ECLI:NL:RBZWB:2024:8101

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 november 2024
Publicatiedatum
28 november 2024
Zaaknummer
BRE 24/6777
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • S. Hindriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen cameratoezicht op woonwagenterrein

Op 28 november 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening tegen het aanwijzingsbesluit voor cameratoezicht op een woonwagenterrein in de gemeente Tholen. Verzoekers, bewoners van het terrein, hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van de burgemeester van 6 september 2024, waarin cameratoezicht werd ingesteld vanwege verstoringen van de openbare orde. De voorzieningenrechter oordeelt dat er voldoende onderbouwing is voor de noodzaak van cameratoezicht, gebaseerd op meerdere bestuurlijke rapportages en meldingen van incidenten. De rechtbank heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat de burgemeester in redelijkheid tot zijn besluit is gekomen. De voorzieningenrechter benadrukt dat de belangenafweging tussen de privacy van de verzoekers en de noodzaak van cameratoezicht in het belang van de openbare orde zorgvuldig is gemaakt. De voorzieningenrechter concludeert dat het cameratoezicht tot 6 maart 2025 in stand blijft, en dat er geen strijd is met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) of het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR).

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/6777
uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 november 2024 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker 1] en [verzoeker 2] , uit [plaats] , verzoekers,

gemachtigde: mr. J.S.W. van Vossen,
en

De burgemeester van de gemeente Tholen, burgemeester,

gemachtigde: mr. F.A. Pommer.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek van verzoekers om een voorlopige voorziening tegen het Aanwijzingsbesluitbesluit cameratoezicht [straat] te [plaats] (2024) van 6 september 2024 (bestreden besluit) van de burgemeester. Verzoekers hebben tegen dat besluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen.
1.1
De burgemeester heeft stukken ingediend waarvan zij geheimhouding voor verzoekers heeft gevraagd [1] . De rechtbank vindt het verzoek tot beperking van de kennisneming van dit deel van de gedingstukken gerechtvaardigd en heeft dit verzoek gehonoreerd in de beslissing van 30 oktober 2024. Verzoekers hebben de voorzieningenrechter toestemming gegeven om die stukken wel te betrekken in de beoordeling van hun verzoek. De burgemeester heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.3
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 20 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [verzoeker 2] , de gemachtigde van verzoekers en de gemachtigde van de burgemeester, vergezeld door [naam] .

