4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
4.3.2.1
De rechtmatigheid van de interceptie en verwerking van de SkyECC data
De rechtbank overweegt allereerst dat, anders dan door de verdediging is aangevoerd, het onderzoek Philippus niet is gestart op basis van door ontsleuteling van cryptocommunicatie verkregen informatie, maar naar aanleiding van TCI-informatie op grond waarvan diverse BOB-middelen zijn ingezet.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de rechtbank de ‘overall fairness’ van het proces moet beoordelen waarbij van belang is dat het internationale vertrouwensbeginsel niet absoluut is. Er is of sprake van een situatie met een JIT-overeenkomst, of er is sprake van delen van informatie op basis van een EOB, op grond waarvan artikel 31 van de Richtlijn 2014/41/EU (EOB Richtlijn) van toepassing is. De JIT-overeenkomst is niet aan het dossier toegevoegd. Zonder kennisneming van de JIT-overeenkomst kan niet worden vastgesteld of sprake was van rechtmatigheid van de verkrijging van gegevens. Evenmin is er een machtiging van de rechter-commissaris ten aanzien van verdachte op grond van een EOB. Een Nederlandse rechter-commissaris zou ook toestemming voor de interceptie hebben geweigerd. Zonder deze stukken kan de rechtbank niet beoordelen of aan de ‘overall fairness’ is voldaan. Hiermee is het bewijs onrechtmatig verkregen.
De rechtbank deelt dit standpunt niet en overweegt daartoe het volgende.
De Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2023:913) heeft bij de beantwoording van prejudiciële vragen op 13 juni 2023 overwogen dat uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de rechten van de mens (hierna: EHRM) volgt dat het EVRM op zichzelf niet eraan in de weg staat dat in een strafzaak gebruik wordt gemaakt van de resultaten van in het buitenland verricht onderzoek, maar dat het gebruik van dergelijke resultaten voor het bewijs niet in strijd mag komen met het recht op een eerlijk proces dat door artikel 6 EVRM wordt gewaarborgd. Ook als van de resultaten van het onder verantwoordelijkheid van buitenlandse autoriteiten verrichte onderzoek in de strafzaak tegen de verdachte gebruik wordt gemaakt voor het bewijs, moet de rechter de ‘overall fairness’ van die strafzaak waarborgen. Dat betekent dat de rechter alleen aandacht besteedt aan de wijze waarop die resultaten zijn verkregen, als die wijze van verkrijging van belang is voor de beoordeling of het gebruik voor het bewijs van de resultaten in overeenstemming is met het recht op een eerlijk proces. Er kan grond voor bewijsuitsluiting bestaan als zich onregelmatigheden hebben voorgedaan die de betrouwbaarheid en accuraatheid van onderzoeksresultaten wezenlijk hebben aangetast. Hierbij maakt het in beginsel geen verschil of de onderzoeksresultaten zijn verkregen onder verantwoordelijkheid van buitenlandse autoriteiten dan wel in een Nederlands strafrechtelijk onderzoek. Dat doet echter niet eraan af dat de rechter in de strafzaak tot uitgangspunt mag nemen dat onderzoek dat onder verantwoordelijkheid van buitenlandse autoriteiten is uitgevoerd, op zodanige wijze is verricht dat de door dat onderzoek verkregen resultaten betrouwbaar zijn. Als er echter – al dan niet naar aanleiding van een daartoe strekkend verweer – concrete aanwijzingen voor het tegendeel bestaan, is de rechter gehouden de betrouwbaarheid van die resultaten te onderzoeken.
De rechtbank stelt op grond van de (feitelijke) informatie over de verkrijging van de SkyECC data vast dat in juni 2019 interceptie heeft plaatsgevonden in Frankrijk door middel van IP-taps op twee servers van het bedrijf SkyECC in Frankrijk. Daarmee is sprake van een IP-tap door de Franse autoriteiten op servers met een IP-adres in Frankrijk.
Dit betekent dat geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 31 van de EOB Richtlijn. Dit betekent eveneens dat de rechtsbescherming op dit punt in Frankrijk ligt en het interstatelijk vertrouwensbeginsel onverkort van toepassing is, zoals de Hoge Raad in voornoemde prejudiciële beslissing van 13 juni 2023 en het arrest van 13 februari 2024 (ECLI:NL:HR:2024:192) heeft overwogen. De ontsleuteling van de SkyECC data heeft vervolgens plaatsgevonden nadat het JIT was gestart en nadat door het Openbaar Ministerie in onderzoek Argus een machtiging was gevorderd van de rechter-commissaris voor het geven van een bevel tot het opnemen van telecommunicatie (artikel 126t Sv), welke machtiging is verleend op 15 december 2020. Tevens zijn vervolgens machtigingen gevorderd en verleend voor het geven van een bevel tot het binnendringen van en het doen van onderzoek in een geautomatiseerd werk (artikel 126uba Sv).
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de interceptie van de SkyECC data op rechtmatige wijze heeft plaatsgevonden en dat hierbij geen sprake is geweest van enig vormverzuim.
Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om in dit geval te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verkregen data. De verdediging heeft niet concreet aangevoerd waarom er reden is om aan die betrouwbaarheid te twijfelen en waarom de rechtbank daar nader onderzoek naar zou moeten doen.
De rechtbank is van oordeel dat de ‘overall fairness’ in deze procedure voldoende is gewaarborgd nu de verdediging alle kans heeft gehad om beschikbaar materiaal ter discussie te stellen. Zowel de interceptie als de verkrijging en verwerking van de data is steeds getoetst door de autoriteiten waarbij er niet gebleken is van onregelmatigheden. Er is voldoende informatie beschikbaar gesteld op grond waarvan de verdediging en de rechtbank de rechtmatigheid van de verkrijging en de betrouwbaarheid van de data hebben kunnen controleren.
