in contact te komen. Van een zorgvuldigheidsgebrek is daarom geen sprake.

Conclusie en gevolgen

8. Verzoekster heeft de inlichtingenplicht geschonden omtrent vermogensbestanddelen waarover zij beschikte, waardoor haar recht op bijstand in de periode in geding niet is vast te stellen. De voorzieningenrechter komt tot de slotsom dat de verwachting is dat bestreden besluit II, waarbij verzoeksters recht op een bijstandsuitkering met ingang van 12 september 2018 is ingetrokken op grond van artikel 54, lid 3 en artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet, in bezwaar standhoudt. De voorzieningenrechter ziet dan ook geen reden voor het treffen van een voorlopige voorziening met betrekking tot dat besluit en wijst het verzoek daartoe af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
8.1
Omdat het bestreden besluit II naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter op goede gronden is genomen, is er geen belang meer bij beoordeling van bestreden besluit I. Het verzoek om voorlopige voorziening tegen dat besluit verklaart de voorzieningenrechter daarom niet-ontvankelijk.
8.2
Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening tegen bestreden besluit II af;
- verklaart het verzoek om voorlopige voorziening tegen bestreden besluit I niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier, op 10 december 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is buiten staat om deze uitspraak mede te ondertekenen.
Voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Bijlage: wettelijk kader

Participatiewet
Artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet bepaalt dat de belanghebbende aan het bijstandverlenend orgaan op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Op grond van artikel 54, derde lid, van de Participatiewet, trekt het bijstandverlenend orgaan een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.

Voetnoten

1.zie bijvoorbeeld de uitspraak van 21 december 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3239
2.zie de uitspraak van de CRvB van 8 augustus 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2754