In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 december 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de aanslag forensenbelasting voor het jaar 2021 beoordeeld. De heffingsambtenaar van de gemeente Schouwen-Duiveland had aan belanghebbende een aanslag opgelegd, welke door belanghebbende werd betwist. De rechtbank behandelt de argumenten van belanghebbende en de heffingsambtenaar, waarbij de focus ligt op de vraag waar belanghebbende haar hoofdverblijf had in 2021. Belanghebbende stelt dat zij haar hoofdverblijf had in de woning aan [adres 1] te [plaats 1], terwijl de heffingsambtenaar aanvoert dat zij in werkelijkheid haar hoofdverblijf had in [plaats 2]. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar terecht de aanslag heeft opgelegd, omdat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in 2021 haar hoofdverblijf in [plaats 1] had. De rechtbank wijst op de omstandigheden van verhuur van de woning en het feit dat belanghebbende regelmatig in [plaats 2] verblijft vanwege haar werk als stewardess. De rechtbank oordeelt dat er een belastbaar feit voor de forensenbelasting is en dat de aanslag terecht is opgelegd. Het beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat zij geen vergoeding van griffierecht of proceskosten ontvangt.