ECLI:NL:RBZWB:2024:8286
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van termijnoverschrijding bij bezwaarschrift en belastingheffing onder het belastingverdrag Duitsland-Nederland
Op 4 december 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaken BRE 23/9663 en BRE 24/910, waarbij belanghebbende, een inwoner van Duitsland, in beroep ging tegen beslissingen van de inspecteur van de Belastingdienst. De rechtbank beoordeelde de ontvankelijkheid van het bezwaar van belanghebbende tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) over het jaar 2021. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de aanslag, maar de inspecteur verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk vanwege termijnoverschrijding. De rechtbank concludeerde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was, omdat belanghebbende niet tijdig had gereageerd op de aanslag en geen voldoende onderbouwing had gegeven voor de vertraging.
Daarnaast werd het verzoek van belanghebbende om ambtshalve vermindering van de aanslag afgewezen. Belanghebbende stelde dat Nederland geen heffingsrecht had over het 'garden leave' inkomen, omdat hij in die periode geen werkzaamheden had verricht. De rechtbank oordeelde echter dat het inkomen, ondanks de vrijstelling van werkzaamheden, onder de Nederlandse belastingwetgeving viel. De rechtbank concludeerde dat belanghebbende niet had aangetoond dat de aanslag te hoog was vastgesteld en dat de inspecteur terecht het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard en het verzoek om vermindering had afgewezen.
De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond, waardoor de aanslag IB/PVV 2021 in stand bleef. Belanghebbende kreeg geen griffierecht terug en er werd geen vergoeding van proceskosten toegekend. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.