Dit verweer treft dan ook geen doel. Dit betekent dat het bewijs rechtmatig is verkregen en er geen grond is voor bewijsuitsluiting.
4.3.2.2
Aanleiding onderzoek
Het onderzoek Philippus is op 19 oktober 2020 door de politie opgestart naar aanleiding van TCI informatie die via meerdere informanten bij de politie is binnengekomen in september en oktober 2020. [medeverdachte 6] zou samen met anderen actief zijn in de productie van crystal meth. Andere personen die daarbij genoemd werden, waren onder meer [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] . Binnen dit onderzoek zijn bijzondere opsporingsmiddelen ingezet zoals telefoontaps en stelselmatige observatie, onder meer op het woonwagenkamp aan de [adres 1] in [plaats 1] . Daarnaast zijn heimelijke camera’s geplaatst, historische verkeersgegevens opgevraagd, kentekens in de ANPR gezet en bakens op auto’s geplaatst. Daarbij wordt onder meer gezien dat naast de genoemde verdachten ook [medeverdachte 4] , [verdachte] en [medeverdachte 5] regelmatig op het woonwagenkamp komen waar verdachten [medeverdachte 6] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] woonachtig zijn en bij het bedrijf van [medeverdachte 6] en [medeverdachte 2] aan het [adres 2] in [plaats 1] . [medeverdachte 1] is de vader van [medeverdachte 2] . [verdachte] en [medeverdachte 4] worden bovendien herhaaldelijk gezien in hun auto op weg naar Zeeland, via de Westerscheldetunnel. [medeverdachte 4] is de schoonvader van [verdachte] .
Naar aanleiding van de observaties en de ANPR- en bakengegevens, is op 4 februari 2021 een metamfetaminelaboratorium in een loods aan de [adres 3] in [plaats 2] aangetroffen. In deze loods bevonden zich bovendien drie uit Colombia afkomstige mannen, waarvan één de schoonzoon van [medeverdachte 5] betreft.
Op 28 september 2021 zijn er doorzoekingen geweest, onder meer in de woningen van alle verdachten en de bedrijfspanden aan het [adres 2] in [plaats 1] van [medeverdachte 6] en [medeverdachte 2] . Daarbij zijn onder meer vuurwapens, kostbare goederen en een SkyECC-telefoon in beslag genomen. Ook zijn getuigen en verdachten gehoord. Niet alleen de verdachten die in deze zaak (Philippus) terecht staan, maar onder andere ook de Colombianen die in het lab in [plaats 2] zijn aangetroffen en de verhuurster van de loods waarin het lab zat.
Daarnaast is er vanuit onderzoek 26Lemont (Encrochat) en Argus (SkyECC) informatie gedeeld met onderzoek Philippus. Ook heeft er een financieel onderzoek naar [medeverdachte 6] en [verdachte] plaatsgevonden.
Dit alles heeft voor alle verdachten die in dit onderzoek terechtstaan, geleid tot verdenkingen van diverse strafbare feiten. De drie mannen die in de loods zijn aangehouden en de verhuurster van de loods worden vervolgd binnen een afzonderlijk onderzoek, te weten onderzoek Togo.
4.3.2.3
Identificatie cryptocommunicatie
Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 6] en [verdachte] gebruik maakten van Encrochat-telefoons waarmee versleutelde berichten zijn verstuurd. [verdachte] maakte gebruik van de accounts ‘ [gebruikersnaam 1] ’ en ‘ [gebruikersnaam 2] ’, die door andere gebruikers werden opgeslagen als onder meer ‘ [gebruikersnaam 3] ”. [medeverdachte 2] gebruikte het account ‘ [gebruikersnaam 4] ’, [medeverdachte 5] gebruikte ‘ [gebruikersnaam 5] ’, [medeverdachte 6] de accounts ‘ [gebruikersnaam 6] ’ en ‘ [gebruikersnaam 7] ’ en [medeverdachte 1] ‘ [gebruikersnaam 8] ’.
Daarnaast geldt voor [medeverdachte 2] , [medeverdachte 5] , [verdachte] en [medeverdachte 6] dat zij ook gebruik hebben gemaakt van de versleutelde berichtendienst SkyECC.
Nadere overweging identificatie [verdachte]
Op grond van de bewijsmiddelen ten aanzien van de identificatie van het SkyECC-account [accountnaam 6] , in onderlinge samenhang bezien én in samenhang met de bewijsmiddelen ten aanzien van de identificatie van de aan hem toegeschreven Encrochat-accounts, stelt de rechtbank vast dat [verdachte] gebruik maakte van dit SkyECC-account. De gebruikte nicknames, de vergelijking van de historische verkeersgegevens van de door [verdachte] gebruikte telefoon met nummer [telefoonnummer 1] met de gegevens van de telefoon die het SkyECC-account gebruikte, de verstuurde foto’s die gelijkenissen vertonen met de auto van [verdachte] en de inhoud van de verstuurde chats leiden tot die conclusie. Het standpunt van de verdediging dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt om deze conclusie te kunnen trekken, treft naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen doel.
