ECLI:NL:RBZWB:2024:8158

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 november 2024
Publicatiedatum
29 november 2024
Zaaknummer
BRE 23/9052 en BRE 23/9058
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing van de geheimhoudingskamer inzake verzoek om geheimhouding in belastingzaken

Op 29 november 2024 heeft de geheimhoudingskamer van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beslissing genomen in de zaken BRE 23/9052 en BRE 23/9058. De inspecteur van de Belastingdienst had op 8 december 2023 een verzoek om geheimhouding ingediend, waarbij hij een gesloten enveloppe met een aankondiging van een derdenonderzoek en een getuigenverklaring had overgelegd. De inspecteur stelde dat de getuige, een oud-werknemer van de belanghebbende, bereid was om een verklaring af te leggen onder de voorwaarde van anonimiteit, omdat hij vreesde voor intimidatie of een civielrechtelijke claim van de belanghebbende. De belanghebbende heeft gereageerd op het verzoek en heeft aangegeven niet akkoord te gaan met geheimhouding, maar wel met het anonimiseren van de naam van de getuige.

De geheimhoudingskamer heeft besloten geen zitting te houden, omdat de belanghebbende voldoende schriftelijk had kunnen reageren op het verzoek. De kamer heeft de redenen van de inspecteur voor geheimhouding afgewogen tegen het belang van de belanghebbende bij onbeperkte kennisneming van de stukken. De geheimhoudingskamer oordeelde dat geheimhouding van persoonsgegevens van de getuige gerechtvaardigd was, maar dat de overige onderdelen van de aankondiging en de getuigenverklaring niet integraal geheim gehouden konden worden. De inspecteur werd in de gelegenheid gesteld om te reageren op de beslissing van de geheimhoudingskamer en moest binnen twee weken laten weten of hij bereid was de geheimgehouden stukken in het geding te brengen.

De beslissing werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en is gedaan door rechter S.A.J. Bastiaansen, in aanwezigheid van griffier C.C. van den Berg. Tegen deze beslissing kan alleen hoger beroep worden ingesteld tegelijk met het hoger beroep tegen de uitspraak in de hoofdzaak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 23/9052 tot en met BRE 23/9058

Beslissing van de geheimhoudingskamer van 29 november 2024 in de zaken tussen

[belanghebbende], gevestigd te [plaats] (Zwitserland), belanghebbende,

(gemachtigde: mr. E.J.M. Rosier),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Het verzoek

1. De inspecteur heeft bij brief van 8 december 2023 een verzoek om geheimhouding als bedoeld in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gedaan. De inspecteur heeft daarbij een gesloten enveloppe overgelegd met daarin een aankondiging van een derdenonderzoek (de aankondiging) en een getuigenverklaring (de getuigenverklaring) die hij geheim wil houden.
1.1.
De inspecteur heeft in de brief het verzoek toegelicht en heeft als gewichtige reden als bedoeld in artikel 8:29 van de Awb aangevoerd dat de getuige, een oud-werknemer/werkneemster bij belanghebbende, bereid was een verklaring af te leggen onder de strikte voorwaarde van anonimiteit. De gronden voor de gevraagde anonimiteit zijn als volgt te omschrijven:
  • het dienstverband bij belanghebbende heeft de getuige als een nare tijd ervaren;
  • ingeval belanghebbende kennis neemt van het feit dat de verklaring van de getuige afkomstig is, is de kans op een civielrechtelijke claim jegens de getuige aanzienlijk of wordt de getuige mogelijk door belanghebbende op andere wijze geïntimideerd.
1.2.
De geheimhoudingskamer heeft een afschrift van de brief van 8 december 2023 aan belanghebbende verstrekt en haar in de gelegenheid gesteld om op het verzoek om geheimhouding van de inspecteur te reageren. Bij brief van 20 december 2023 heeft belanghebbende gereageerd op het verzoek om geheimhouding en aangegeven niet akkoord te gaan met geheimhouding. Belanghebbende heeft wel ingestemd met het anonimiseren van de naam van de getuige. De geheimhoudingskamer begrijpt dat zo dat belanghebbende instemt met geheimhouding van persoonlijke gegevens van de getuige vanuit de opvatting dat de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de getuige zwaarder weegt dan het recht op de betreffende persoonsinformatie van belanghebbende. Gelet daarop gaat de geheimhoudingskamer ervan uit dat belanghebbende ook akkoord is met het anonimiseren van informatie uit de documenten waar de identiteit van de getuige uit valt af te leiden (zoals (e-mail)adresgegevens).

