ECLI:NL:RBZWB:2024:8081

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 november 2024
Publicatiedatum
27 november 2024
Zaaknummer
02-010887-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelnemen aan een criminele organisatie en productie van metamfetamine

Op 27 november 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van deelname aan een criminele organisatie gericht op het plegen van Opiumwetfeiten, het medeplegen van het vervaardigen en aanwezig hebben van metamfetamine, en het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor Opiumwetfeiten. De verdachte werd veroordeeld op basis van bewijs dat onder andere verkregen was via SkyECC en Encrochat, en dat de verdachte betrokken was bij de opbouw en werking van een laboratorium voor de productie van metamfetamine in [plaats 2]. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een uitvoerende rol had binnen de organisatie en dat hij goederen naar het lab had gebracht, laboranten vervoerde en afval afvoerde. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan de tenlastegelegde feiten en legde een gevangenisstraf van 36 maanden op, met een geldboete van € 10.000,-, te vervangen door 85 dagen hechtenis. De rechtbank overwoog dat de ernst van de feiten, de ondermijnende effecten van de drugshandel en de risico's voor de volksgezondheid een zware straf rechtvaardigden. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting, wat leidde tot een korting op de gevangenisstraf.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-010887-21
vonnis van de meervoudige kamer van 27 november 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1961 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. A.A. Nunnikhoven, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 25, 26 en 27 juni 2024 en 2 juli 2024, waarbij de officier van justitie, mr. M.S. Kikkert, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Het onderzoek ter terechtzitting is gesloten op 27 november 2024.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
1. heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die gericht was op het plegen van Opiumwetfeiten,
2. zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de productie van metamfetamine en de voorbereidingshandelingen daarvan.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie gaat er vanuit dat het verkregen bewijs uit de SkyECC interceptie en de verwerking daarvan rechtmatig en betrouwbaar is en acht op grond hiervan in combinatie met de overige bewijsmiddelen het tenlastegelegde onder feit 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen. Voor de motivering hiervan wordt verwezen naar het schriftelijke requisitoir.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft op diverse gronden betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde onder feit 1 en 2. Subsidiair wordt aangevoerd dat er geen sprake is van een categorie IV maar van een categorie II tot III laboratorium, dat verdachte hierbij geen belangrijke uitvoerende rol had en dat er op grond van de observaties moet worden uitgegaan van een kortere periode. Voor de uitgebreide motivering van deze standpunten wordt verwezen naar de pleitnota.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
4.3.2.1
De rechtmatigheid van de interceptie en verwerking van de SkyECC data
De rechtbank overweegt allereerst dat, anders dan door de verdediging is aangevoerd, het onderzoek Philippus niet is gestart op basis van door ontsleuteling van cryptocommunicatie verkregen informatie, maar naar aanleiding van TCI-informatie op grond waarvan diverse BOB-middelen zijn ingezet.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de rechtbank de ‘overall fairness’ van het proces moet beoordelen waarbij van belang is dat het internationale vertrouwensbeginsel niet absoluut is. Er is of sprake van een situatie met een JIT-overeenkomst, of er is sprake van delen van informatie op basis van een EOB, op grond waarvan artikel 31 van de Richtlijn 2014/41/EU (EOB Richtlijn) van toepassing is. De JIT-overeenkomst is niet aan het dossier toegevoegd. Zonder kennisneming van de JIT-overeenkomst kan niet worden vastgesteld of sprake was van rechtmatigheid van de verkrijging van gegevens. Evenmin is er een machtiging van de rechter-commissaris ten aanzien van verdachte op grond van een EOB. Een Nederlandse rechter-commissaris zou ook toestemming voor de interceptie hebben geweigerd. Zonder deze stukken kan de rechtbank niet beoordelen of aan de ‘overall fairness’ is voldaan. Hiermee is het bewijs onrechtmatig verkregen.
De rechtbank deelt dit standpunt niet en overweegt daartoe het volgende.
De Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2023:913) heeft bij de beantwoording van prejudiciële vragen op 13 juni 2023 overwogen dat uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de rechten van de mens (hierna: EHRM) volgt dat het EVRM op zichzelf niet eraan in de weg staat dat in een strafzaak gebruik wordt gemaakt van de resultaten van in het buitenland verricht onderzoek, maar dat het gebruik van dergelijke resultaten voor het bewijs niet in strijd mag komen met het recht op een eerlijk proces dat door artikel 6 EVRM wordt gewaarborgd. Ook als van de resultaten van het onder verantwoordelijkheid van buitenlandse autoriteiten verrichte onderzoek in de strafzaak tegen de verdachte gebruik wordt gemaakt voor het bewijs, moet de rechter de ‘overall fairness’ van die strafzaak waarborgen. Dat betekent dat de rechter alleen aandacht besteedt aan de wijze waarop die resultaten zijn verkregen, als die wijze van verkrijging van belang is voor de beoordeling of het gebruik voor het bewijs van de resultaten in overeenstemming is met het recht op een eerlijk proces.
Er kan grond voor bewijsuitsluiting bestaan als zich onregelmatigheden hebben voorgedaan die de betrouwbaarheid en accuraatheid van onderzoeksresultaten wezenlijk hebben aangetast. Hierbij maakt het in beginsel geen verschil of de onderzoeksresultaten zijn verkregen onder verantwoordelijkheid van buitenlandse autoriteiten dan wel in een Nederlands strafrechtelijk onderzoek. Dat doet echter niet eraan af dat de rechter in de strafzaak tot uitgangspunt mag nemen dat onderzoek dat onder verantwoordelijkheid van buitenlandse autoriteiten is uitgevoerd, op zodanige wijze is verricht dat de door dat onderzoek verkregen resultaten betrouwbaar zijn. Als er echter – al dan niet naar aanleiding van een daartoe strekkend verweer – concrete aanwijzingen voor het tegendeel bestaan, is de rechter gehouden de betrouwbaarheid van die resultaten te onderzoeken.
De rechtbank stelt op grond van de (feitelijke) informatie over de verkrijging van de SkyECC data vast dat in juni 2019 interceptie heeft plaatsgevonden in Frankrijk door middel van IP-taps op twee servers van het bedrijf SkyECC in Frankrijk. Daarmee is sprake van een IP-tap door de Franse autoriteiten op servers met een IP-adres in Frankrijk.