Dat [verdachte] kan worden geïdentificeerd als zijnde ‘ [gebruikersnaam 3] ’ wordt bevestigd door de verklaring die [getuige] bij de politie heeft afgelegd. De rechtbank vindt deze verklaring betrouwbaar. [getuige] heeft gedetailleerd verklaard waarbij zij ook zichzelf heeft belast. Haar verklaring wordt bovendien ondersteund door de gegevens in haar telefoon die zij zelf ter onderzoek aan de politie heeft overhandigd. Voorts wordt haar verklaring ondersteund door observaties en bakengegevens. Onder meer het signalement dat [getuige] heeft gegeven van ‘ [gebruikersnaam 9] ’ en ‘ [gebruikersnaam 3] ’, de opvallende wijze van parkeren, te weten achteruit tegen de loods aan, en de frequentie van het op en neer naar Zeeland rijden. Voorts vindt haar verklaring steun in de situatie van aantreffen van het laboratorium waaronder de omschreven stekkers, goederen en de sprinklerinstallatie bij de afvoerpijp en de verklaring van [verdachte] ter terechtzitting dat hij regelmatig met goederen, al dan niet samen met [medeverdachte 4] , op en neer naar [plaats 2] is gereden. .
Uit de verklaringen van de Colombianen die in het laboratorium zijn aangetroffen, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat een ander dan [verdachte] ‘ [gebruikersnaam 3] ’ is. Eén van de Colombianen, [naam 1] , noemt de naam [naam 2] als degene die hem benaderd zou hebben om in het lab te werken. Nader onderzoek heeft echter niet geleid tot identificatie van deze persoon.
De rechtbank overweegt voorts dat de processen-verbaal van identificatie van de accounts van verdachten elkaar ondersteunen. Zo heeft [accountnaam 1] contact met de aan [medeverdachte 2] , [medeverdachte 6] en [medeverdachte 5] toegeschreven accounts, net als het aan [verdachte] toegeschreven Encrochat-account contact had met de Encrochat-accounts van die verdachten.
Gelet op bovenstaande en de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen ten aanzien van de identificatie van [verdachte] is de rechtbank van oordeel dat kan worden vastgesteld dat “ [gebruikersnaam 3] ”, [verdachte] betreft en [verdachte] gebruik maakte van het SKY-ECC account [accountnaam 1] .
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen voorts vast dat [medeverdachte 2] de SkyECC-accounts [accountnaam 2] en [accountnaam 3] gebruikte, [medeverdachte 5] [accountnaam 4] en [medeverdachte 6] het account [accountnaam 5] .
4.3.2.4
Feitenvaststelling Opiumwet
Laboratorium
Op 4 februari 2021 heeft de politie een onderzoek ingesteld naar de loods achter de woning aan de [adres 3] te [plaats 2] . Op het erf bij de loods werd door [verbalisant] een zoete indringende geur waargenomen waarvan hem ambtshalve bekend was dat deze geur kenmerkend is voor de geur die vrijkomt bij de productie van synthetische drugs. Door de politie is een crystal meth laboratorium aangetroffen waar vervolgens forensisch onderzoek heeft plaatsgevonden. De Landelijke Faciliteit Ontmantelen heeft ook een onderzoek ingesteld en door hen genomen monsters door het NFI laten onderzoeken. Op grond van deze onderzoeken en de verslaglegging daarvan in het dossier stelt de rechtbank vast dat er op het moment van ontdekking een laboratorium in werking was, waar op grootschalige wijze metamfetamine werd geproduceerd met gebruik van de aluminium almangaan methode. De opstelling bevatte onder meer een gaswasinstallatie, centrifuges waarbij kussenslopen als filters gebruikt werden, metalen vaten, een reactieketel, ibc-containers en klemdekselvaten. Ook waren er grote hoeveelheden vloeistoffen en andere chemicaliën aanwezig die gebruikt kunnen worden voor deze productie, zoals aceton, BMK, tolueen, bio-ethanol, zoutzuur, wijnsteenzuur, caustic soda en kwikchloride.
Op basis van de aangetroffen zak met ongeveer 760 gram crystal meth wordt ervan uitgegaan dat er daar ook kristallisatie van metamfetamine base naar crystal meth heeft plaatsgevonden. Voorts is er ongeveer 80 kg metamfetaminetartraat aangetroffen, hetgeen waarschijnlijk maakt dat er minimaal 40 kg metamfetaminebase is geproduceerd, waaruit 50 kg crystal meth gemaakt kan zijn.
In de loods op het erf werden drie verdachten (in de productieruimte en in de tent in het slaapvertrek) aangehouden, te weten [naam 1] , [naam 3] en [naam 4] .
Aanstraling telefoons
Op 5 oktober 2020 straalden de telefoons met telefoonnummers [telefoonnummer 2] op naam van [medeverdachte 2] en [telefoonnummer 3] op naam van [bedrijf 1] VOF en in gebruik bij [medeverdachte 6] tussen 18.00 uur en 20.30 uur aan in de omgeving Zeeuws-Vlaanderen- [plaats 2] . De rechtbank leidt hieruit en uit de overige bewijsmiddelen – met name de verklaring van [getuige] – af dat verdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 6] op 5 oktober 2020 naar [plaats 2] zijn gereden en op dat moment (al) bezig waren met de voorbereiding voor het op 4 februari 2021 aangetroffen chrystal meth lab.
