ECLI:NL:RBZWB:2024:8335

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 december 2024
Publicatiedatum
5 december 2024
Zaaknummer
BRE 24/7367 PW en 24/7434 PW
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake opschorting en intrekking uitkering Participatiewet

Op 5 december 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaken BRE 24/7367 PW en 24/7434 PW, waarin verzoekers een voorlopige voorziening vroegen tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oosterhout. Deze besluiten betroffen de opschorting en intrekking van hun uitkering op grond van de Participatiewet. De uitkering was opgeschort per 24 september 2024 en ingetrokken per dezelfde datum, na een onderzoek naar de rechtmatigheid van de verstrekte uitkering. Verzoekers, die sinds 18 maart 2022 een uitkering ontvingen, stelden dat zij geen inkomsten hadden uit advertenties op Marktplaats, die door hun zoon waren geplaatst. Het college had hen gevraagd om een controleerbare administratie van deze advertenties, maar verzoekers konden hier niet aan voldoen.

Tijdens de zitting op 27 november 2024 werd het standpunt van verzoekers besproken, waarbij zij aanvoerden dat zij volledig hadden meegewerkt aan het verzoek van het college. De voorzieningenrechter oordeelde dat het college terecht de uitkering had opgeschort en ingetrokken, omdat verzoekers onvoldoende informatie hadden verstrekt om hun recht op bijstand vast te stellen. De voorzieningenrechter concludeerde dat de verzoeken om voorlopige voorziening moesten worden afgewezen, omdat de bestreden besluiten naar verwachting stand zouden houden in een eventuele bezwaarprocedure. Verzoekers kregen geen proceskostenvergoeding en het griffierecht werd niet vergoed. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 24/7367 PW en 24/7434 PW

uitspraak van de voorzieningenrechter van 5 december 2024 in de zaak tussen

[verzoeker], uit [plaats], verzoeker
[verzoekster], uit [plaats], verzoekster,
(gemachtigde: mr. S.E.C. Segeren-Krijnen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oosterhout.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op de verzoeken om een voorlopige voorziening van verzoekers in verband met de besluiten van het college tot opschorting en intrekking van hun uitkering op grond van de Participatiewet.
1.1.
Met het besluit van 25 september 2024 heeft het college de uitkering opgeschort vanaf 24 september 2024. Met het besluit van 15 oktober 2024 heeft het college de uitkering ingetrokken per 24 september 2024. Verzoekers hebben tegen beide besluiten bezwaar gemaakt.
1.2.
Het college heeft op de verzoeken gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken op 27 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekers en hun gemachtigde. Namens het college is verschenen [naam].