Dit betekent dat geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 31 van de EOB Richtlijn. Dit betekent eveneens dat de rechtsbescherming op dit punt in Frankrijk ligt en het interstatelijk vertrouwensbeginsel onverkort van toepassing is, zoals de Hoge Raad in voornoemde prejudiciële beslissing van 13 juni 2023 en het arrest van 13 februari 2024 (ECLI:NL:HR:2024:192) heeft overwogen.
De ontsleuteling van de SkyECC data heeft vervolgens plaatsgevonden nadat het JIT was gestart en nadat door het Openbaar Ministerie in onderzoek Argus een machtiging was gevorderd van de rechter-commissaris voor het geven van een bevel tot het opnemen van telecommunicatie (artikel 126t Sv), welke machtiging is verleend op 15 december 2020. Tevens zijn vervolgens machtigingen gevorderd en verleend voor het geven van een bevel tot het binnendringen van en het doen van onderzoek in een geautomatiseerd werk (artikel 126uba Sv).
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de interceptie van de SkyECC data op rechtmatige wijze heeft plaatsgevonden en dat hierbij geen sprake is geweest van enig vormverzuim.
Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om in dit geval te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verkregen data. De verdediging heeft niet concreet aangevoerd waarom er reden is om aan die betrouwbaarheid te twijfelen en waarom de rechtbank daar nader onderzoek naar zou moeten doen.
De rechtbank is van oordeel dat de ‘overall fairness’ in deze procedure voldoende is gewaarborgd nu de verdediging alle kans heeft gehad om beschikbaar materiaal ter discussie te stellen. Zowel de interceptie als de verkrijging en verwerking van de data is steeds getoetst door de autoriteiten waarbij er niet gebleken is van onregelmatigheden. Er is voldoende informatie beschikbaar gesteld op grond waarvan de verdediging en de rechtbank de rechtmatigheid van de verkrijging en de betrouwbaarheid van de data hebben kunnen controleren.
Dit verweer treft dan ook geen doel. Dit betekent dat het bewijs rechtmatig is verkregen en er geen grond is voor bewijsuitsluiting.
4.3.2.2
Aanleiding onderzoek
Het onderzoek Philippus is op 19 oktober 2020 door de politie opgestart naar aanleiding van TCI informatie die via meerdere informanten bij de politie is binnengekomen in september en oktober 2020. [medeverdachte 1] zou samen met anderen actief zijn in de productie van crystal meth. Andere personen die daarbij genoemd werden, waren onder meer [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] . Binnen dit onderzoek zijn bijzondere opsporingsmiddelen ingezet zoals telefoontaps en stelselmatige observatie, onder meer op het woonwagenkamp aan de [adres 1] in [plaats 1] . Daarnaast zijn heimelijke camera’s geplaatst, historische verkeersgegevens opgevraagd, kentekens in de ANPR gezet en bakens op auto’s geplaatst. Daarbij wordt onder meer gezien dat naast de genoemde verdachten ook [verdachte] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] regelmatig op het woonwagenkamp komen waar verdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] woonachtig zijn en bij het bedrijf van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] aan het [autobedrijf] in [plaats 1] . [medeverdachte 2] is de vader van [medeverdachte 3] . [medeverdachte 5] en [verdachte] worden bovendien herhaaldelijk gezien in hun auto op weg naar Zeeland, via de Westerscheldetunnel. [verdachte] is de schoonvader van [medeverdachte 5] .
Naar aanleiding van de observaties en de ANPR- en bakengegevens, is op 4 februari 2021 een metamfetaminelaboratorium in een loods aan de [adres 2] in [plaats 2] aangetroffen. In deze loods bevonden zich bovendien drie uit Colombia afkomstige mannen, waarvan één de schoonzoon van [medeverdachte 6] betreft.
Op 28 september 2021 zijn er doorzoekingen geweest, onder meer in de woningen van alle verdachten en de bedrijfspanden aan het [autobedrijf] in [plaats 1] van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] . Daarbij zijn onder meer vuurwapens, kostbare goederen en een SkyECC-telefoon in beslag genomen. Ook zijn getuigen en verdachten gehoord. Niet alleen de verdachten die in deze zaak (Philippus) terecht staan, maar onder andere ook de Colombianen die in het lab in [plaats 2] zijn aangetroffen en de verhuurster van de loods waarin het lab zat.
Daarnaast is er vanuit onderzoek 26Lemont (Encrochat) en Argus (SkyECC) informatie gedeeld met onderzoek Philippus. Ook heeft er een financieel onderzoek naar [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] plaatsgevonden.
Dit alles heeft voor alle verdachten die in dit onderzoek terechtstaan, geleid tot verdenkingen van diverse strafbare feiten. De drie mannen die in de loods zijn aangehouden en de verhuurster van de loods worden vervolgd binnen een afzonderlijk onderzoek, te weten onderzoek Togo.
4.3.2.3 . .
Identificatie SkyECC en Encrochat
Voor [medeverdachte 5] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] is uit het onderzoek naar voren gekomen dat zij gebruik maakten van Encrochat-telefoons waarmee versleutelde berichten zijn verstuurd. Daarnaast geldt voor [medeverdachte 5] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 6] en [medeverdachte 1] dat zij ook gebruik hebben gemaakt van de versleutelde berichtendienst SkyECC.
SkyECC
De rechtbank gaat er op basis van de bewijsmiddelen vanuit dat [medeverdachte 5] het Sky-ECC-account [accountnaam 1] gebruikte, [medeverdachte 3] [accountnaam 2] en [accountnaam 3] , [medeverdachte 6] [accountnaam 4] en [medeverdachte 1] [accountnaam 5] .
Encrochat
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank voorts vast dat [medeverdachte 5] gebruik maakte van de accounts ‘ [gebruikersnaam 1] ’ en ‘ [gebruikersnaam 2] ’. [medeverdachte 3] gebruikte het account ‘ [gebruikersnaam 3] ’, [medeverdachte 6] gebruikte ‘ [gebruikersnaam 4] ’, [medeverdachte 1] de accounts ‘ [gebruikersnaam 5] ’ en ‘ [gebruikersnaam 6] ’ en [medeverdachte 2] ‘ [gebruikersnaam 7] ’.