Observaties en ANPR- en bakengegevens
Op basis van de observaties kan worden vastgesteld dat [verdachte] en [medeverdachte 4] in de periode van november 2020 tot en met 3 februari 2021 herhaaldelijk van [plaats 1] naar [plaats 2] en vice versa zijn gereden, waarbij [medeverdachte 4] regelmatig een boedelbak bij zich had. [verdachte] heeft ter zitting bevestigd dat hij regelmatig met goederen, al dan niet samen met [medeverdachte 4] , op en neer naar [plaats 2] is gereden. Daarnaast is waargenomen dat op de momenten dat [medeverdachte 4] en [verdachte] naar de loods aan de [adres 3] te [plaats 2] reden, zij daaraan voorafgaand en/of nadien te zien zijn bij het woonwagenkamp, gelegen aan de [adres 1] te [plaats 1] of bij [bedrijf 1] te [plaats 1] . Verdachten [medeverdachte 6] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] zijn woonachtig op het woonwagenkamp. [bedrijf 1] is het bedrijf van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 6] . Er werden naast boodschappentassen ook goederen ten behoeve van de productie van drugs ingeladen en vervoerd. Zo is onder meer op 18 januari 2021 waargenomen dat [verdachte] en [medeverdachte 4] blauwe vaten, centrifuges, dekbedden en kussens naar de loods in [plaats 2] brachten. Op 21 januari 2021 werden er vanuit [bedrijf 1] onder meer chemische toiletten, flessen vloeistof en emmers in de auto van [medeverdachte 4] geladen, die vervolgens naar de [adres 3] reed. [medeverdachte 4] heeft daarbij de spullen op de achterbank afgedekt met een zwarte deken.
Ook is waargenomen dat [verdachte] op 1 december 2020 een bezoek bracht aan het bedrijf [bedrijf 2] in [plaats 3] . Uit onderzoek is gebleken dat dit bedrijf gespecialiseerd is in laboratoriumartikelen.
Op 23 december 2020 zijn door [medeverdachte 4] blauwe 10-liter vaten gestort aan de [adres 4] in [plaats 1] . De inhoud van deze vaten blijkt na heimelijke inbeslagname indicatief positief te testen op metamfetamine.
Verdachten onderzoek ‘Togo’
De drie verdachten die op 4 februari 2021 in het drugslab zijn aangehouden, zijn op meerdere momenten gezien in bijzijn van meerdere verdachten in het onderzoek Philippus. Zo is gezien dat op 18 januari 2021 [verdachte] met deze mannen naar de loods aan de [adres 3] te [plaats 2] reed. Op 27 januari 2021 arriveerden diezelfde mannen in de ochtend met [medeverdachte 5] op het kamp aan de [adres 1] , gingen zij bij de woning van [medeverdachte 1] naar binnen en liepen ze regelmatig tussen de woningen/schuren van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 6] op en neer. Diezelfde avond is waargenomen dat deze mannen zijn opgehaald door [medeverdachte 5] waarna zij op 28 januari 2021 in de ochtend weer zijn afgezet bij het woonwagenkamp en de drie mannen naar de schuur van de woning aan de [adres 1] liepen. In de avond kwamen zij weer uit de schuur, gaven [medeverdachte 6] en [medeverdachte 2] een boks en stapten weer in bij [medeverdachte 5] . Op 3 februari 2021 is [verdachte] wederom met deze drie mannen gezien op het moment dat hij vanuit het lab aan de [adres 3] te [plaats 2] naar [bedrijf 1] reed waar op dat moment ook [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 6] aanwezig waren. Even later is waargenomen dat [medeverdachte 4] met deze mannen weer naar [plaats 2] reed.
Verklaring [getuige]
De observaties, baken- en ANPR-gegevens worden ondersteund door de verklaring zoals afgelegd door [getuige] . Zoals eerder overwogen acht de rechtbank deze verklaring betrouwbaar en heeft geen reden hieraan te twijfelen. Volgens [getuige] zijn er eind september, begin oktober 2020 drie mannen gekomen om de loods te bekijken en werd er afgesproken deze te verhuren. Zo’n drie tot vier weken daarna kwamen “ [gebruikersnaam 3] ” en een andere man. Ze begonnen op en af te rijden. In een periode van 3 tot 4 weken hebben zij alles opgebouwd. Later is er nog een man bij gekomen. Dat was ‘ [gebruikersnaam 9] ’, [gebruikersnaam 9] kwam vaak met de boedelbak en [gebruikersnaam 3] alleen met de auto. In een periode van drie tot vier weken hebben zij alles opgebouwd. [getuige] kreeg een telefoon van [gebruikersnaam 3] en werd door hem gevraagd regelmatig de geur te controleren. [getuige] had regelmatig contact met [gebruikersnaam 3] , die is geïdentificeerd als [verdachte] . Wanneer zij aangaf dat het stonk, kwam [gebruikersnaam 3] om een sproeier aan te zetten. Ook vroeg hij regelmatig om bij de jongens in de loods te gaan kijken. [gebruikersnaam 3] sprak daarbij meerdere malen over “mijn baas” en zijn neef en zijn oom. De Spaanstalige jongens zijn eind november begonnen met produceren en in de tweede week van januari waren ze er een dag of vijf, daarna een week niet en daarna zijn ze er geweest tot aan de dag van de ontmanteling.
Dag van ontmanteling
Uit de observaties blijkt tot slot dat op de dag van de ontmanteling van het lab aan de [adres 3] te [plaats 2] , te weten 4 februari 2021, alle verdachten in het onderzoek Philippus, met uitzondering van [medeverdachte 4] , op verschillende momenten en in verschillende samenstellingen naar het woonwagenkamp in [plaats 1] kwamen. De verdachten reden af en aan waarbij spullen in auto’s werden gelegd en zo verplaatst. [verdachte] en [medeverdachte 4] stuurden elkaar die dag via de cryptodienst Anom berichten dat alles weg moet, een aanhanger of auto moet worden geregeld en dit aan “ [bijnaam] ” te zullen vragen. Ook werd er aangegeven dat er overal “wouten” zijn. De rechtbank stelt op basis van het proces-verbaal van identificatie vast dat “ [bijnaam] ” [medeverdachte 6] is.
