ECLI:NL:RBZWB:2024:8209

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 december 2024
Publicatiedatum
2 december 2024
Zaaknummer
BRE 22/1452
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanslag forensenbelasting voor het jaar 2021 door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 december 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de aanslag forensenbelasting voor het jaar 2021 beoordeeld. De heffingsambtenaar van de gemeente Schouwen-Duiveland had aan belanghebbende een aanslag opgelegd, welke door belanghebbende werd betwist. De rechtbank behandelt de argumenten van belanghebbende en de heffingsambtenaar, waarbij de focus ligt op de vraag waar belanghebbende haar hoofdverblijf had in 2021. Belanghebbende stelt dat zij haar hoofdverblijf had in de woning aan [adres 1] te [plaats 1], terwijl de heffingsambtenaar aanvoert dat zij in werkelijkheid haar hoofdverblijf had in [plaats 2]. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar terecht de aanslag heeft opgelegd, omdat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in 2021 haar hoofdverblijf in [plaats 1] had. De rechtbank wijst op de omstandigheden van verhuur van de woning en het feit dat belanghebbende regelmatig in [plaats 2] verblijft vanwege haar werk als stewardess. De rechtbank oordeelt dat er een belastbaar feit voor de forensenbelasting is en dat de aanslag terecht is opgelegd. Het beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat zij geen vergoeding van griffierecht of proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/1452

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 december 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , belanghebbende,

(gemachtigde: mr. C. Lubben),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Schouwen-Duiveland, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 26 januari 2022.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende voor het jaar 2021 een aanslag forensenbelasting met [aanslagnummer] opgelegd.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. De gemachtigde en belanghebbende hebben nadere stukken toegestuurd.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 25 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen belanghebbende en haar gemachtigde. Namens de heffingsambtenaar is verschenen [naam] .

Feiten

2. Belanghebbende is erfpachter van de gemeubileerde woning aan de [adres 1] te [plaats 1] (de woning). Zij staat sinds 29 december 2018 op dit adres ingeschreven in de basisregistratie personen.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar terecht aan belanghebbende een aanslag forensenbelasting voor het jaar 2021 heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3.1.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep van belanghebbende niet en is de aanslag forensenbelasting terecht opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Motivering