Uit het dossier is niet gebleken dat [verdachte] gebruik maakte van een SkyECC en/of Encrochat-account.
4.3.2.4
Feitenvaststelling Opiumwet
Op 4 februari 2021 heeft de politie een onderzoek ingesteld naar de loods achter de woning aan de [adres 2] te [plaats 2] . Op het erf bij de loods werd door [verbalisant] een zoete indringende geur waargenomen waarvan hem ambtshalve bekend was dat deze geur kenmerkend is voor de geur die vrijkomt bij de productie van synthetische drugs. Door de politie is een crystal meth laboratorium aangetroffen waar vervolgens forensisch onderzoek heeft plaatsgevonden. De Landelijke Faciliteit Ontmantelen heeft ook een onderzoek ingesteld en door hen genomen monsters door het NFI laten onderzoeken. Op grond van deze onderzoeken en de verslaglegging daarvan in het dossier stelt de rechtbank vast dat er op het moment van ontdekking een laboratorium in werking was, waar op grootschalige wijze metamfetamine werd geproduceerd met gebruik van de aluminium almangaan methode. De opstelling bevatte onder meer een gaswasinstallatie, centrifuges waarbij kussenslopen als filters gebruikt werden, metalen vaten, een reactieketel, ibc-containers en klemdekselvaten. Ook waren er grote hoeveelheden vloeistoffen en andere chemicaliën aanwezig die gebruikt kunnen worden voor deze productie, zoals aceton, BMK, tolueen, bio-ethanol, zoutzuur, wijnsteenzuur, caustic soda en kwikchloride.
Op basis van de aangetroffen zak met ongeveer 760 gram crystal meth wordt ervan uitgegaan dat er daar ook kristallisatie van metamfetamine base naar crystal meth heeft plaatsgevonden. Voorts is er ongeveer 80 kg metamfetaminetartraat aangetroffen, hetgeen waarschijnlijk maakt dat er minimaal 40 kg metamfetaminebase is geproduceerd, waaruit 50 kg crystal meth gemaakt kan zijn.
In de loods op het erf werden drie verdachten (in de productieruimte en in de tent in het slaapvertrek) aangehouden, te weten [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] .
Aanstraling telefoons
Op 5 oktober 2020 straalden de telefoons met telefoonnummers [telefoonnummer 1] op naam van [medeverdachte 3] en [telefoonnummer 2] op naam van [VOF] en in gebruik bij [medeverdachte 1] tussen 18.00 uur en 20.30 uur aan in de omgeving Zeeuws-Vlaanderen- [plaats 2] . De rechtbank leidt hieruit en uit de overige bewijsmiddelen – met name de verklaring van [getuige] – af dat verdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] op 5 oktober 2020 naar [plaats 2] zijn gereden en op dat moment (al) bezig waren met de voorbereiding voor het op 4 februari 2021 aangetroffen chrystal meth lab.
Observaties en ANPR- en bakengegevens
Op basis van de observaties kan worden vastgesteld dat [medeverdachte 5] en [verdachte] in de periode van november 2020 tot en met 3 februari 2021 herhaaldelijk van [plaats 1] naar [plaats 2] en vice versa zijn gereden, waarbij [verdachte] regelmatig een boedelbak bij zich had. [verdachte] heeft ter zitting bevestigd dat hij regelmatig met goederen, al dan niet samen met [medeverdachte 5] , op en neer naar [plaats 2] is gereden. Daarbij heeft hij ook weleens afval weggebracht.
Uit meerdere waarnemingen blijkt dat op de momenten dat [verdachte] en [medeverdachte 5] naar de loods aan de [adres 2] te [plaats 2] reden, zij daaraan voorafgaand of nadien te zien zijn bij het woonwagenkamp, gelegen aan de [adres 1] te [plaats 1] of bij [VOF] te [plaats 1] . Verdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] zijn woonachtig op het woonwagenkamp. Daarbij werden naast boodschappentassen, ook goederen ten behoeve van de productie van drugs ingeladen en vervoerd. Zo is onder meer op 18 januari 2021 waargenomen dat [medeverdachte 5] en [verdachte] blauwe vaten, centrifuges, dekbedden en kussens naar de loods in [plaats 2] brachten en op 21 januari 2021 werden er vanuit het [VOF] onder meer chemische toiletten, flessen vloeistof en emmers in de auto van [verdachte] geladen, die vervolgens naar de [adres 2] reed. [verdachte] heeft daarbij de spullen op de achterbank afgedekt met een zwarte deken. Op 1 februari 2021 is gezien dat [verdachte] een Renault Espace met boedelbak achteruit het erf van de [adres 1] oprijdt om vervolgens rechtstreeks naar de loods in [plaats 2] te rijden
Ook wordt waargenomen dat [medeverdachte 5] op 1 december 2020 een bezoek brengt aan het [bedrijf] in [plaats 3] . Uit onderzoek is gebleken dat dit bedrijf gespecialiseerd is in laboratoriumartikelen.
Op 23 december 2020 worden door [verdachte] blauwe 10-liter vaten- gestort aan [adres 3] in [plaats 1] . De inhoud van deze vaten blijkt na heimelijke inbeslagname indicatief positief te testen op metamfetamine.
Verdachten onderzoek ‘Togo’
De drie verdachten die op 4 februari 2021 in het drugslab zijn aangehouden, zijn op meerdere momenten gezien in bijzijn van meerdere verdachten in het onderzoek Philippus. Zo is gezien dat op 18 januari 2021 [medeverdachte 5] met deze mannen naar de loods aan de [adres 2] te [plaats 2] reed. Op 27 januari 2021 arriveerden diezelfde mannen in de ochtend met [medeverdachte 6] op het kamp aan de [adres 1] , gingen zij bij de woning van [medeverdachte 2] naar binnen en liepen ze regelmatig tussen de woningen/schuren van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] op en neer. Diezelfde avond is waargenomen dat deze mannen zijn opgehaald door [medeverdachte 6] waarna zij op 28 januari 2021 in de ochtend weer zijn afgezet bij het woonwagenkamp en de drie mannen naar de schuur van de woning aan de [adres 1] liepen. In de avond kwamen zij weer uit de schuur, gaven [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] een boks en stapten weer in bij [medeverdachte 6] . Op 3 februari 2021 is [medeverdachte 5] wederom met deze drie mannen gezien op het moment dat hij vanuit het lab aan de [adres 2] te [plaats 2] naar [VOF] reed waar op dat moment ook [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] aanwezig waren. Even later is waargenomen dat [verdachte] met deze mannen weer naar [plaats 2] reed.