4.3.2.5
Conclusie Opiumwetfeiten
Voor de leesbaarheid van het vonnis, zal de rechtbank eerst feit 2 bespreken.
Feit 2
Laboratorium [plaats 2]
De rechtbank is gelet op het bovenstaande van oordeel dat [verdachte] zich tezamen met [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] schuldig heeft gemaakt aan het produceren van metamfetamine. Uit de vastgestelde feiten volgt dat [verdachte] betrokken was bij het lab in [plaats 2] . Zo heeft hij goederen naar het lab gebracht en de laboranten vervoerd. Dat [verdachte] niet wist dat er sprake was van een drugslab en dacht enkel boodschappen naar de loods te brengen en daarmee slechts een boodschappenjongen was, acht de rechtbank niet aannemelijk en ongeloofwaardig. De rechtbank stelt vast dat [verdachte] wist wat hij vervoerde en ook met welk doel hij deze goederen naar de loods bracht. Naast de zogenoemde boodschappen hebben [medeverdachte 4] en [verdachte] namelijk ook onder meer centrifuges en vaten vervoerd en is [verdachte] gezien bij [bedrijf 2] , een bedrijf dat gespecialiseerd is in laboratoriumartikelen. De chatgesprekken van [gebruikersnaam 3] , waarover hiervoor reeds is overwogen dat deze zijn toe te schrijven aan [verdachte] , ondersteunen dit ook. [verdachte] spreekt daarin onder meer over de benodigde spullen voor de laboranten, het instellen van een vriescel en het ophalen van ‘mono’ (monomethylamine). Samen met [medeverdachte 4] heeft [verdachte] hiermee een belangrijke rol gespeeld bij het opbouwen, bevoorraden en in bedrijf houden van het lab. In de chatgesprekken tussen de verdachten waaraan [verdachte] deelneemt, wordt bovendien onder meer gesproken over grondstoffen, prijzen en aantallen.
Verder had [verdachte] betrokkenheid bij de drie laboranten. Hij heeft de drie laboranten, die in het laboratorium zijn aangehouden, niet alleen op 18 januari en op 3 februari 2021 vervoerd, hij heeft hen ook gezocht en meegenomen op het moment dat zij waren gevlucht omdat zij dachten dat er een inval kwam.
Daarnaast is gebleken dat [verdachte] degene was die het contact met [getuige] onderhield om onder meer het reilen en zeilen van het drugslab in de gaten te houden. [verdachte] heeft daarbij niet alleen (deels via Wickr) instructies gegeven aan [getuige] , maar heeft ook zelf, nadat [getuige] hierover contact met hem had opgenomen, een sproeier op een luchtafvoerbuis gezet om ervoor te zorgen dat de damp minder te ruiken zou zijn. Een damp die door [verbalisant] wordt omschreven als een zoete indringende geur, kenmerkend als geur die vrijkomt bij de productie van synthetische drugs.
Dat [verdachte] wist waarmee hij bezig was, wordt ook ondersteund door de waarnemingen en ANOM-chats op de dag van de inval in het lab op 4 februari 2021. Daaruit blijkt dat er sprake is van paniek. Ook verdachte is die dag meerdere keren het woonwagenkamp in [plaats 1] op- en afgereden waaruit blijkt dat hij is betrokken bij het ‘probleem’ dat is ontstaan en wordt ingeschakeld om de negatieve gevolgen zoveel mogelijk in te perken.
Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat [verdachte] belast was met de dagelijkse gang van zaken rondom het lab waarvoor hij in contact stond met de medeverdachten. Gelet op het feit dat [verdachte] het in de contacten met [getuige] vaak over ‘zijn baas’ had en bijvoorbeeld op 3 februari 2021 via zijn ‘baas’ aan [getuige] de opdracht gaf de volgende ochtend bij de laboranten te checken, is de rechtbank van oordeel dat zijn rol met name als uitvoerend kan worden aangemerkt. In zijn uitvoerende rol stond hij niet alleen via cryptocommunicatie maar ook fysiek in contact met [medeverdachte 6] . De ritjes van en naar het lab in [plaats 2] sloten nagenoeg altijd aan bij een contactmoment met [medeverdachte 6] . Dit was bij de woning van [medeverdachte 6] dan wel bij zijn bedrijf, waarbij ook [medeverdachte 2] zeer regelmatig aanwezig was. Uit dit alles valt een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en de medeverdachten af te leiden, waaraan hij een belangrijke bijdrage, die zeker van voldoende gewicht is, heeft geleverd. Het medeplegen en daarmee tevens het opzet is dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Voorbereidingshandelingen
Bij het aantreffen van de werkende productieopstelling in het lab zijn er ook veel goederen en chemicaliën aangetroffen waarvan uit de bewijsmiddelen blijkt dat die typerend zijn voor het op zeer grote schaal vervaardigen en/of bewerken van metamfetamine. Deze goederen en chemicaliën waren daarmee geschikt om in de toekomst nog meer synthetische drugs te produceren. Nu uit de chats is gebleken dat dat ook de bedoeling was, is de rechtbank van oordeel dat verdachte, door het voorhanden hebben van deze goederen en stoffen, zich ook schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de (verdere) productie van metamfetamine.
Conclusie feit 2
De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde. Voor het verkorten van de ten laste gelegde periode, zoals door de verdediging bepleit, ziet de rechtbank geen aanleiding.
