ECLI:NL:RBZWB:2024:8346

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 december 2024
Publicatiedatum
5 december 2024
Zaaknummer
24/4108
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om kwijtschelding van een bijstandsschuld op grond van de Participatiewet

Op 5 december 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. R.S. Vriend, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom, vertegenwoordigd door mr. S.H.J. Aarts. Eiser had een verzoek ingediend om kwijtschelding van een bijstandsschuld, welke was afgewezen door de Intergemeentelijke Sociale Dienst Brabantse Wal (ISD) op 13 december 2023. Het college verklaarde het bezwaar van eiser ongegrond op 9 april 2024. De rechtbank behandelde het beroep op 18 september 2024, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van het college. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet voldeed aan de vereisten voor kwijtschelding volgens artikel 58 van de Participatiewet, omdat er sprake was van een fraudevordering. Eiser stelde dat er dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, maar de rechtbank oordeelde dat deze redenen geen rol speelden bij een verzoek om kwijtschelding van een bijstandsschuld. De rechtbank concludeerde dat het college op goede gronden had geweigerd om de bijstandsschuld kwijt te schelden. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 5 december 2024, en er werd geen griffierecht of proceskostenvergoeding toegekend, aangezien het beroep ongegrond werd verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/4108

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 december 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats], eiser

(gemachtigde: mr. R.S. Vriend),
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom, het college
(gemachtigde: mr. S.H.J. Aarts).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om kwijtschelding van een bijstandsschuld.
1.1.
De Intergemeentelijke Sociale Dienst Brabantse Wal (ISD) heeft dit verzoek met het besluit van 13 december 2023 namens het college afgewezen. Met het bestreden besluit van 9 april 2024 op het bezwaar van eiser heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 18 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college.
1.3.
Bij sluiting van het onderzoek op zitting heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht zes weken later uitspraak te doen.

Het procesverloop

2. Op 29 juli 2021 heeft ISD besloten de bijstandsuitkering van eiser met terugwerkende kracht in te trekken vanaf 21 juli 2019. Op 14 september 2021 heeft ISD besloten het te veel uitbetaalde, een bedrag van € 31.975,95, terug te vorderen wegens schending van de inlichtingenplicht. Eiser heeft tegen beide beschikkingen bezwaar gemaakt. Bij besluiten van 1 december 2021 zijn de bezwaren ongegrond verklaard. Tegen deze besluiten is geen beroep ingesteld. De besluiten zijn daarmee onherroepelijk geworden en hebben formele rechtskracht. Partijen erkennen dit.
2.1
Met de besluiten van 8 maart 2022 en 15 november 2022 is besloten de aflossingsverplichting voorlopig op te schorten, omdat eiser geen inkomensbron had.
2.2
In het besluit van 1 november 2023 heeft verweerder aan eiser een maandelijkse aflossingsverplichting opgelegd ter hoogte van € 15,- per maand.
2.3
In de brief van 17 november 2023 heeft eiser (onder meer) verzocht om kwijtschelding. Eiser heeft dit verzoek afgewezen. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Verweerder heeft daartoe gesteld dat eiser niet voldoet aan de vereisten van kwijtschelding van artikel 58, zevende lid, van de Participatiewet (Pw). Omdat sprake is van een fraudevordering, is het buitenwettelijk begunstigend beleid niet van toepassing. Dringende redenen kunnen op grond van vaste jurisprudentie van de CRvB niet aan de orde komen bij een kwijtscheldingsverzoek. Verweerder heeft verder het beroep op de hardheidsclausule afgewezen.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of het college op goede gronden heeft geweigerd om de bijstandsschuld van eiser kwijt te schelden. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wet- en regelgeving
5. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Toetsingskader
6. Artikel 58 van de Pw biedt de grondslag voor het terugvorderen van de kosten van bijstand en het kwijtschelden van die terugvordering. Het terugvorderen is een verplichting voor het college, indien een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichtingen als genoemd in art. 17, eerste lid Pw.
6.1
In afwijking hiervan kan het college onder voorwaarden afzien van terugvordering als gedurende tien jaar steeds is afgelost, helemaal niet is afgelost of als ineens minstens 50% van de restsom wordt afgelost. [1]
6.2
Daarnaast kan het college indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering. [2]
Dringende redenen
7. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiser ten tijde van de bestreden besluitvorming niet voldeed aan de vereisten in artikel 58, zevende lid, van de Pw. Verweerder was op grond van deze bepalingen daarom in beginsel niet bevoegd om van verdere terugvordering af te zien.
7.1
Eiser beroept zich op artikel 58, achtste lid, van de Pw en stelt dat er dringende redenen aanwezig zijn om van verdere terugvordering af te zien. Verweerder heeft ten onrechte afgezien van het beoordelen van de dringende redenen. Deze bepaling komt immers neer op kwijtschelding. Verder is gewezen op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 18 april 2024 [3] , waarin is overwogen dat maatschappelijke opvattingen over responsief overheidshandelen en burgerperspectief ingrijpend zijn gewijzigd. Er moet meer rekening gehouden worden met de financiële, sociale en psychische problemen die kunnen ontstaan als iemand een groot bedrag moet terugbetalen. Dringende redenen zijn onderdeel geworden van het toetsingskader, aldus eiser.
7.2
De rechtbank stelt vast dat volgens vaste rechtspraak dringende redenen geen rol spelen bij een later verzoek om kwijtschelding van een bijstandsschuld, waarvan het bestuursorgaan al heeft beslist dat deze teruggevorderd wordt. [4] Dringende redenen kunnen slechts een rol spelen bij de initiële vaststelling van de omvang van de terugvordering. De rechtbank ziet geen aanleiding om in deze zaak tot een ander oordeel te komen. Uit de door eiser genoemde uitspraak volgt dat het begrip dringende redenen in artikel 58, achtste lid, van de Pw ruimer uitgelegd dient te worden dan voorheen. Niet is gebleken dat genoemde vaste rechtspraak is verlaten en het toepassingsbereik van artikel 58, achtste lid, van de Pw is verruimd. Eiser heeft ook niet nader onderbouwd waaruit dit zou kunnen volgen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Hardheidsclausule
8. Verweerder heeft haar kwijtscheldingsbeleid vastgelegd in een beleidsregel [5] . Eiser erkent dat het college op basis van het beleid de schulden niet kwijt hoeft te schelden, omdat dat beleid niet van toepassing is op fraudevorderingen die zijn ontstaan na 1 januari 2013 en omdat hij niet voldoet aan de vereisten van artikel 9 van het beleid, waarin een kortere termijn is opgenomen dan in artikel 58, zevende lid, van de Pw. Eiser beroept zich op de hardheidsclausule.
8.1
In artikel 24 van het beleid is een hardheidsclausule opgenomen. Daarin is bepaald dat met toepassing van artikel 4:84 Awb in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende kan worden afgeweken van deze beleidsregels, indien toepassing hiervan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt. Eiser wijst in dit verband als bijzondere omstandigheden op de hoogte van het teruggevorderde bedrag, de lange duur dat hij moet terugbetalen, hartklachten en psychische klachten en stress die het terugvorderingsbesluit bij hem veroorzaken.
8.2
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de hoogte van het teruggevorderde bedrag en de lange termijn dat eiser dient terug te betalen geen omstandigheden zijn die zouden moeten leiden tot toepassing van de hardheidsclausule. Verder is niet gebleken dat eiser de aflossingen niet kan betalen. Ter zitting heeft hij verklaard dat hij de maandelijkse aflossing betaalt. Ook heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat de hartklachten en psychische klachten veroorzaakt zijn of verergerd worden door de aflossingsverplichting. Voor zover de aflossingsverplichting bij eiser stress veroorzaakt, is niet gebleken dat dat zo’n buitengewone en vergaande belasting is dat het college in redelijkheid niet het beroep op de hardheidsclausule af had mogen wijzen. Het college heeft ook in die zin het kwijtscheldingsverzoek op goede gronden afgewezen.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond..
9.1
Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of vergoeding van de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.H. van der Linden, rechter, in aanwezigheid van mr. drs. R.J. Wesel, griffier, op 5 december 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Participatiewet

