ECLI:NL:RBZWB:2022:6769

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 november 2022
Publicatiedatum
15 november 2022
Zaaknummer
AWB- 22_4275 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van besluit tot verlenging van cameratoezicht in woonwagenlocatie

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers tegen het besluit van de burgemeester van Tholen van 24 augustus 2022, waarin het cameratoezicht op de woonwagenlocatie van verzoekers werd verlengd. Verzoekers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. J.S.W. van Vossen, hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De burgemeester, vertegenwoordigd door mr. F.A. Pommer, heeft stukken overgelegd ter onderbouwing van haar besluit. De voorzieningenrechter heeft op 10 november 2022 de zaak behandeld en onmiddellijk uitspraak gedaan.

De voorzieningenrechter overweegt dat de burgemeester haar bevoegdheid tot het instellen van cameratoezicht alleen mag aanwenden indien dit noodzakelijk is voor de handhaving van de openbare orde. In dit geval is het besluit tot verlenging van het cameratoezicht niet onderbouwd met recente openbare orde-incidenten, maar enkel met een proces-verbaal van de politie. De voorzieningenrechter concludeert dat er geen actueel openbare orde-probleem is en dat het bezwaar van verzoekers een redelijke kans van slagen heeft. Daarom wordt het besluit van de burgemeester geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.

De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en bepaalt dat de burgemeester het griffierecht van € 184,- aan verzoekers moet vergoeden, evenals de proceskosten van € 1.518,-. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken op 10 november 2022.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/4275 WET
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 november 2022 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[namen verzoekers] , uit [woonplaats verzoekers] , verzoekers

(gemachtigde: mr. J.S.W. van Vossen),
en

De burgemeester van de gemeente Tholen (de burgemeester)