Feit 1
Criminele organisatie
Om volgens artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht, dat in artikel 11b van de Opiumwet van overeenkomstige toepassing is verklaard, van een criminele organisatie te kunnen spreken, is vereist dat sprake is van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband van twee of meer personen met een bepaalde organisatiegraad, dat tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Van deelname is sprake als de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteuning biedt aan gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel beoogde oogmerk. Voor strafbare deelname is voorts voldoende dat de betrokkene in zijn algemeenheid weet dat er een organisatie bestaat en dat die organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft. Wetenschap van een of meer concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd is niet vereist, als de dader maar weet dat de organisatie het begaan van misdrijven beoogt. Evenmin is vereist dat de betrokkene daadwerkelijk heeft deelgenomen aan (alle) gepleegde misdrijven, noch dat hij heeft samengewerkt, althans bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie.
Op grond van de bewijsmiddelen in het dossier concludeert de rechtbank dat voldaan is aan de vereisten voor een criminele organisatie. Hieruit blijkt namelijk dat er sprake was van een organisatie die gericht was op metamfetamine-productie en -handel. Medeverdachte [medeverdachte 6] had in deze organisatie de leiding. Hij regelde de goederen en grondstoffen voor de productie van de metamfetamine. Ook stuurde hij aan en oefende hij toezicht en controle uit waarbij de uitvoering vaak direct (en soms meermalen per dag) aan hem werd teruggekoppeld door een ontmoeting bij zijn woning of zijn bedrijf. Als een spin in het web heeft [medeverdachte 6] personen om zich heen georganiseerd die in verschillende onderdelen van de drugsproductie en -handel voorzagen waardoor het gehele proces vanaf de opbouw van het lab, de bevoorrading daarvan, de productie van de metamfetamine tot de verkoop daarvan tot zijn beschikking stond. De uitvoering van deze verschillende onderdelen liet hij aan anderen over, zoals de opbouw en het vervoeren van goederen naar het lab en het draaien van het lab. Zo waren diverse personen bij deze organisatie betrokken, met ieder hun eigen rol.
[plaats 2]
De rechtbank ziet ook [verdachte] als deelnemer van deze organisatie. Onder feit 2 is immers niet alleen het soort misdrijf bewezen verklaard waarop het oogmerk van de criminele organisatie was gericht. Ook blijkt uit de bewijsmiddelen voor dit feit -zoals ook eerder onder feit 2 is overwogen- dat [verdachte] uitgebreid op de hoogte was van het productieproces en bij het plegen van dat feit een uitvoerende rol in het geheel heeft gehad. Zo is [verdachte] degene die communiceert over het regelen van spullen voor laboranten en brengt hij deze spullen ook met grote regelmaat naar het lab toe. Ook heeft hij de laboranten zelf vervoerd. Daarnaast onderhield hij contact met [getuige] om onder meer het reilen en zeilen van het drugslab in de gaten te houden, waarbij hij zelf aanpassingen aan het lab aanbrengt om geuroverlast te verminderen. Verder is hij degene die regelmatig voor [medeverdachte 6] en [medeverdachte 2] grondstoffen en goederen ophaalde voor de productie van de metamfetamine. Gebleken is dat hij hiervoor niet alleen in contact stond met medeverdachte [medeverdachte 6] maar ook met de andere medeverdachten. Zo zijn er diverse fysieke contactmomenten tussen verdachte en de andere medeverdachten in diverse samenstellingen gezien. Deze contactmomenten zijn er niet alleen gedurende de productietijd van het lab, maar ook op de dag van de inval in het lab. Ook verdachte is die dag meerdere keren het woonwagenkamp in [plaats 1] op- en afgereden waaruit blijkt dat hij is betrokken bij het “probleem” dat is ontstaan en wordt ingeschakeld om de negatieve gevolgen zoveel mogelijk in te perken. Daarnaast verliepen de contacten via diverse cryptocommunicatiediensten waaraan ook [verdachte] deelnam, zowel in één-op-één chats, als in groepschats. Ook hieruit kan worden opgemaakt dat zowel hij als de medeverdachten zich in georganiseerd verband bezig hielden met de productie van synthetische drugs. Er was dan ook sprake van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband waarin verdachte een substantiële, uitvoerende rol had.
[plaats 4]
Uit het tenlastegelegde leidt de rechtbank af dat hieronder ook het lab in [plaats 4] valt. Uit de SkyECC- en Encrochat-berichten tussen diverse medeverdachten blijkt dat de criminele organisatie ook bij dit lab betrokken was. Uit die cryptocommunicatie blijkt namelijk dat [medeverdachte 6] foto’s heeft doorgestuurd aan [medeverdachte 5] van een lab dat door het LFO wordt herkend als zijnde een lab in [plaats 4] dat op 21 oktober 2020 is ontmanteld. Uit die communicatie blijkt voorts dat dit lab vóór het lab in [plaats 2] actief was. Eind juni 2020 wordt door [medeverdachte 6] en [medeverdachte 5] al gechat dat de “plek” 1 juli 2020 klaar is. De rechtbank is van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat ook verdachte bij het lab in [plaats 4] actief betrokken is geweest. Dit kan worden opgemaakt uit onder meer de berichten van 21 juli 2020 tussen [medeverdachte 6] , [medeverdachte 5] en [verdachte] waaruit blijkt dat er personen naar het laboratorium worden gebracht. Verder is gebleken dat [medeverdachte 6] na inspectie van ditzelfde lab op 19 augustus 2020 een bericht stuurt naar onder meer [medeverdachte 5] en [verdachte] dat ze die jongens eruit moeten trekken en olies eruit, “ [gebruikersnaam 3] ” is onderweg” geeft hij aan. Op 1 september 2020 is door [medeverdachte 6] een bericht gestuurd aan [medeverdachte 5] waarin wordt gevraagd of alles is opgeruimd, waarna [medeverdachte 6] aangeeft dat ze alles op een andere locatie af kunnen maken.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de criminele organisatie reeds actief was bij (het opzetten van) het lab in [plaats 4] en dat ook verdachte toen al deel uitmaakte van die criminele organisatie. Dit betekent dat er geen aanleiding is om de tenlastegelegde periode te beperken, zoals door de verdediging is bepleit.