Dag van ontmanteling
Uit de observaties blijkt tot slot dat op de dag van de ontmanteling van het lab aan de [adres 2] te [plaats 2] , te weten 4 februari 2021, alle verdachten in het onderzoek Philippus, met uitzondering van [verdachte] , op verschillende momenten en in verschillende samenstellingen naar het woonwagenkamp in [plaats 1] kwamen. De verdachten reden af en aan waarbij spullen in auto’s werden gelegd en zo verplaatst. [medeverdachte 5] en [verdachte] stuurden elkaar die dag via de cryptodienst Anom berichten dat alles weg moet, een aanhanger of auto moet worden geregeld en dit aan “ [bijnaam 1] ” te zullen vragen. Ook werd er aangegeven dat er overal “wouten” zijn. De rechtbank stelt op basis van het proces-verbaal van identificatie vast dat “ [bijnaam 1] ” [medeverdachte 1] is.
Verklaring [getuige]
De observaties, baken- en ANPR-gegevens worden ondersteund door de verklaring zoals afgelegd door [getuige] . Zoals eerder overwogen acht de rechtbank deze verklaring betrouwbaar en heeft geen reden hieraan te twijfelen. Volgens [getuige] zijn er eind september, begin oktober 2020 drie mannen gekomen om de loods te bekijken en werd er afgesproken deze te verhuren. Zo’n drie tot vier weken daarna kwamen “ [bijnaam 2] ” en een andere man. Ze begonnen op en af te rijden. In een periode van 3 tot 4 weken hebben zij alles opgebouwd. Later is er nog een man bij gekomen. Dat was ‘ [bijnaam 3] ’. [bijnaam 3] kwam vaak met de boedelbak en [bijnaam 2] alleen met de auto. [getuige] kreeg een telefoon van [bijnaam 2] en werd door hem gevraagd regelmatig de geur te controleren. [getuige] had regelmatig contact met [bijnaam 2] , die is geïdentificeerd als [medeverdachte 5] . Wanneer zij aangaf dat het stonk, kwam [bijnaam 2] om een sproeier aan te zetten. Ook vroeg hij regelmatig om bij de jongens in de loods te gaan kijken. [bijnaam 2] sprak daarbij meerdere malen over “mijn baas” en zijn neef en zijn oom. De Spaanstalige jongens zijn eind november begonnen met produceren en in de tweede week van januari waren ze er een dag of vijf, daarna een week niet en daarna zijn ze er geweest tot aan de dag van de ontmanteling.
Identificatie [verdachte]
De verdediging heeft zich ten aanzien van de identificatie op het standpunt gesteld dat er, behoudens de eigen verklaring van [verdachte] dat hij regelmatig met een boedelbak naar de loods in [plaats 2] is gereden en wel eens een pet droeg, onvoldoende aanknopingspunten zijn voor identificatie van “ [bijnaam 3] ” als [verdachte] .
De rechtbank volgt dit standpunt niet nu zij naast de verklaring van [verdachte] zelf ook de verklaring van [getuige] afgelegd bij de politie als bewijs gebruikt. De rechtbank bestempelt deze verklaring als betrouwbaar. [getuige] heeft gedetailleerd verklaard waarbij zij ook zichzelf heeft belast. Haar verklaring wordt bovendien ondersteund door de gegevens in haar telefoon die zij zelf ter onderzoek aan de politie heeft overhandigd. Voorts wordt haar verklaring ondersteund door observaties en bakengegevens. Onder meer het signalement dat [getuige] heeft gegeven van ‘ [bijnaam 3] ’ en ‘ [bijnaam 2] ’, de opvallende wijze van parkeren, te weten achteruit tegen de loods aan, en de frequentie van het op en neer naar Zeeland rijden, maar ook de berichten die zijn verzonden met de Wickr-app bevestigen de identificatie van [verdachte] als [bijnaam 3] . Zo stuurt [medeverdachte 5] op 3 februari 2021 een bericht naar [getuige] dat [bijnaam 3] er rond 5 uur is. Uit de observatie blijkt dat [verdachte] diezelfde dag om 17.16 uur het erf van de loods in [plaats 2] op komt rijden. Voorts vindt haar verklaring steun in de situatie van aantreffen van het laboratorium waaronder de omschreven stekkers, goederen en de sprinklerinstallatie bij de afvoerpijp.
Gelet op bovenstaande en de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen ten aanzien van de identificatie van [verdachte] is de rechtbank van oordeel dat kan worden vastgesteld dat ‘ [bijnaam 3] ’ [verdachte] betreft.
4.3.2.5
Conclusie Opiumwetfeiten
Voor de leesbaarheid van het vonnis, zal de rechtbank eerst feit 2 bespreken.
Feit 2
Laboratorium [plaats 2]
De rechtbank is gelet op het bovenstaande van oordeel dat [verdachte] zich tezamen met [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] schuldig heeft gemaakt aan het produceren van metamfetamine. Uit de vastgestelde feiten volgt immers dat [verdachte] betrokken was bij het lab in [plaats 2] . Zo heeft hij goederen naar het lab gebracht, de laboranten vervoerd en ook afval weggebracht.