Totstandkoming van het besluit

2. Verzoekers ontvingen vanaf 18 maart 2022 een uitkering op grond van de Participatiewet. Het college heeft aanleiding gezien om een onderzoek te verrichten naar de rechtmatigheid van de verstrekte uitkering. Dit onderzoek heeft met name bestaan uit een onderzoek op Markplaats. Uit de resultaten van dat onderzoek heeft het college de conclusie getrokken dat verzoeker handelt op Marktplaats.
2.1.
Op 10 september 2024 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen verzoekers en een klantmanager en toezichthouder van de gemeente. Tijdens dat gesprek hebben verzoekers gesteld dat de advertenties op Marktplaats van hun zoon zijn. Het telefoonnummer van verzoeker is bij deze advertenties gezet zodat verzoeker berichten kan beantwoorden als zijn zoon op het werk is. Verzoekers hebben verklaard niets verdiend te hebben aan deze advertenties.
2.2.
Met de brief van 10 september 2024 heeft het college aan verzoekers gevraagd om een deugdelijke en controleerbare administratie over te leggen van alle marktplaats-advertenties geplaatst door de accounts waar zij (redelijkerwijs) over kunnen beschikken.
2.3.
Verzoekers hebben in een mail van 23 september 2024 gesteld niet te begrijpen wat ze moeten overleggen. Hun zoon gebruikt de marktplaatsaccount van verzoeker omdat hij na twee advertenties moet betalen. Het telefoonnummer van verzoeker staat bij de advertenties omdat zijn zoon de telefoon niet mag opnemen tijdens zijn werk. Ter onderbouwing van deze stelling is een verklaring van hun zoon overgelegd.
2.4.
Met het besluit van 25 september 2024 is de uitkering opgeschort per 24 september 2024. Verzoekers krijgen de gelegenheid tot 9 oktober 2024 om de gevraagde stukken over te leggen.
2.5.
Verzoekers hebben in de mail van 1 oktober 2024 gesteld niets te kunnen overleggen omdat er geen administratie en correspondentie is.
2.6.
Met het besluit van 15 oktober 2024 heeft het college, voor zover hier van belang, de uitkering vanaf 24 september 2024 ingetrokken.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. Bij het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter gaat het om de vraag of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dit oordeel heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
4. De voorzieningenrechter wijst de verzoeken af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wettelijk kader
5. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak en maakt daarvan onderdeel uit.
Standpunt verzoekers
6. Verzoekers voeren aan dat zij voldoen aan alle voorwaarden voor voortzetting van de uitkering. Verzoekers hebben op 1 oktober 2024 al laten weten dat er geen administratie van de marktplaatsadvertenties is. De zoon van verzoekers biedt auto-onderdelen aan op de onlinemarkt. Verzoeker helpt zijn zoon alleen maar en heeft hieruit geen verdiensten. Verzoekers stellen dat zij, voor zover mogelijk, volledige medewerking hebben verleend aan het verzoek van het college om stukken te verstrekken. Meer hebben zij niet kunnen aanleveren, zodat de uitkering ten onrechte is opgeschort en ingetrokken. Als er al sprake zou zijn van inkomsten, dan gaat het volgens verzoekers om incidentele verkoop. Dat hoeft volgens vaste rechtspraak in beginsel niet te worden gemeld. Verzoekers hebben verder nog opgemerkt dat lang niet alle te koop aangeboden spullen verkocht zijn, dat er veel dubbele advertenties zijn en dat er ook advertenties zijn waarmee is gezocht naar auto-onderdelen.
Standpunt college
7. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen controleerbare of verifieerbare gegevens zijn overgelegd, waaruit blijkt dat de advertenties door de zoon van verzoekers is geplaatst. Een verklaring van de zoon en verzoekers is daartoe onvoldoende. Omdat verzoekers geen informatie hebben verschaft is het recht op bijstand niet vast te stellen.
Overwegingen van de voorzieningenrechter
8. Ter zitting is met partijen vastgesteld dat het spoedeisend belang bij een voorlopige voorziening alleen ziet op de opschorting en intrekking van de uitkering per 24 september 2024 en niet (ook) op de intrekking van de uitkering over de periode daarvoor. De voorzieningenrechter zal daarom alleen een voorlopig oordeel geven over het besluit tot opschorting en over het besluit tot intrekking na opschorting per 24 september 2024.
Is de uitkering op goede gronden opgeschort?
9. Om tot opschorting over te kunnen gaan, moet voldaan zijn aan de voorwaarden genoemd in het eerste lid van artikel 54 van de Participatiewet.
9.1.
De voorzieningenrechter stelt vast dat er meerdere advertenties voor auto-onderdelen op Marktplaats staan of hebben gestaan met daarbij het telefoonnummer van verzoeker vermeld. Verzoeker heeft in het gesprek van 10 september 2024 erkend dat hij bereikbaar was voor advies en communicatie over deze advertenties. Ter zitting is gebleken dat verzoeker ook afspraken heeft gemaakt met potentiële kopers. Dit zijn activiteiten die te maken hebben met de verkoop van spullen op Marktplaats.