Artikel 58. Terugvordering

1. Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
[.]
7. In afwijking van het eerste lid kan het college besluiten van terugvordering of van verdere terugvordering als bedoeld in het eerste lid af te zien, indien de persoon van wie de kosten van bijstand worden teruggevorderd:
gedurende tien jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan;
gedurende tien jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald;
gedurende tien jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten; of
een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restsom, in één keer aflost.
8. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
Beleidsregels van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom inhoudende Beleidsregels terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ 2020

Artikel 8 Reikwijdte

De bepalingen in dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op fraudevorderingen die op of na 1 januari 2013 zijn ontstaan.
Artikel 9 Afzien van terugvordering of verdere terugvordering na het geruime tijd voldoen aan de betalingsverplichting
1. In afwijking van artikel 2, lid 1, onder d, besluit het college af te zien van terugvordering of van verdere terugvordering van uitkering indien:
de belanghebbende gedurende 60 maanden volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan en ten minste 75% van de hoofdsom van de vordering heeft voldaan; of
de belanghebbende gedurende 60 maanden niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met reeds gemaakte invorderingskosten, alsnog heeft betaald en ten minste 75% van de hoofdsom van de vordering heeft voldaan; of
. gedurende 60 maanden door de belanghebbende geen betalingen zijn verricht en belanghebbende voor de daadwerkelijke invordering niet (meer) is te traceren dan wel bij verblijf in het buitenland door buitenlandse instanties niet aan de benodigde invorderingsmaatregelen wordt meegewerkt en voorts nietvalt te verwachten, dat hierin nog wijziging komt.
2. De in lid 1, onder a, b en c, genoemde termijn van 60 maanden bedraagt 120 maanden, alsmede ten minste 90% van de hoofdsom van de vordering moet zijn voldaan, bij een vordering als gevolg van het niet, niet tijdig of niet volledig voldoen aan de inlichtingenplicht en de vordering betrekking heeft op een tijdvak gelegen vóór 1 januari 2013.
3. De in lid 1, onder a en b, genoemde termijn van 60 maanden bedraagt 36 maanden, indien de vordering een lening voor duurzame gebruiksgoederen betreft.

Artikel 24 Hardheidsclausule

Door of namens het college kan met toepassing van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende worden afgeweken van deze beleidsregels, indien toepassing hiervan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Voetnoten

1.Artikel 58, lid 7 Pw
2.Artikel 58, lid 8 Pw
3.Centrale Raad van Beroep, 18 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:726.
4.Zie bijvoorbeeld Centrale Raad van Beroep, 27 februari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:362, r.o. 4.7
5.Beleidsregels van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom inhoudende Beleidsregels terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ 2020