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. Verzoekers hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen naar aanleiding van het bestreden besluit.
2.1
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de
hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoekers een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in de bodemzaak niet.
Spoedeisend belang
2.2
Verzoekers huren beiden een standplaats voor een woonwagen aan [straat] in [plaats] , respectievelijk op [huisnummer 1] en [huisnummer 2] en zijn dus rechthebbenden op de percelen. Omdat het cameratoezicht op dit moment in werking is, hebben verzoekers een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening.
Het verzoek
3. De voorzieningenrechter wijst de voorlopige voorziening af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1
De voor de beoordeling van beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Voorafgaand aan het nemen van het bestreden besluit heeft de burgemeester al drie keer eerder een vergelijkbaar aanwijzingsbesluit cameratoezicht genomen. Het eerste besluit betrof het ‘Aanwijzingsbesluit cameratoezicht [straat] te [plaats] 2021’ van
24 november 2021 voor de periode van 1 december 2021 tot 1 september 2022. Bij besluit van 24 augustus 2022 heeft de burgemeester het cameratoezicht met vier maanden verlengd. Het derde besluit is het besluit van 8 september 2023 voor de periode van 9 september 2023 tot 9 september 2024. Verzoekers hebben ook tegen al deze besluiten een verzoekschrift tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend. De voorzieningenrechter heeft het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening tegen de besluiten van
24 november 2021 en 8 september 2023 afgewezen [2] . In de procedure tegen het besluit van 24 augustus 2022 heeft de voorzieningenrechter in de mondelinge uitspraak van
10 november 2022 [3] het besluit van 24 augustus 2022 tot zes weken na het nemen van de beslissing op bezwaar geschorst. De burgemeester heeft dat besluit in bezwaar niet in stand gelaten.
In het in deze procedure te beoordelen bestreden besluit heeft de burgemeester bepaald dat er ook in de periode van 6 september 2024 tot 6 maart 2025 cameratoezicht plaatsvindt.
Heeft de burgemeester in het bestreden besluit in redelijkheid besloten tot het aanwijzen van de openbare delen van [straat] als aangewezen gebied waar cameratoezicht plaatsvindt in de periode van 6 september 2024 tot 6 maart 2025?
5. Verzoekers voeren – onder verwijzing naar het ingediende bezwaarschrift – aan dat op [straat] [huisnummer 3] , [huisnummer 4] en [huisnummer 5] familieleden van verzoekers wonen en dat er enkele jaren geleden een familieruzie is ontstaan tussen enerzijds verzoekers en anderzijds de bewoners van de hiervoor genoemde standplaatsen. De spanningen lopen soms hoog op, maar het betreft geschillen in de privésfeer van verzoekers. Volgens verzoekers is voorafgaand aan het nemen van het bestreden besluit geen analyse van de veiligheidssituatie gemaakt, althans de afweging van het aspect inbreuk op de persoonlijke levenssfeer is onvoldoende onderbouwd. Verzoekers hekelen de totale duur van het cameratoezicht, dat zij door het cameratoezicht niet meer vrij over het woonwagenterrein kunnen bewegen en dat kennelijk exact wordt bijgehouden wie hen bezoekt. Andere, minder ingrijpende, middelen zijn onvoldoende toegepast, verzoekers betwisten dat er op de datum in geding sprake is van een openbare orde probleem en zij komen op tegen de verschillende in het bestreden besluit opgenomen incidenten en tevens tegen het in het bestreden besluit aangehaalde Bibob-onderzoek [4] . Het bestreden besluit is in strijd met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBP) en voldoet niet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De belangenafweging dient volgens verzoekers in hun voordeel uit te vallen.
5.1
De burgemeester verwijst voor de analyse van de veiligheidssituatie naar de overwegingen uit het bestreden besluit. In die overwegingen wordt onder meer verwezen naar meerdere bestuurlijke rapportages en wordt ook een bedreigingsincident op 6 juni 2024 tijdens werkzaamheden op het woonwagenterrein aangehaald. Ook is er voldoende rekening gehouden met de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van verzoekers door toepassing van een zogenaamde ‘Data protection impact assessment’ (DPIA) en de plaatsing van de camera’s op acht meter hoogte. De camera’s zijn gericht op de openbare delen van het woonwagenterrein en zodanig ingesteld dat niet in de woonwagens gefilmd kan worden. Het cameratoezicht is