Overwegingen

Geen zitting
2. De geheimhoudingskamer heeft besloten een mondelinge behandeling ter zitting achterwege te laten. Reden daarvoor is dat de aard van de geheimhoudingsprocedure meebrengt dat een behandeling ter zitting in dit geval naar het oordeel van de geheimhoudingskamer niet geschikt is om het verzoek om geheimhouding van de inspecteur te behandelen. [1] De geheimhoudingskamer komt tot dit oordeel omdat belanghebbende zich voldoende op schrift heeft kunnen uitlaten over de door de inspecteur aangevoerde redenen voor geheimhouding en een zitting naar het oordeel van de geheimhoudingskamer in het kader van deze geheimhoudingsprocedure weinig zal toevoegen.
Kader voor beoordeling
2.1.
De omstandigheid dat een stuk behoort tot de op de zaak betrekking hebbende stukken in de zin van artikel 8:42 van de Awb brengt in beginsel met zich dat dit stuk in zijn geheel en ongeschoond dient te worden overgelegd. Hetgeen is bepaald in artikel 8:29 van de Awb biedt aan partijen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, de mogelijkheid het overleggen van stukken te weigeren (geheimhouding) of de geheimhoudingskamer mede te delen dat uitsluitend de rechter die de hoofdzaak beslist (de hoofdkamer) kennis zal mogen nemen van deze stukken (beperkte kennisneming). Ook biedt artikel 8:29 van de Awb aan partijen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, de mogelijkheid stukken niet volledig (maar met onleesbaar gemaakte delen) aan de andere partij en de hoofdkamer ter kennis te brengen.
2.2.
Het verschil tussen het honoreren van een verzoek om geheimhouding en het honoreren van een verzoek om beperking van kennisneming is als volgt:
geheimhouding: de (delen van de) stukken mogen door de inspecteur worden onthouden aan de hoofdkamer en aan de wederpartij; zowel de hoofdkamer als de wederpartij nemen geen kennis van deze (delen van) stukken en deze blijven bij de beslissing van de hoofdzaak geheel buiten beschouwing;
beperkte kennisneming: de (delen van de) stukken komen wel ter beschikking van de hoofdkamer, maar de wederpartij kan geen kennisnemen van deze (delen van) stukken.
2.3.
Uit de toelichting in de brief van 8 december 2023 leidt de geheimhoudingskamer af dat de inspecteur zich beroept op beperkte kennisneming (variant b). Belanghebbende heeft geen toestemming gegeven voor beperkte kennisneming. De geheimhoudingskamer zal daarom alleen beoordelen of geheimhouding (variant a) gerechtvaardigd is.
2.4.
Bij de geheimhouding van (delen van) op de zaak betrekking hebbende stukken moet de grootst mogelijke terughoudendheid worden betracht. Slechts indien de door de inspecteur voor geheimhouding aangevoerde redenen zwaarder wegen dan het belang van belanghebbende bij onbeperkte kennisneming van (delen van) de op de zaak betrekking hebbende stukken, is sprake van gewichtige redenen die geheimhouding rechtvaardigen.
Beoordeling van het verzoek
2.5.
De geheimhoudingskamer stelt voorop dat de beoordeling of een stuk is aan te merken als een op de zaak betrekking hebbend stuk in de zin van artikel 8:42 van de Awb en door de inspecteur moet worden overgelegd toebehoort aan de hoofdkamer. In het onderstaande toetst de geheimhoudingskamer alleen of geheimhouding van de geheimgehouden stukken (zie 1) gerechtvaardigd is, waarbij wordt verondersteld dat deze stukken op de zaak betrekking hebbende stukken in de zin van artikel 8:42 van de Awb zijn.
2.6.
De geheimhoudingskamer heeft, met toepassing van artikel 8:29 van de Awb, kennisgenomen van de geheimgehouden stukken en van de stukken van de hoofdzaak. De geheimgehouden stukken zijn vervolgens onderworpen aan een afweging van het belang van belanghebbende bij onbeperkte kennisneming tegenover de redenen van de inspecteur om (delen van) de stukken geheim te houden.
2.7.