9.2.
Handelsactiviteiten op Markplaats kunnen van belang zijn voor het recht op bijstand. [1] De stelling van verzoekers dat er sprake is van incidentele verkoop en dat er daarom geen sprake is van een meldingsplicht, maakt niet dat de door het college gevraagde informatie over de marktplaatsadvertenties niet relevant is. De gevraagde informatie is nodig om te kunnen vaststellen of sprake is van incidentele verkoop van privégoederen, dan wel van handelsactiviteiten. Het college heeft dan ook terecht stukken opgevraagd over de te koop aangeboden goederen en over de communicatie en (verkoop)afspraken naar aanleiding van die advertenties.
9.3.
Het kan wellicht zo zijn dat er geen sluitende of deugdelijke administratie door verzoekers is bijgehouden van de activiteiten op marktplaats. Nog los van de vraag voor wiens risico dat zou moeten komen, ziet de voorzieningenrechter niet in waarom verzoekers geen informatie hadden kunnen verstrekken over de herkomst van de goederen, de locatie van de niet verkochte goederen, conversaties naar aanleiding van die advertenties en de IBAN-nummers en tenaamstellingen die gekoppeld zijn aan de advertenties. Een deel van deze informatie is bovendien uiteindelijk in de procedure bij de voorzieningenrechter wél overgelegd. Verzoekers hadden dus de mogelijkheid om, in ieder geval een deel van, de gevraagde informatie te verstrekken. Er zijn geen omstandigheden gesteld die maken dat geoordeeld zou moeten worden dat van het niet aanleveren van informatie verzoekers geen verwijt te maken valt.
9.4.
Gelet op wat hiervoor is overwogen komt de voorzieningenrechter tot het voorlopig oordeel dat het college terecht is overgegaan tot opschorting van de uitkering.
Was het college bevoegd de uitkering in te trekken?
9.5.
Het college heeft aan verzoekers een hersteltermijn geboden. Ook binnen deze hersteltermijn zijn de gevraagde stukken niet aangeleverd. Het college was daarom bevoegd om de uitkering in te trekken.
Mocht het college gebruik maken van zijn bevoegdheid tot intrekking?
9.6.
Als in de bezwaarprocedure na een intrekking op grond van artikel 54, vierde lid, van de Participatiewet de gevraagde gegevens alsnog worden verstrekt, is het college bevoegd de intrekking te handhaven, maar is daartoe niet verplicht. [2] Dit betekent dat het college een belangenafweging moet maken.
9.7.
De voorzieningenrechter stelt vast dat met de overgelegde stukken nog niet alle gevraagde informatie is overgelegd. Zo ontbreekt nog de communicatie naar aanleiding van de advertenties, informatie over de aankoop en herkomst van (een deel van) de producten, informatie over de verkochte producten, gegevens van de kopers en de IBAN-nummers en tenaamstellingen die gekoppeld zijn aan alle advertenties. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat ook met de nieuw ingebrachte informatie het recht op bijstand niet vast te stellen is. De advertenties voor auto-onderdelen, zowel de te koop aangeboden als te koop gevraagde advertenties, kunnen gelet op de aard en de omvang van deze advertenties niet aangemerkt worden als incidentele verkoop van privéspullen. De voorzieningenrechter gaat er daarom van uit dat er sprake is van handelsactiviteiten. Verzoekers hebben ook anderszins niet aannemelijk gemaakt dat zij ten tijde van de intrekking van de uitkering in bijstandsbehoeftige omstandigheden verkeerden. Aan het belang van verzoekers komt daarom minder gewicht toe dan aan het belang van het college. Het college heeft dan ook gebruik kunnen maken van zijn bevoegdheid tot intrekking.

Conclusie en gevolgen

10. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat, naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, de bestreden besluiten naar verwachting stand zullen houden na heroverweging in bezwaar. De verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening zullen daarom worden afgewezen. Omdat de verzoeken worden afgewezen krijgen verzoekers geen proceskostenvergoeding. Ook krijgen zij het griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier op 5 december 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Bijlage: wettelijk kader

Participatiewet
Artikel 54
1. Indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent, kan het college het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken opschorten:
a. vanaf de eerste dag van de periode waarop het verzuim betrekking heeft, of
b. vanaf de dag van het verzuim indien niet kan worden bepaald op welke periode dit verzuim betrekking heeft.
2. Het college doet mededeling van de opschorting aan de belanghebbende en nodigt hem uit binnen een door hen te stellen termijn het verzuim te herstellen.
3. Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
4. Als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, kan het college na het verstrijken van deze termijn het besluit tot toekenning van bijstand intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.