Dat [verdachte] niet wist dat er sprake was van een drugslab en dacht enkel boodschappen naar de loods te brengen, acht de rechtbank niet aannemelijk/ongeloofwaardig. De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat [verdachte] wist wat hij vervoerde en ook met welk doel hij deze goederen naar de loods bracht. Naast de zogenoemde boodschappen heeft [verdachte] namelijk ook onder meer centrifuges en vaten vervoerd en heeft [verdachte] blauwe vaten afgevoerd die na heimelijke inbeslagname positief getest werden op metamfetamine. Spullen die niet enkel als boodschappen kunnen worden bestempeld, maar wel als goederen die worden gebruikt bij de productie van synthetische drugs. Dat [verdachte] wist dat hij geen normale boodschappen vervoerde, blijkt ook uit het feit dat hij handschoenen aantrekt om goederen (in een loods) in zijn auto te zetten en ook goederen op zijn achterbank met zwarte kleden afdekte. Anders dan ter zitting verklaard, is uit de bewijsmiddelen bovendien gebleken dat [verdachte] niet alleen op het erf van de loods in [plaats 2] is geweest, maar ook goederen, onder meer centrifuges, jerrycans en dozen, ín de loods heeft gebracht. De rechtbank verwijst hierbij naar de observatie van 20 januari 2021. Naast de goederen, heeft [verdachte] op 3 februari 2021 de drie mannen vervoerd die later in het laboratorium zijn aangehouden.
Deze vaststelling wordt ook ondersteund door de waarnemingen op de dag van de inval in het lab op 4 februari 2021 waarbij er sprake is van paniek. [verdachte] is weliswaar de enige verdachte die die dag niet meerdere keren het woonwagenkamp in [plaats 1] op- en afreed, maar uit de ANOM-chat met [medeverdachte 5] van die dag blijkt dat hij wel degelijk is betrokken bij het ‘probleem’ dat is ontstaan en wordt ingeschakeld om de negatieve gevolgen zoveel mogelijk in te perken.
Deze omstandigheden bezien in samenhang met de ontmoetingen die telkens voor of na de aanwezigheid bij de loods in [plaats 2] met de medeverdachten plaatsvonden, maakt dat de rechtbank van oordeel is dat [verdachte] ook wetenschap had van het feit dat er in de loods drugs werd geproduceerd.
Medeplegen
Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat [verdachte] belast was met de dagelijkse gang van zaken rondom het lab waarvoor hij in contact stond met de medeverdachten. Er was sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en de medeverdachten. Zijn rol kan als uitvoerend worden aangemerkt, maar was wel substantieel, zowel naar aard als frequentie. Daarmee heeft [verdachte] een bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd. Het medeplegen en daarmee tevens het opzet is dan ook wettig en overtuigend bewezen.
In zoverre komt de rechtbank dus tot een bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde.
Voorbereidingshandelingen
Bij het aantreffen van de werkende productieopstelling in het lab zijn er ook veel goederen en chemicaliën aangetroffen waarvan uit de bewijsmiddelen blijkt dat die typerend waren voor het op zeer grote schaal vervaardigen en/of bewerken van metamfetamine. Deze goederen en chemicaliën waren daarmee geschikt om ook in de toekomst nog meer synthetische drugs te produceren. Nu uit de chats is gebleken dat dat ook de bedoeling was, is de rechtbank van oordeel dat verdachte, door het voorhanden hebben van deze goederen en stoffen, zich ook schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen.
Conclusie feit 2
De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde.
Voor het verkorten van de ten laste gelegde periode, zoals door de verdediging bepleit, ziet de rechtbank geen aanleiding. Met de rol van verdachte en zijn bijdrage aan het bewezenverklaarde feit zal de rechtbank bij het bepalen van de strafmaat rekening houden.
Feit 1
Criminele organisatie
Om volgens artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht, dat in artikel 11b van de Opiumwet van overeenkomstige toepassing is verklaard, van een criminele organisatie te kunnen spreken, is vereist dat sprake is van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband van twee of meer personen met een bepaalde organisatiegraad, dat tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Van deelname is sprake als de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteuning biedt aan gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel beoogde oogmerk. Voor strafbare deelname is voorts voldoende dat de betrokkene in zijn algemeenheid weet dat er een organisatie bestaat en dat die organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft. Wetenschap van een of meer concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd is niet vereist, als de dader maar weet dat de organisatie het begaan van misdrijven beoogt. Evenmin is vereist dat de betrokkene daadwerkelijk heeft deelgenomen aan (alle) gepleegde misdrijven, noch dat hij heeft samengewerkt, althans bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie.
Op grond van de bewijsmiddelen in het dossier concludeert de rechtbank dat voldaan is aan de vereisten voor een criminele organisatie. Hieruit blijkt namelijk dat er sprake was van een organisatie die gericht was op metamfetamine-productie en -handel. [medeverdachte 1] had in deze organisatie de leiding. Hij regelde de goederen en grondstoffen voor de productie van de metamfetamine. Ook stuurde hij aan en oefende hij toezicht en controle uit waarbij de uitvoering vaak direct (en soms meermalen per dag) aan hem werd teruggekoppeld door een ontmoeting bij zijn woning of zijn bedrijf. Als een spin in het web heeft [medeverdachte 1] personen om zich heen georganiseerd die in verschillende onderdelen van de drugsproductie en -handel voorzagen waardoor het gehele proces vanaf de opbouw van het lab, de bevoorrading daarvan, de productie van de metamfetamine tot de verkoop daarvan tot zijn beschikking stond. De uitvoering van deze verschillende onderdelen liet hij aan anderen over, zoals de opbouw en het vervoeren van goederen naar het lab en het draaien van het lab. Zo waren diverse personen bij deze organisatie betrokken, met ieder hun eigen rol.
De rechtbank ziet ook [verdachte] als deelnemer van deze organisatie. Onder feit 2 zijn immers niet alleen het soort misdrijven bewezen verklaard waarop het oogmerk van de criminele organisatie was gericht, ook blijkt uit de bewijsmiddelen voor dit feit en zoals hiervoor al overwogen dat [verdachte] bij het plegen daarvan een uitvoerende rol in het geheel heeft gehad door goederen naar het lab te brengen, laboranten naar het lab te vervoeren en ook afval van het lab weg te brengen. Gebleken is dat hij hiervoor niet alleen in contact stond met [medeverdachte 1] maar ook met de andere medeverdachten. Zo zijn er contactmomenten tussen [verdachte] en de andere medeverdachten in diverse samenstellingen gezien. Deze contactmomenten zijn er niet alleen gedurende de productietijd van het lab, maar ook op de dag van de inval in het lab, zoals hiervoor al is overwogen. Ook verliepen de contacten tussen meerdere verdachten via SkyECC en Encrochat. Weliswaar is niet gebleken dat [verdachte] daaraan deelnam, maar mede daaruit kan wel opgemaakt worden dat de medeverdachten zich in georganiseerd verband bezig hielden met de productie van synthetische drugs.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de gebezigde bewijsmiddelen, waarbij ook wordt verwezen naar de bewijsmiddelen ten aanzien van feit 2, kan worden geconcludeerd dat [verdachte] wetenschap heeft gehad van het oogmerk van de criminele organisatie.