(gemachtigde: mr. F.A. Pommer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers tegen het besluit van de burgemeester van 24 augustus 2022 over het verlengen van het cameratoezicht op [adres verzoekers] in [woonplaats verzoekers].
1.1
Verzoekers hebben tegen dat besluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen.
1.2
De burgemeester heeft, op verzoek van de rechtbank, stukken overgelegd.
De burgemeester heeft daarbij verzocht om toepassing van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Bij beslissing van 20 oktober 2022 heeft de voorzieningenrechter bepaald dat beperking van de kennisneming van het proces-verbaal van 8 augustus 2022 en de onderbouwing van het verzoek om toepassing van artikel 8:29 van de Awb gerechtvaardigd is. Verzoekers hebben de voorzieningenrechter toestemming verleend om de stukken, waarvan de voorzieningenrechter de beperkte kennisneming gerechtvaardigd acht, te betrekken in de beoordeling van het verzoek.
1.3
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 10 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekers, de gemachtigde van verzoekers, en namens de burgemeester haar gemachtigde en [naam vertegenwoordiger] .
1.4
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan. De motivering van die uitspraak vermeldt de voorzieningenrechter hierna.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2.1
De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of hij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Om dit te beoordelen beantwoordt hij aan de hand van de gronden van verzoekers of de burgemeester het cameratoezicht mocht verlengen.
2.2
Verzoekers zijn huurders van standplaatsen op de woonwagenlocatie [adres verzoekers] in [woonplaats verzoekers] .
2.3
Bij besluit van 24 november 2021 heeft de burgemeester met toepassing van artikel 151c van de Gemeentewet en artikel 2:77 van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Tholen (APV) het “ [titel besluit] ” genomen.
Bij dit besluit werd het volgende gebied in de gemeente Tholen aangewezen als gebied waar cameratoezicht plaatsvindt: dat deel van [adres verzoekers] , zoals aangeduid op de kaart bij het aanwijzingsbesluit. Dat besluit trad in werking op 1 december 2021 en gold voor een periode van negen maanden. Bij besluit van 17 december 2021 heeft de burgemeester een nieuw besluit genomen waarbij de kaart behorend bij het aanwijzings-besluit is aangepast.
Verzoekers hebben destijds bezwaar gemaakt tegen dit besluit en de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen (BRE 21/5275). In de uitspraak van 24 december 2021 [1] heeft de voorzieningenrechter dit verzoek afgewezen. Daartoe heeft de voorzieningenrechter, kort samengevat, als volgt overwogen:
- Dat de burgemeester bevoegd was om het cameratoezicht in te stellen, omdat zij mocht stellen dat dat in het belang van de handhaving van de openbare orde noodzakelijk was. Uit de bestuurlijk rapportage van 22 september 2021 van de Politie Zeeland-West-Brabant en de daarop volgende toelichting bleek dat diverse openbare orde-incidenten/meldingen de reden waren voor het nemen van dit besluit;
- Dat het instrument van cameratoezicht in dat geval voldeed aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit;
- Dat het cameratoezicht alleen plaatsvond op een openbare plaats; en
- Dat de burgemeester in dat geval het belang van handhaving van de openbare orde mocht laten prevaleren boven het belang van verzoekers.
In de beslissing op bezwaar heeft de burgemeester de bezwaren van verzoekers ongegrond verklaard. Tegen dat besluit hebben verzoekers geen beroep ingesteld.
2.4
Met het nu bestreden besluit van 24 augustus 2022 heeft de burgemeester besloten om het eerder ingestelde cameratoezicht voor een periode van vier maanden te verlengen. Die bevoegdheid baseert de burgemeester opnieuw op artikel 151c van de Gemeentewet en artikel 2:77 van de APV.
Is de burgemeester bevoegd?
2.5
De burgemeester stelt zich op het standpunt dat zij van de politie nadere informatie heeft ontvangen in de vorm van een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal op grond waarvan zowel op zichzelf als in combinatie met andere informatie moet worden vastgesteld dat er een noodzaak is om de periode van het cameratoezicht in het aangewezen gebied te verlengen. Volgens de burgemeester blijkt uit vorenstaande informatie dat in het aangewezen gebied (nog steeds) sprake is van een onder druk staand leefklimaat, althans van een situatie die moet worden gekwalificeerd als risicovol voor de leefbaarheid en openbare orde ter plaatse. Dit houdt onder andere verband met personen en (vermoedelijke) activiteiten in het gebied die in relatie staan of waarvan aannemelijk is dat dat die in relatie staan tot, of potentieel doelwit kunnen zijn van, strafbare feiten die negatieve invloed hebben op de orde en rust in de gemeentelijke samenleving. Verder stelt de burgemeester dat de verkregen informatie van de politie uitwijst dat eerdere strafrechtelijke interventies nog altijd niet hebben geleid tot een significante verbetering van de leefbaarheid ter plaatse en dat door de nader gebleken informatie ter plaatse nog steeds de bestuurlijke integriteit wordt aangetast, mede omdat ambtenaren op deze locatie niet of niet naar behoren hun publieke taak kunnen uitvoeren zonder in de uitoefening ervan te worden gehinderd of bedreigd. Hierdoor wordt overheidsoptreden bemoeilijkt, zo stelt de burgemeester.
Voorafgaand aan de zitting heeft de burgemeester nog een tweetal e-mails ingebracht ter onderbouwing van haar standpunt.
2.6
Verzoekers voeren aan dat de burgemeester haar bevoegdheid alleen mag aanwenden indien dat in het belang van de handhaving van de openbare orde noodzakelijk is. Met een ander doel dan de handhaving van de openbare orde mogen geen camera’s worden geplaatst of gebruikt, dus ook niet ten behoeve van de opsporing van strafbare feiten. Uit de overwegingen van het aanwijzingsbesluit blijkt dat de burgemeester de link legt met het opsporen van strafbare feiten. Daarvoor is cameratoezicht echter niet bedoeld. Verzoekers zijn dan ook van mening dat de burgemeester met het cameratoezicht misbruik maakt van haar bevoegdheid, omdat zij het toezicht niet gebruikt in het kader van het handhavend van de openbare orde, maar om strafbare feiten op te sporen.
Verzoekers vinden dat de inzet van camera’s niet langer noodzakelijk is en het vorige besluit al eerder ingetrokken had moeten worden. In ieder geval is er volgens verzoekers geen enkele aanleiding om het cameratoezicht met vier maanden te verlengen.
Verzoekers weten niet wat er in het proces-verbaal staat waar de burgemeester op doelt, maar zij betwisten dat zich in de afgelopen negen maanden nog incidenten hebben voorgedaan. Sinds het cameratoezicht is ingesteld is de situatie op het woonwagenkamp genormaliseerd en is de leefbaarheid sterk verbeterd. De bewoners van het woonwagenkamp hebben onderling de strijdbijl begraven. Het zullen geen vrienden worde, maar zij dulden elkaar nu wel op het terrein. Geen van de bewoners wenst nu nog cameratoezicht.
Gelet op het gebrek aan incidenten vinden verzoekers dat kan worden volstaan met een veel minder ingrijpend middel, te weten regelmatige surveillance.
2.7
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de burgemeester haar bevoegdheid alleen mag aanwenden indien dat in het belang van de handhaving van de openbare orde noodzakelijk is.
De voorzieningenrechter overweegt dat het onderhavige besluit tot verlenging van het cameratoezicht, in tegenstelling tot het eerdere besluit van 24 november 2021, niet is gebaseerd op een bestuurlijke rapportage van de politie en ook niet op openbare orde-incidenten/meldingen. De burgemeester wijst voor de noodzaak tot het instellen van cameratoezicht uitsluitend op het proces-verbaal van de politie van 8 augustus 2022.
Echter, ook uit dat proces-verbaal volgt niet dat zich ter plaatse een openbare-orde probleem heeft voorgedaan. De voorzieningenrechter kan niet beschrijven wat daar dan wel in staat - gelet op de geheimhouding – maar geen incident met betrekking tot de openbare orde, en dat heeft de gemachtigde van de burgemeester ter zitting ook erkend.
Uit het hele dossier dat de voorzieningenrechter voorafgaand aan de zitting ter beschikking heeft gekregen van de burgemeester blijkt geen enkel incident sinds het instellen van het cameratoezicht en de ingebrachte e-mails maken dat niet anders. Dit betekent dat niet kan worden staande gehouden dat er sprake is van een actueel openbare orde-probleem waarvoor het noodzakelijk is het cameratoezicht te verlengen.
Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft het bezwaar van verzoekers een redelijke kans van slagen. Hij ziet daarin aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen en het besluit te schorsen. Dit betekent dat de camera’s vanaf morgen (11 november 2022) buiten werking moeten worden gesteld.

Conclusie en gevolgen

3. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het besluit van 24 augustus 2022 is geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
3.1
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst moet de burgemeester het griffierecht aan verzoekers vergoeden. Daarom krijgen verzoekers ook een vergoeding van hun proceskosten. De burgemeester moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgen verzoekers een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 759,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.518,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het primaire besluit tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- bepaalt dat de burgemeester het griffierecht van € 184,- aan verzoekers moet vergoeden;
- veroordeelt de burgemeester tot betaling van € 1.518,- aan proceskosten aan verzoekers.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 november 2022 door mr. T. Peters, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.A. de Rooij, griffier.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.