4. Forensenbelasting wordt geheven van de natuurlijke personen die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, op meer dan 90 dagen van het belastingjaar voor zichzelf of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden.
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de woning in het jaar 2021 gemeubileerd was en op meer dan 90 dagen aan belanghebbende ter beschikking stond. Belanghebbende stelt echter dat zij de woning in dat jaar bewoonde en daar haar hoofdverblijf had zodat om die reden geen sprake is van een belastbaar feit voor de forensenbelasting.
4.2.
Voor de vraag of de aanslag forensenbelasting terecht is opgelegd is bepalend het antwoord op de vraag waar een belanghebbende het hoofdverblijf heeft. Naar omstandigheden wordt beoordeeld of iemand in de gemeente van heffing het hoofdverblijf heeft. [1] Daarbij is de inschrijving in de basisregistratie personen niet bepalend, maar waar zich het middelpunt van iemands leven bevindt. In beginsel rust op de heffingsambtenaar de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden van het belastbare feit wordt voldaan, zij het dat onder omstandigheden een belanghebbende de meest gerede partij is om aannemelijk te maken dat hij het hoofdverblijf heeft in de gemeente van heffing. [2]
4.3.
De heffingsambtenaar heeft gesteld dat er geen sprake kan zijn van permanente bewoning in [plaats 1] omdat de woning [adres 1] regelmatig wordt verhuurd en dat dat ook blijkt uit de aangifte toeristenbelasting met 399 overnachtingen in 2021. Daarnaast verblijft belanghebbende rond de dagen van vertrek en aankomst voor haar werk als stewardess bij haar echtgenoot in [plaats 2] en laat zij daar ook haar hond achter. Bovendien vermeldt de notariële verklaring van erfrecht en toedeling van 8 februari 2022 expliciet dat belanghebbende gehuwd is en bij haar echtgenoot aan de [adres 2] in [plaats 2] woont. Als overige omstandigheden heeft de heffingsambtenaar nog gewezen op de andere omstandigheden als geschetst in de uitspraken voor het jaar 2019 en 2020. [3] Belanghebbende heeft dan ook haar hoofdverblijf in [plaats 2] .
4.4.
Ter onderbouwing van haar stelling dat zij in 2021 in de woning in [plaats 1] haar hoofdverblijf had voert belanghebbende – kort en zakelijk weergegeven – aan dat uit adresonderzoek van de gemeente Schouwen-Duiveland bleek dat zij woont op het adres in [plaats 1] , dat zij een latrelatie heeft met haar echtgenoot in [plaats 2] , slechts vier van de veertien dagen als stewardess bij [vliegtuigmaatschappij] werkt en enkel rond de momenten van haar werk uit praktische overwegingen bij haar echtgenoot in [plaats 2] verblijft. Daarnaast heeft zij een huisarts in [plaats 1] , is zij daar lid van de [vereniging 1] en de [vereniging 2] en heeft zij geen lidmaatschappen in [plaats 2] . Verder heeft zij bankafschriften overgelegd waaruit blijkt dat zij boodschappen doet in [plaats 1] , is het energieverbruik in [plaats 1] passend bij permanente bewoning en ontvangt zij officiële post en postpakketten in [plaats 1] .
4.5.
De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende met alles wat zij heeft aangevoerd – tegenover het beeld dat de heffingsambtenaar heeft geschetst van de woonsituatie van belanghebbende – niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in 2021 haar hoofdverblijf had in de woning. Daarbij acht de rechtbank het volgende van belang.
4.6.
Bij gebrek aan concrete informatie over de tijdsverdeling tussen [plaats 2] en [plaats 1] , weegt de rechtbank de omstandigheden met betrekking tot werk en gezin zwaarder dan de omstandigheden die gerelateerd zijn aan de besteding van vrije tijd, mede omdat het verblijf in [plaats 1] wordt beperkt door de verhuur van de woning. De rechtbank hecht ook waarde aan de vermelding in de verklaring van erfrecht en toedeling dat belanghebbende woont aan de [adres 2] te [plaats 2] . Belanghebbende heeft over deze verklaring aangevoerd dat deze door de notaris als vriendendienst is opgesteld en dat daarbij de gebruikelijke controles, waaronder het controleren van de daadwerkelijke woonplaats, niet zijn uitgevoerd. De rechtbank acht echter niet aannemelijk dat daarmee de verklaring over het adres onjuist zou zijn, te minder nu dit adres afwijkt van het brp-adres en juist bij het opmaken door een vriendin, zoals belanghebbende stelt, verwacht mag worden dat deze van de feitelijke woonplaats van belanghebbende op de hoogte is.
4.7.
De heffingsambtenaar heeft verder ter zitting – onweersproken - uiteen gezet dat het adresonderzoek een soort administratieve controle betreft waarbij een ingeschrevene een brief ontvangt waarin wordt gevraagd of zij woont op het adres waarop zij staat ingeschreven. Bij een bevestigend antwoord op deze brief is het adresonderzoek afgerond. Naar het oordeel van de rechtbank is met het adresonderzoek niet beoordeeld of belanghebbende haar hoofdverblijf feitelijk in [plaats 1] heeft en vormt dit in het kader van deze procedure geen doorslaggevende omstandigheid.
4.8.
De hoogte van de energienota wijst ook niet zonder meer op een hoofdverblijf van belanghebbende in [plaats 1] , te minder nu die woning regelmatig werd verhuurd aan derden en dit logischerwijs ook het nodige verbruik van energie met zich brengt. Voor wat betreft de adressering van officiële brieven en postpakketten acht de rechtbank deze adressering evenmin bepalend nu die voortvloeit uit de inschrijving in de basisregistratie, dan wel kan berusten op de keuze van belanghebbende voor een adres waar zij graag pakketten bezorgd wil hebben en de rechtbank aanneemt dat zij regelmatig in [plaats 1] verblijft.
4.9.
Uit al het voorgaande komt geen eenduidig beeld naar voren voor wat betreft de plaats van het hoofdverblijf van belanghebbende in het jaar 2021. De rechtbank hecht in deze situatie met name belang aan de omstandigheid dat belanghebbende in verband met haar werk een regelmatig verblijf heeft in [plaats 2] en niet permanent kan beschikken over de woning in [plaats 1] in verband met de toeristische verhuur aan derden. Dit betekent dat belanghebbende naar het oordeel van de rechtbank in 2021 niet haar hoofdverblijf had in de gemeente Schouwen-Duiveland. Er is dus een belastbaar feit voor de forensenbelasting en dat betekent dat de aanslag terecht aan belanghebbende is opgelegd.
4.10.
Belanghebbende heeft nog verzocht om de aanslag forensenbelasting voor het jaar 2021 te verminderen tot het bedrag dat van haar geheven had kunnen worden als zij voor het verblijf in [plaats 1] toeristenbelasting had moeten betalen. Daarbij doet zij een beroep op artikel 3 van de Verordening.
4.11.
De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende niet in aanmerking komt voor de vrijstelling als opgenomen in artikel 3 van de Verordening. De heffingsambtenaar heeft met verwijzing naar de Verordening toeristenbelasting gesteld dat toeristenbelasting wordt geheven bij verblijf tegen betaling en dat belanghebbende niet betaalt voor het verblijf in [plaats 1] . [4] Van vrijstelling van forensenbelasting kan daarom geen sprake zijn.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat de aanslag forensenbelasting terecht is opgelegd en gehandhaafd blijft. Omdat het beroep ongegrond is, krijgt belanghebbende haar griffierecht niet vergoed. Ook krijgt belanghebbende geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.A. Boersma, rechter, in aanwezigheid van mr. J.T. Jonker, griffier, op 2 december 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “
Formulieren en inloggen” op
www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 2 van de Verordening forensenbelasting Schouwen-Duiveland 2021 en gelijkluidend artikel 223, derde lid, van de Gemeentewet.
2.Zie de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 23 juli 2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:2354.
3.Zie de uitspraken van het Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch van 16 oktober 2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:3241 en ECLI:NL:GHSHE:2024:3246.
4.Artikel 2 van de Verordening toeristenbelasting Schouwen-Duiveland 2021.