De rechtbank acht het tenlastegelegde onder feit 1 dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Periode
Uit het tenlastegelegde leidt de rechtbank af dat hieronder ook het laboratorium in [plaats 4] valt. Daarvan blijkt uit de SkyECC en Encrochats tussen diverse medeverdachten dat dit vóór het laboratorium in [plaats 2] actief was. Over het laboratorium in [plaats 4] is de rechtbank van oordeel dat op grond van het dossier niet kan worden vastgesteld dat [verdachte] hierbij actief betrokken is geweest. Van [verdachte] is niet gebleken dat hij gebruik maakte van SkyECC en/of Encrochat en heeft deelgenomen aan deze chats. Wel wordt op 1 september 2020 door medeverdachte [medeverdachte 1] in een SkyECC-chatgesprek met [medeverdachte 6] gezegd “Plek is helemaal opgeruimd he [verdachte] ”. Maar uit dit bericht en het verdere chatgesprek valt niet af te leiden over welke plek dit gaat. Bovendien kan het bericht op verschillende manieren worden uitgelegd. Er kan dan ook niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat [verdachte] ook voorafgaande aan het lab in [plaats 2] onderdeel uitmaakte van deze criminele organisatie. De rechtbank zal verdachte van dit onderdeel van het tenlastegelegde vrijspreken en de tenlastegelegde periode beperken voor zover dit het lab in [plaats 2] betreft, te weten van 5 oktober 2020 tot en met 4 februari 2021.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
in de periode van 5 oktober 2020 tot en met 4 februari 2021 in [plaats 1] en [plaats 2]
en elders in Nederland
heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie bestond uit een samenwerkingsverband van hem, verdachte en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6]
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde en vierde lid en l0a eerste lid van de Opiumwet, namelijk
- het bereiden en bewerken en verwerken en verkopen en afleveren en verstrekken en vervoeren en aanwezig hebben en vervaardigen van een of meer middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I en
- het plegen van voorbereidings- of bevorderingshandelingen zoals bedoeld in artikel 10a eerste lid van de Opiumwet;
2
in de periode van 5 oktober 2020 tot en met 4 februari 2021 te [plaats 2] ,
tezamen en in vereniging met anderen,
opzettelijk heeft bereid en bewerkt en verwerkt en vervaardigd,
hoeveelheden van een materiaal bevattende metamfetamine, zijnde metamfetamine
een middel vermeld op lijst I bij de Opiumwet,
EN
in de periode van 5 oktober 2020 tot en met 4 februari 2021 te [plaats 1] en [plaats 2] tezamen en in vereniging met anderen,
om een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet,
te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren van hoeveelheden metamfetamine, zijnde metamfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
voor te bereiden en te bevorderen
- voorwerpen en voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en zijn mededaders wisten dat zij bestemd waren tot het plegen van die delicten,
immers, hebben hij, verdachte en zijn mededaders in voornoemde periode in voornoemde pleegplaatsen
* een (in werking zijnde) laboratorium-opstelling/productieplaats bedoeld/bestemd voor de productie/vervaardiging van metamfetamine en
* (grote/aanzienlijke) hoeveelheden 1-fenyl-2-propanon, ook wel genaamd BMK (Benzylmethylketon) en
* (grote/aanzienlijke) hoeveelheden (andere) chemicaliën en/of grondstoffen/hulpstoffen bestemd voor de productie/vervaardiging van metamfetamine en
* productiemiddelen en/of voorwerp(en) en/of hardware bestemd voor de productie/vervaardiging van metamfetamine
voorhanden gehad, waarvan verdachte en zijn mededaders wisten dat die bestemd
waren tot het plegen van die feiten.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 48 maanden met aftrek van voorarrest en een geldboete van € 10.000,-, te vervangen door 85 dagen hechtenis. Om niet te grote verschillen te laten ontstaan in de straffen in de zaken van medeverdachten die procesafspraken hebben gemaakt, is dit een lagere strafeis dan uit de richtlijnen van het Openbaar Ministerie voortvloeit. Verder is rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting, de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Wanneer de rechtbank de gevoerde bewijsverweren niet volgt, wordt door de verdediging bepleit dat bij de strafoplegging rekening moet worden gehouden met de gemaakte procesafspraken in de zaken van de medeverdachten vanwege de “fairness of the proceedings as a whole”. Verder dient er bij de strafoplegging rekening te worden gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting. Tot slot wordt gevraagd om in het voordeel van verdachte mee te wegen dat de gehele strafzaak verdachte zwaar valt omdat hij als grote speler wordt gezien wat hij niet is.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte wordt veroordeeld voor het deelnemen aan een criminele organisatie gericht op het plegen van Opiumwetfeiten, het medeplegen van het vervaardigen en aanwezig hebben van metamfetamine en het medeplegen van het voorbereiden van Opiumwetfeiten. Verdachte verdient hiervoor een straf en de rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Het aandeel van verdachte
Met de bewezenverklaarde feiten heeft verdachte deel uit gemaakt van georganiseerde en ondermijnende drugshandel. Bekend is dat zulke handel niet zelden gepaard gaat met geweld, wat wordt bevestigd door bij medeverdachten aangetroffen munitie en (vuur)wapens. De rechtbank krijgt bij het lezen van het dossier de indruk dat het beramen en plegen van criminele activiteiten binnen de organisatie dagelijkse kost en een normale gang van zaken was. In de bewezenverklaarde periode is onder leiding van verdachte [medeverdachte 1] in [plaats 2] een laboratorium voor de productie van metamfetamine opgebouwd en in werking geweest.