De geheimhoudingskamer is van oordeel dat geheimhouding van persoonsgegevens van de getuige in de aankondiging en de getuigenverklaring – aangezien belanghebbende zich daartegen niet verzet – is toegestaan.
2.8.
Dat betekent dat de volgende passages uit de aankondiging van één pagina zwartgelakt geheim mogen blijven:
  • de adressering;
  • de persoonsinformatie achter ‘
De volgende passages uit de getuigenverklaring van één pagina mogen zwartgelakt geheim blijven:
  • het halverwege de pagina opgenomen e-mailadres en bijbehorende persoonsinformatie achter
  • de naam opgenomen onder de regel
2.9.
De geheimhoudingskamer is verder van oordeel dat geheimhouding met betrekking tot de overige onderdelen van de aankondiging en de getuigenverklaring niet is gerechtvaardigd. Niet valt in te zien waarom de persoonlijke levenssfeer van de betreffende getuige alleen kan worden beschermd door het integraal geheimhouden van die stukken. Daar heeft de inspecteur ook geen toelichting op gegeven. De enkele omstandigheid dat de inspecteur stelt dat hij heeft toegezegd de anonimiteit van de getuige te waarborgen, rechtvaardigt niet dat stukken integraal worden geheimgehouden. De rechtbank weegt verder mee dat de aankondiging een algemene brief is met een verzoek tot medewerking. De getuigenverklaring is een e-mail van de getuige met een verstrekking van inlichtingen. De betreffende inlichtingen gaan over de persoon die de melding van fiscale fraude door belanghebbende bij de FIOD heeft gedaan. Daarmee ligt de verklaring (mede) ten grondslag aan door de inspecteur ingenomen feitelijke stellingen. Niet valt in te zien wat het zwaarwegende belang van integrale geheimhouding is, aangezien uit een geanonimiseerde versie van de aankondiging en de getuigenverklaring zelf geen directe herleiding naar de getuige valt op te maken bij anonimiseren van de persoonsgegevens. De inspecteur heeft ook niet uitgewerkt dat bekendmaking van een geanonimiseerde versie van de stukken tot een indirecte herleiding naar de persoon kan leiden, en waarom dan het belang van bescherming van de persoonsgegevens zwaarder zou moeten wegen dan het belang van belanghebbende op het recht op kennisneming van de stukken. Er is daarom geen reden om te oordelen dat de volledige stukken geheimgehouden moeten worden.
2.10.
De inspecteur wordt door de geheimhoudingskamer in de gelegenheid gesteld schriftelijk aan de rechtbank mede te delen welke consequenties hij aan de beslissing van de geheimhoudingskamer verbindt. Dit houdt in dat de inspecteur de keuze moet maken de tussenbeslissing van de geheimhoudingskamer (geheel) na te leven of dat niet (geheel) te doen, in welk laatste geval hij de uit toepassing van artikel 8:31 Awb mogelijkerwijs voortvloeiende consequenties daarvan zal moeten aanvaarden. [2]

Beslissing

De geheimhoudingskamer:
- wijst het verzoek om geheimhouding toe voor de delen van de stukken zoals beschreven in 2.8;
- wijst het verzoek om geheimhouding voor het overige af;
- verzoekt de inspecteur om binnen twee weken na verzending van deze beslissing aan de rechtbank te berichten of hij bereid is de delen van de geheimgehouden stukken waarvoor het verzoek is afgewezen in het geding te brengen, en zo ja, dit te doen binnen de genoemde termijn van twee weken na verzending van deze beslissing.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. C.C. van den Berg, griffier, op 29 november 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze beslissing kan ingevolge artikel 8:104, derde lid, van de Awb slechts tegelijk met het hoger beroep tegen de uitspraak in de hoofdzaak hoger beroep worden ingesteld.

Voetnoten

1.Vgl. Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 13 april 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:1593, r.o. 3.31.
2.HR 18 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3600.