In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 4 december 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Veere beoordeeld. De heffingsambtenaar had op 15 februari 2023 de waarde van de onroerende zaak, een recreatiewoning in [plaats 2], vastgesteld op € 319.000 per 1 januari 2022. De belanghebbende, eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen deze waardebepaling, omdat hij meende dat de waarde maximaal € 231.000 zou moeten zijn, gebaseerd op een eerdere aankoop in 2020.
De rechtbank heeft het beroep op 8 november 2024 behandeld, waarbij de heffingsambtenaar vertegenwoordigd was door [naam 1]. De belanghebbende heeft laten weten niet ter zitting te verschijnen. De rechtbank heeft de feiten en argumenten van beide partijen zorgvuldig afgewogen. De rechtbank concludeert dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld, en dat de heffingsambtenaar de waarde op een juiste manier heeft onderbouwd met behulp van de vergelijkingsmethode. De rechtbank heeft vastgesteld dat de referentiewoningen die zijn gebruikt voor de waardebepaling voldoende vergelijkbaar zijn met de woning van de belanghebbende.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat de WOZ-waarde en de aanslag onroerendezaakbelastingen gehandhaafd blijven. De belanghebbende krijgt zijn griffierecht niet vergoed, en de uitspraak is openbaar gemaakt. De belanghebbende heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep aan te tekenen bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.