onderdeel van de totale inspanningen om de openbare orde te verbeteren. Naast cameratoezicht reageert de politie ook op meldingen. Er is bovendien eerder mediation ingezet en de gemeente Tholen is bezig met een planologische herziening van het woonwagenterrein. Ondanks al deze inspanningen is het nog niet gelukt om de openbare orde op het woonwagenterrein op het gewenste niveau te krijgen. Omdat de burgemeester veel verwacht van de herinrichting van het woonwagenterrein is de periode van cameratoezicht op zes maanden gesteld. Volgens de burgemeester voldoet het bestreden besluit aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit en is daarmee tevens ook sprake van voldoende belangenafweging.
5.2
Artikel 151c, eerste lid, van de Gemeentewet (Gmw) bepaalt dat de gemeenteraad de burgemeester bij verordening de bevoegdheid kan verlenen om, ten behoeve van de handhaving van de openbare orde, te besluiten om voor een bepaalde duur camera’s in te zetten voor het toezicht op een openbare plaats in de zin van artikel 1, eerste lid, van de Wet openbare manifestaties. Daarnaast kunnen in de verordening andere plaatsen die voor een ieder toegankelijk zijn in dit kader worden aangewezen. Partijen zijn het erover eens dat het hiervoor aangehaalde grondslag uit artikel 151c van de Gmw is uitgewerkt in artikel 2:77 van de Algemene plaatselijke verordening gemeente Tholen 2022 (APV). Evenmin is in geschil dat het door de burgemeester in het bestreden besluit aangewezen gebied een gebied is waarin cameratoezicht aangewezen kan worden. Partijen verschillen echter van mening of er sprake is van een situatie waarin cameratoezicht noodzakelijk is om de openbare orde te handhaven.
Noodzaak cameratoezicht
5.3
Aan het besluit zijn onder meer meerdere bestuurlijke rapportages ten grondslag gelegd. Voor deze bestuurlijke rapportages geldt een beperkte kennisneming in de zin van artikel 8:29 van de Awb. Na de bestudering van het bestreden besluit en de betreffende bestuurlijke rapportages is de voorzieningenrechter van oordeel dat in de betreffende rapportages voldoende onderbouwing is opgenomen ten aanzien van de actuele verstoring van de openbare orde. Er is sprake van voldoende geverifieerde meldingen over incidenten op het openbare deel van het woonwagenterrein. De voorzieningenrechter heeft ter zitting met partijen besproken dat in het bestreden besluit wordt verwezen naar twee afzonderlijke bestuurlijke rapportages van 17 juli 2024. Een van die rapportages zou specifiek zien op het in overweging 5.1 door de burgemeester aangehaalde incident op 6 juni 2024 en de bedreiging van een medewerker van de gemeente, maar zit niet in het dossier. De burgemeester heeft tijdens de zitting toegelicht dat die rapportage niet aan de voorzieningenrechter is toegezonden, omdat de burgemeester de politie heeft verzocht om enkele feitelijke onjuistheden in de rapportage aan te passen. Volgens verzoekers mag het betreffende incident dan ook niet mede aan het bestreden besluit ten grondslag worden gelegd. Met de combinatie van de toelichting van partijen ter zitting en de wel ingediende andere bestuurlijke rapportage van 17 juli 2024 acht de voorzieningenrechter voldoende aanleiding voor de burgemeester aanwezig om ook het incident van 6 juni 2024 bij het bestreden besluit te betrekken. De voorzieningenrechter hecht er wel waarde aan om op te merken dat de burgemeester eerder en uit zichzelf had kunnen en moeten aangeven waarom de betreffende rapportage niet aan de voorzieningenrechter is toegezonden, aangezien die rapportage hoort bij de op het geding betrekking hebbende stukken. De voorzieningenrechter verbindt daar echter – in tegenstelling tot hetgeen verzoekers verzoeken – niet de consequentie aan dat de burgemeester het incident niet bij het bestreden besluit had mogen betrekken.
5.4
Ook de bezwaargrond van verzoekers dat informatie van voor 6 september 2023 niet in het bestreden besluit meegenomen mag worden omdat die informatie al is betrokken bij de eerdere besluitvorming, wijst de voorzieningenrechter af. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter mocht de burgemeester ook deze relevante rapportages in de besluitvorming betrekken, omdat bij de beoordeling van de actuele openbare orde problematiek ook een periode zonder cameratoezicht mag worden betrokken om een goede vergelijking te kunnen maken tussen de situaties met en zonder cameratoezicht.
5.5