Er werd hierbij getracht om uit het zicht en uit de handen van politie en justitie te blijven door zo min mogelijk over de telefoon te communiceren en vooral in persoon af te spreken. Er vonden veelvuldig ontmoetingen plaats in verschillende samenstellingen tussen verdachte en medeverdachten binnen het onderzoek Philippus, niet alleen bij een aantal medeverdachten thuis op het kamp, maar ook bij het bedrijf van medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] . Daarnaast werd er door medeverdachten onderling gecommuniceerd in versluierd en verhullend taalgebruik en met gebruik van PGP-toestellen.
Verdachte hield zich bezig met de (dagelijkse) bevoorrading van het lab. Dit bleef niet beperkt tot het afleveren van levensmiddelen, verdachte vervoerde ook materialen ten behoeve van het productieproces. Daarnaast heeft hij ook afval afgevoerd en de laboranten vervoerd. Verdachte vervulde hiermee een wezenlijke, uitvoerende rol binnen de organisatie.
De ernst van de feiten
Van metamfetamine is algemeen bekend dat dit vanaf het eerste gebruik direct zeer verslavend is. Het gevoel van euforie verandert vaak in depressieve gevoelens zodra de drug is uitgewerkt. Gebruikers gaan snel steeds meer gebruiken om de euforische effecten te kunnen blijven voelen. Het gebruik brengt op langere termijn grote gezondheidsrisico’s met zich. Naast lichamelijke schade, zoals hersenschade, zweren, ontstekingen en uitvallende/slechte tanden zorgt veelvuldig gebruik ook voor forse psychische klachten zoals depressie, agressie, angst en paranoia. Bij langdurig gebruik kan metamfetamine, door schade aan de aders van het hart en de hersenen zelfs dodelijk zijn.
Daarnaast brengt de productie van metamfetamine niet alleen gezondheids- en veiligheidsrisico’s voor de laboranten met zich mee maar ook voor omwonenden en passanten. Er ontstaat een groot risico op ontploffingen en branden omdat met een samenstel van agressieve chemicaliën wordt gewerkt, zonder dat daarbij de noodzakelijke veiligheidsmaatregelen in acht worden genomen.
Tot slot wordt het chemisch afval dat ontstaat bij de productie van metamfetamine vrijwel altijd illegaal gedumpt, waardoor schade aan het milieu wordt toegebracht en er veel tijd, geld en energie moet worden geïnvesteerd om deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk ongedaan te maken.
Criminele organisaties als deze hebben ook een ontwrichtend en ondermijnend effect op de samenleving. Doordat de behaalde grote winsten doorgaans weer in de bovenwereld worden uitgegeven of geïnvesteerd, ontstaat een oneerlijke concurrentiepositie ten opzichte van ondernemers die legaal hun geld verdienen.
Dit alles is de reden dat op dergelijke feiten zware straffen zijn gesteld. Verdachte heeft zich om al deze gevolgen niet bekommerd en met zijn handelen geprobeerd het aanbod van dit verwoestende middel in stand te houden om zo op een snelle manier geld te verdienen. Hij heeft de rechtstaat aldus ernstig ondermijnd en geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn handelen genomen.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank heeft bij de oplegging van de straf ook acht geslagen op het strafblad van verdachte waaruit blijkt dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. De rechtbank gaat daarom van een first offender.
De strafoplegging
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de bewezenverklaarde feiten, in het bijzonder het ondermijnende karakter daarvan en het te beschermen belang van de volksgezondheid, geen ruimte laten voor een andere straf dan een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Gelet op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht van de rechtbanken en hoven (LOVS) en straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, komt de rechtbank in beginsel tot een gevangenisstraf van 40 maanden. De rechtbank weegt hierbij mee dat verdachte binnen de organisatie een weliswaar uitvoerende maar intensieve rol bij het operationeel maken en houden van een zeer professioneel laboratorium. Die deelname betrof in verhouding tot andere deelnemers aan de criminele organisatie een betrekkelijk korte periode. Gelet op de grote hoeveelheden aangetroffen metamfetaminetartraat en metamfetaminebase in het laboratorium in [plaats 2] kon op grote schaal metamfetamine worden geproduceerd. De rechtbank weegt daarbij ook de verwoestende effecten van metamfetamine mee zoals hiervoor overwogen.
Daarnaast dient bij de strafoplegging rekening te worden gehouden met het tijdsverloop in deze zaak. De rechtbank stelt namelijk vast dat het recht op een berechting binnen een redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, in deze zaak is geschonden. Deze termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaruit verdachte heeft opgemaakt en redelijkerwijs heeft kunnen opmaken dat het Openbaar Ministerie het ernstig voornemen had tegen hem een strafvervolging in te stellen. In dit geval moet de termijn worden gerekend vanaf 28 september 2021, te weten de datum van de inverzekeringstelling van verdachte. De behandeling van deze zaak is niet afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de hiervoor genoemde termijn, terwijl de rechtbank geen bijzondere omstandigheden aanwezig acht, die deze overschrijding rechtvaardigen. Weliswaar is er sprake van een groot onderzoek met meerdere verdachten wat een lastige planning van de inhoudelijke behandeling met zich meebrengt nu daarbij rekening moet worden gehouden met verhinderdata van de verdachten, raadslieden, officier van justitie en de leden van de rechtbank. Maar naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van een dusdanige omvang dat dit de overschrijding rechtvaardigt. De termijnoverschrijding is evenmin toe te rekenen aan de invloed van de verdediging op het procesverloop. Dat maakt dan ook dat de redelijke termijn met ruim één jaar is overschreden. Op grond daarvan is de rechtbank van oordeel dat een korting op de gevangenisstraf moet worden toegepast van tien procent.
Rekening houdend met de korting van tien procent komt de rechtbank tot een uiteindelijke gevangenisstraf van 36 maanden met aftrek van de periode dat verdachte in voorarrest heeft gezeten. Daarnaast acht de rechtbank oplegging van een geldboete passend en geboden. Geldelijk gewin was kennelijk het doel van verdachte om de bewezenverklaarde feiten te plegen. De rechtbank legt daarom ook een geldboete van € 10.000,- te vervangen door 85 dagen hechtenis aan verdachte op.
