In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 29 november 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Schouwen-Duiveland beoordeeld. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde van de woning van belanghebbende vastgesteld op € 262.000 per 1 januari 2022. Belanghebbende was het niet eens met deze waardebepaling en stelde dat de waarde maximaal € 253.000 zou moeten zijn. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 24 september 2024, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en vertegenwoordigers van de heffingsambtenaar aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar de waarde van de woning niet te hoog heeft vastgesteld. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de woning en de referentiewoningen die zijn gebruikt voor de waardebepaling. Belanghebbende voerde aan dat de heffingsambtenaar artikel 40 van de Wet WOZ had geschonden door niet tijdig de benodigde gegevens te verstrekken. De rechtbank stelt vast dat, hoewel er een schending was, dit niet leidde tot een vernietiging van de uitspraak op bezwaar, omdat de benodigde informatie uiteindelijk was verstrekt.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de WOZ-waarde en de aanslag onroerendezaakbelastingen gehandhaafd blijven. De heffingsambtenaar wordt wel veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van belanghebbende, die in totaal € 1.750 bedragen. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.