Verzoekers doen ook een beroep op het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR). Kort zakelijk weergegeven, volgt uit de hiervoor aangehaalde verdragen dat de bescherming van de persoonlijke levenssfeer slechts kan worden beperkt bij een relevante wettelijke grondslag en als de inmenging in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van onder meer de openbare veiligheid of voor de bescherming van rechten en vrijheden van anderen. In de Memorie van Toelichting bij artikel 151c van de Gmw heeft de wetgever dit artikel getoetst aan artikel 8 EVRM en uit de toets volgt geen strijd met dit artikel. Er is ook geen relevante rechtspraak die op een dergelijke strijd wijst en de voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om die strijd in deze zaak wel aan te nemen. De wetgever heeft het IVBPR hierbij weliswaar niet expliciet getoetst, maar de aard en strekking van de artikelen uit het EVRM en het IVBPR komen met elkaar overeen.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de burgemeester in redelijkheid dan ook tot het oordeel gekomen dat ook in de huidige situatie cameratoezicht noodzakelijk is.
Proportionaliteit en subsidiariteit
5.6
Verzoekers wijzen er op dat de verlenging van het cameratoezicht als voortdurend, disproportioneel, cameratoezicht dient te worden gekwalificeerd. Artikel 151c van de Gmw bepaalt en strekt ertoe dat het cameratoezicht niet langer mag duren dan strikt genomen nodig is in het kader van de handhaving van de openbare orde. De voorzieningenrechter maakt uit het dossier op dat het gaat om een periode van cameratoezicht die direct aansluit op een eerdere periode van cameratoezicht. Voor wat betreft de proportionaliteit geldt dat artikel 151c van de Gmw noch de toelichting op dit artikel [5] aanleiding geeft voor de veronderstelling dat de wetgever de mogelijkheid voor het nemen van besluiten over opeenvolgende perioden van cameratoezicht heeft willen beperken. De beperking voor het cameratoezicht is opgenomen in artikel 151c, vijfde lid, van de Gmw. Dat artikellid bepaalt namelijk dat de burgemeester het besluit tot toepassen van cameratoezicht intrekt zodra de inzet van camera’s niet langer noodzakelijk is in het belang van de handhaving van de openbare orde. Nu de voorzieningenrechter hiervoor al heeft geoordeeld dat het bestreden besluit de noodzakelijkheidstoets kan doorstaan, is er geen aanleiding om te oordelen dat de burgemeester het bestreden besluit niet aansluitend aan een voorafgaande periode van cameratoezicht had mogen nemen. De voorzieningenrechter is zich er van bewust dat het cameratoezicht inbreuk kan maken op de privacy van onder meer verzoekers. Daar staat dan echter de hiervoor aangehaalde noodzakelijkheidstoets tegenover en ook dat voorafgaand aan het nemen van het bestreden besluit een DPIA is uitgevoerd. Bovendien staan de camera’s op een hoogte van acht meter en zijn de camera’s met behulp van software zo ingesteld dat de beelden van en in de woonwagens zelf zijn afgeschermd. Er worden uiteindelijk alleen opnamen gemaakt van het openbare deel van het woonwagenterrein. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zijn in het bestreden besluit en de relevante wetgeving voldoende waarborgen voor de privacy van verzoekers opgenomen. De in de procedure overgelegde foto’s geven geen aanleiding om hier anders over te oordelen.
5.7
Voor wat betreft de subsidiariteit is tussen partijen niet in geschil dat de politie geregeld – al dan niet naar aanleiding van meldingen – ter plaatse komt en dat een eerder mediation-traject niet met succes is afgerond. De burgemeester wijst tevens op de planologische herziening van het woonwagenterrein. Hierdoor moet het terrein op een andere manier worden opgezet, met meer ruimte tussen de woonwagens van verzoekers en de overige bewoners. De tot dusver ingezette middelen hebben echter niet tot verbetering van de openbare orde situatie tot het gewenst niveau geleid. De voorzieningenrechter kan de burgemeester dan ook volgen in de door haar gemaakte keuze om ook cameratoezicht in te stellen als middel om de openbare orde te handhaven. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat het cameratoezicht tot 6 maart 2025 duurt. Dat is een kortere periode dan in de eerdere aanwijzingsbesluiten, wat weer terug te voeren is op de verwachting van de burgemeester dat de planologische herinrichting van het woonwagenterrein tot een duurzame verbetering van de openbare orde zal leiden. De voorzieningenrechter kan de burgemeester ook in deze overweging volgen.
De separate grond over de belangenafweging is voldoende aan de orde is gekomen bij de beoordeling van de proportionaliteit en subsidiariteit. De grond op zichzelf leidt niet tot een ander oordeel van de voorzieningenrechter.