Anders dan door de verdediging is verzocht, heeft de rechtbank bij de strafoplegging geen acht geslagen op de strafmaat in de zaken van de medeverdachten die procesafspraken hebben gemaakt. Het al dan niet maken van procesafspraken tussen het Openbaar Ministerie en de verdediging is een keuze van deze twee partijen. Procesafspraken zijn bedoeld om bij te dragen aan een efficiënte en effectieve rechtsgang in strafzaken waarbij tussen het Openbaar Ministerie en de verdediging overeenstemming wordt bereikt over wat een passende afdoening zou zijn. Het maken van procesafspraken heeft daardoor definitieve consequenties voor een verdachte voor de afdoening, maar levert ook proceseconomische voordelen op die ten voordele van verdachte zijn meegewogen in de overeengekomen afdoening. Het kan niet zo zijn dat wanneer een verdachte deze keuze achterwege laat, hij toch voordeel zou hebben van procesafspraken die in zaken van medeverdachten zijn gemaakt zonder dat er sprake is van deze proceseconomische voordelen in zijn zaak. De keuze van verdachte om geen procesafspraken te maken dient daarom voor zijn eigen rekening en risico te komen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 23, 24c, 47, 55, 57 en 140 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10, 10a en 11b van de Opiumwet.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:Deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10 derde en vierde lid en 10a eerste lid, van de Opiumwet;
feit 2:Eendaadse samenloop van
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B en D van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
en
medeplegen van een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, door voorwerpen en stoffen voorhanden te hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 36 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot
betaling van een geldboete van € 10.000,-;
- beveelt dat bij niet betaling van de geldboete,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
85 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M.J. Kok, voorzitter, mr. M.H.M. Collombon en mr. A.L. Hoekstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Bles en mr. M. de Jonge, griffiers, en is uitgesproken ter openbare zitting op 27 november 2024.
Bijlage I
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat
1
hij in of omstreeks de periode van 1 apri1 2020 tot en met 4 februari
2021 in [plaats 1] en/of [plaats 2] en/of 's-Gravenhage en/of [plaats 4]
en/of elders in Nederland
heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie bestond uit
een samenwerkingsverband(en) van hem, verdachte en [medeverdachte 1] en/of
[medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6]
en/of een of meer (andere) perso(o)n(en)
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer
misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde, vierde en vijfde lid, l0A eerste
lid van de Opiumwet, namelijk
- het (telkens) bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen
en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig
hebben en/of vervaardigen van een of meer middel(en) als bedoeld in de
bij de Opiumwet behorende lijst I dan wel aangewezen krachtens het
vijfde lid van artikel3a van die wet en/of
- het (telkens) plegen van voorbereidings- of bevorderingshandelingen
zoals bedoeld in artikel 10A eerste lid van de Opiumwet;
(CRIMINELE ORGANISATIE, artikel 11B Opiumwet)
( art 10 lid 4 Opiumwet, art 11b lid 1 Opiumwet, art 2 ahf/ond D
Opiumwet )
2
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 5 oktober
2020 tot en met 4 februari 2021 te [plaats 1] en/of [plaats 2] en/of
's-Gravenhage en/of in een of meer andere plaats(en) in Nederland in
elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht
en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of vervaardigd,in elk
geval opzettelijk aanwezig heeft gehad
een of meer hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende
metamfetamine en/of amfetamine, zijnde metamfetamine en/of
amfetamine (telkens) (een) middel(en) vermeld op lijst I bij de
Opiumwet dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel3a
van die wet,
in elk geval (telkens) een of meer hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal
bevattende een of meer middel(en) vermeld op lijst I bij de Opiumwet,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(PRODUCTIE SYNTHETISCHE DRUGS [plaats 2] ) (artikel
2B/D jo. 10 Opiumwet)
EN/OF
hij in of omstreeks de periode van 5 oktober 2020 tot en met 4 februari
2021 te [plaats 1] en/of [plaats 2] en/of 's-Gravenhage, in elk geval
in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen,
om een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de
Opiumwet,
te weten het (telkens) opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken,
verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of buiten het
grondgebied van Nederland brengen van een of meer hoeveelhe(i)d(en)
metamfetamine en/of amfetamine, zijnde metamfetamine en/of
amfetamine (telkens) (een) middel(en) als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid
van artikel 3a van die wet, in elk geval een of meer hoeveelhe(i)d(en) van
een materiaal bevattende (telkens) een of meer middel(en) als bedoeld
in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens
het vijfde lid van artikel3a van die wet
voor te bereiden en/of te bevorderen
- een of meer anderen heeft/hebben getracht te bewegen om dat/die
feit(en) te plegen, te doen plegen en/of mede te plegen en/of uit te
lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe
gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
- zich en/of een of meer anderen gelegenheid, middelen of inlichtingen
tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen
en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of
andere betaalmiddelen voorhanden heeft/hebben gehad, waarvan hij,
verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den)
om te vermoeden dat zij bestemd was/waren tot het plegen van het/die
delict(en),
immers, heeft/hebben hij, verdachte en/of (een of meer van) zijn
mededader(s) in voornoemde periode / op voornoemd tijdstip(pen) in
voornoemde pleegplaats(en)
* een (in werking zijnde) laboratorium-opstelling / productieplaats,
althans (een) de(e)l(en) van een laboratorium-opstelling /
productieplaats bedoeld/bestemd voor de productie/vervaardiging van
metamfetamine en/of amfetamine en/of
*(grote/aanzienlijke) hoeveelheden 1-fenyl-2-propanon, ook wel
genaamd BMK (Benzylmethylketon) en/of
*(grote/aanzienlijke) hoeveelheden (andere) chemicaliën en/of
grondstoffen/hulpstoffen bestemd voor de productie/vervaardiging van
metamfetamine en/of amfetamine, althans synthetische drugs en/of
* een of meer productiemiddel(en) en/of voorwerp(en) en/of hardware
bestemd voor de productie/vervaardiging van metamfetamine en/of
amfetamine, althans synthetische drugs
voorhanden gehad, waarvan verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en)
of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd
was/waren tot het plegen van dat/die feit(en);
(DRUGSLAB(ORATORIA) EN
GRONDSTOFFEN/PRODUCTIEMIDDELEN/HARDWARE TBV DE
PRODUCTIE VAN SYNTHETISCHE DRUGS TE [plaats 2] )
(artikel 10A Opiumwet)
( art 10 lid 4 Opiumwet, art 2 ahf/ond D Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1
Wetboek van Strafrecht )