De rechtbank acht het tenlastegelegde onder feit 1 dan ook wettig en overtuigend bewezen.
4.3.2.6
Witwassen
Feit 3
Beoordelingskader witwassen
Aan de rechtbank ligt ter beoordeling voor of [verdachte] zich heeft schuldig gemaakt aan (gewoonte)witwassen. De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling voor witwassen zoals neergelegd in artikel 420bis, eerste lid, onder a en b, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) dient te worden bewezen dat het tenlastegelegde geldbedrag uit enig misdrijf (gronddelict) afkomstig is. Het is voor een bewezenverklaring van het bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf” niet vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het tenlastegelegde geldbedrag afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. In een dergelijk geval dient te worden beoordeeld of op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden het niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is. Het is daarbij aan het Openbaar Ministerie om bewijs hiervoor aan te dragen.
De rechtbank beoordeelt dit aan de hand van het zogeheten zes-stappen-arrest (ECLI:NL:GHAMS:2013:BY8481). Hierbij wordt als uitgangspunt genomen dat er geen direct bewijs voor brondelicten aanwezig is (stap 1). Vervolgens zal moeten worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden zodanig zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen (stap 2). Indien daarvan sprake is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld of de goederen (stap 3). Een dergelijke verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn (stap 4). Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geld en de goederen (stap 5). Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de geldbedragen en de goederen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden (stap 6).
Bij de beoordeling van de verklaring van verdachte spelen de omstandigheden waaronder en het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen een rol. Zo kan het van belang zijn of de verdachte van meet af aan een tegenwicht tegen de witwasverdenking heeft geboden of dat hij pas in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren op een wijze die aan de hiervoor genoemde vereisten voldoet.
Het toetsingskader toegepast op deze zaak
-
Vermoeden van witwassen
Tijdens de doorzoeking op het adres van [verdachte] zijn vele goederen van waarde aangetroffen waaronder meerdere tassen en schoenen van het merk Louis Vuitton, in totaal 30 zonnebrillen van de merken Prada, Swarovski, Ray-ban, Gucci, Tom Ford, Chanel en Mark Jacobs, flatscreentv’s, meerdere spelcomputers met veel spellen en accessoires, een opblaasbare Lay Z spa Miami jacuzzi en diverse aankoopbonnen van goederen die contant waren betaald. Ook werden er aangetroffen een Rolex-horloge dat zonder certificaat werd getaxeerd op € 5.000,-, een scooter van het merk Vespa Piaggio Sprint met [kenteken 1] en een Mercedes CLA met kenteken [kenteken 3] . Verder was de woning door [verdachte] voorzien van een inbouwkeuken van IKEA, rolluiken en een ingebouwde airco, terwijl het een huurwoning betrof.
Hieruit volgt dat [verdachte] en diens vrouw [vrouw verdachte] (verder: [vrouw verdachte] ) opvallend veel (hoge) uitgaven hebben gedaan. Uit het vermogensonderzoek is gebleken dat er in de tenlastegelegde periode wel sprake was van legale (girale) geldstromen, maar dat deze onvoldoende waren om de aangetroffen goederen, de levensstijl die zij er op na hielden en de bankstortingen te kunnen bekostigen. De bankrekeningen werden namelijk hoofdzakelijk gevoed door een uitkering en toeslagen. De gedane uitgaven waren dan ook niet te rechtvaardigen door het inkomen. Om die reden is er een eenvoudige kasopstelling gemaakt van de contante ontvangsten en uitgaven. Hieruit volgt een in beginsel onverklaarbaar groot verschil tussen de contante ontvangsten en de contante uitgaven. Het gaat daarbij om een bedrag van € 40.010,36.
Het is een feit van algemene bekendheid dat diverse vormen van criminaliteit gepaard gaan met grote hoeveelheden contant geld. Eén van die vormen is drugscriminaliteit, ten aanzien waarvan betrokkenheid van [verdachte] in het voorgaande is vastgesteld. Door het contant aankopen van goederen wordt het crimineel contant verdiende geld buiten het zicht van politie en justitie in de maatschappij gebracht als zijnde legaal geld waardoor de criminele herkomst van dat geld wordt verhuld.
De rechtbank is van oordeel dat deze omstandigheden tezamen voldoende zijn om een vermoeden van witwassen te rechtvaardigen.
-
Verklaring van verdachte en onderzoek door het Openbaar Ministerie
Mercedes
[verdachte] heeft over de Mercedes verklaard dat deze auto niet van hem is maar van zijn broer [broer verdachte] (verder: de broer van verdachte), de auto staat ook op naam van zijn broer. [verdachte] heeft verder verklaard dat hij de aankoop van de auto voor zijn broer heeft geregeld omdat hij daar zelf geen tijd voor had. Hij heeft gezocht naar een geschikte auto voor zijn broer en hij is deze auto vervolgens ook met contant geld van zijn broer in Duitsland op gaan halen. De auto was voor de vrouw van zijn broer, maar omdat zij er niet in durfde te rijden, heeft [verdachte] de Mercedes omgeruild met zijn Citroen C1 en heeft hij de Mercedes in gebruik genomen. Alle toebehoren van de Mercedes waren in het bezit van [verdachte] omdat hij de Mercedes voor zijn broer zou verkopen.