Conclusie en gevolgen

6.1
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de burgemeester in redelijkheid het bestreden besluit genomen. Er is dan ook geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening en het cameratoezicht op grond van het bestreden besluit blijft in stand. De burgemeester hoeft het door verzoekers betaalde griffierecht niet aan verzoekers terug te betalen en verzoekers krijgen ook geen proceskostenvergoeding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is op 28 november 2024 gedaan door mr. S. Hindriks, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.J.E. Loontjens, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Gemeentewet (Gmw)
Artikel 151c, eerste tot en met het negende lid:
1. De raad kan bij verordening de burgemeester de bevoegdheid verlenen om, indien dat in het belang van de handhaving van de openbare orde noodzakelijk is, te besluiten om voor een bepaalde duur camera’s in te zetten ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats als bedoeld in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties en andere bij verordening aan te wijzen plaatsen die voor een ieder toegankelijk zijn.
2. De burgemeester besluit met inachtneming van het in de verordening van de raad bepaalde:
a. binnen welk gebied, bestaande uit openbare plaatsen of andere voor een ieder toegankelijke plaatsen als bedoeld in het eerste lid, camera’s worden ingezet;
b. voor welke duur de gebiedsaanwijzing plaatsvindt.
3. De burgemeester stelt, na overleg met de officier van justitie in het overleg, bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de Politiewet 2012, de periode vast waarin in het belang van de handhaving van de openbare orde daadwerkelijk gebruik van de camera’s plaatsvindt en de met de camera’s gemaakte beelden in elk geval rechtstreeks worden bekeken.
4. De burgemeester bedient zich bij de uitvoering van het in het eerste lid bedoelde besluit van de onder zijn gezag staande politie.
5. De burgemeester trekt het besluit, bedoeld in het eerste lid, in zodra de inzet van camera’s niet langer noodzakelijk is in het belang van de handhaving van de openbare orde.
6. De aanwezigheid van camera’s als bedoeld in het eerste lid is op duidelijke wijze kenbaar voor een ieder die het gebied, bedoeld in het tweede lid, onder a, betreedt.
7. Met de camera’s worden uitsluitend beelden gemaakt van een openbare plaats als bedoeld in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties en andere bij verordening aan te wijzen plaatsen die voor een ieder toegankelijk zijn.
8. Ten behoeve van de handhaving van de openbare orde worden in het kader van het toezicht, bedoeld in het eerste lid, gegevens verwerkt.
9. De verwerking van de gegevens, bedoeld in het achtste lid, is een verwerking als bedoeld in de Wet politiegegevens, met dien verstande dat, in afwijking van het bepaalde in artikel 8 van die wet, de vastgelegde beelden na ten hoogste vier weken worden vernietigd en de gegevens, bedoeld in het achtste lid, indien er concrete aanleiding bestaat te vermoeden dat die gegevens noodzakelijk zijn voor de opsporing van een strafbaar feit, ten behoeve van de opsporing van dat strafbare feit kunnen worden verwerkt.
Algemene plaatselijke verordening gemeente [plaats] 2022 (APV)
Artikel 2:77:
1. De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot plaatsing van camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.
2. De burgemeester heeft die bevoegdheid eveneens ten aanzien van andere door de gemeenteraad aan te wijzen plaatsen die voor het publiek toegankelijk zijn.

Voetnoten

1.Dit heet beperking van de kennisneming, zoals bedoeld in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Respectievelijk Rechtbank Zeeland – West-Brabant 24 december 2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:6702 en Rechtbank
3.Rechtbank Zeeland – West-Brabant 10 november 2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:6769.
4.Op grond van de Wet bevordering integriteitsbeoordeling door het openbaar bestuur.
5.Tweede Kamer, vergaderjaar 2012-2013, 33582, nr. 3.