Naar deze verklaring van [verdachte] is onderzoek gedaan. Zo zijn zijn broer en vader hierover gehoord. Ondanks het feit dat zij de verklaring van [verdachte] hebben bevestigd, is de rechtbank van oordeel dat zij allen niet de waarheid hebben verklaard en dat de Mercedes feitelijk toebehoort aan [verdachte] . Hun verklaringen zijn onvoldoende zwaarwegend afgezet tegen de overige bewijsmiddelen in het dossier. Zo blijkt uit tapgesprekken die zijn gevoerd met het telefoonnummer van [verdachte] dat hijzelf telkens degene is, die met de verschillende autobedrijven/verkopers heeft gebeld. Uit diezelfde gesprekken blijkt dat hijzelf ook degene is die op zoek is naar een auto. Zo opende hij de gesprekken met de tekst “Ik bel voor de Mercedes A klasse”. Verder heeft hij een sms-bericht aan een verkoper met de inhoud: “Heb net in een A klasse gezeten die is voor mij te klein helaas”. Ook heeft hij in een telefoongesprek over een zwarte CLA laten weten, dat hij al is voorzien en dat hij een andere heeft gekocht. Daarnaast blijkt uit de gesprekken dat hij de onderhandelingen over de prijs van de auto heeft gevoerd, hij uiteindelijk de auto heeft gekocht met contante betaling voor de prijs van € 17.100,00, hij de auto aanvankelijk op zijn naam heeft gezet en hij alles omtrent de invoer van de auto heeft geregeld. Verder blijkt uit de tapgesprekken dat [verdachte] heeft beslist over de verzekering van de auto door tegen zijn broer te zeggen onder welke dekking de auto verzekerd moest worden. Afgezien van dat gesprek en een gesprek over het kijken in de DigiD voor het kenteken blijkt uit het dossier van geen enkel ander gesprek met de broer over de aan te kopen/gekochte auto terwijl dat, uitgaande van het scenario van verdachte, wel te verwachten zou zijn. Tot slot blijkt ook uit de gesprekken dat [verdachte] degene is die in de gekochte Mercedes reed, het onderhoud regelde en zijn gebruikerservaringen besprak met anderen zoals de ervaring van het rijden met een open dak en het brandstofverbruik.
De verklaring dat de vrouw van de broer van [verdachte] de auto niet meer wilde omdat deze onder meer te groot was waardoor ze er niet in durfde te rijden en de auto daarom geruild was met de Citroën C1 van [verdachte] , acht de rechtbank volstrekt onaannemelijk. Dat zou namelijk betekenen dat zij deze beslissingen al binnen één week genomen zou hebben. De auto is immers op 23 maart 2021 aangekocht en op 25 maart 2021 ingevoerd. Uit de tapgesprekken blijkt dat de auto op 31 maart 2021 in het bezit van [verdachte] was. Zo vroeg zijn moeder op die dag wanneer hij ‘een blok’ met zijn vader zou gaan rijden.
Uit niets is gebleken dat de auto (eerst) in het bezit van de broer van [verdachte] is geweest. Daarbij komt dat [verdachte] zich de gehele periode vanaf de zoektocht naar de auto tot aan de dag van inbeslagname als heer en meester over het voertuig heeft gedragen. Dat de auto op naam van zijn broer staat, doet daaraan niet af. Uit onderzoek is namelijk gebleken dat zijn broer wel vaker zaken voor [verdachte] op zijn naam zette, zoals een telefoonabonnement.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat het vermoeden van witwassen ten aanzien van de Mercedes niet is weerlegd. De tenaamstelling van de auto op naam van de broer van [verdachte] in plaats van op zijn eigen naam strekt er naar het oordeel van de rechtbank dan ook alleen toe de eigendom te verhullen.
Vespa
[verdachte] heeft over de Vespa scooter verklaard dat deze van zijn moeder is en dat deze als verrassing voor haar verjaardag is gekocht. Omdat het voor haar een verrassing moest blijven, is tegen haar verteld dat de scooter voor de zoon van [verdachte] was. De scooter stond bij hem omdat hij deze wel eens leent. De afspraak op de kalender met betrekking tot de scooter zag op een onderhoudsbeurt waarna hij de scooter zou ophalen.
Naar deze verklaring van [verdachte] is onderzoek gedaan. Zo zijn zijn vader en moeder hierover gehoord. Ondanks het feit dat zij de verklaring van [verdachte] hebben bevestigd, is de rechtbank van oordeel dat zij allen niet de waarheid hebben verklaard en dat de Vespa scooter feitelijk toebehoorde aan [verdachte] . Zo blijkt uit de bewijsmiddelen dat [verdachte] een scooter voor zijn zoon [zoon verdachte] wilde kopen. Op 15 februari 2021 zei hij namelijk tegen zijn moeder dat hij voor [zoon verdachte] een chopper-ding had gekocht maar dat hij daar vanaf wilde en naar [winkel] wilde rijden voor een andere scooter. [verdachte] heeft vervolgens op [datum] 2021 een Vespa scooter bij [winkel] aangeschaft. Op de factuur staat niet alleen de naam vermeld van [verdachte] , maar ook zijn rijbewijsgegevens worden vermeld. Ook de garantiekaart staat op zijn naam. Verder blijkt uit de bewijsmiddelen dat de scooter een verjaardagscadeau voor zijn zoon [zoon verdachte] betrof. Op de kalender die bij [verdachte] thuis is aangetroffen, stond dat [zoon verdachte] op [datum] jarig is. De scooter is ook op [datum] 2021 bij [verdachte] thuis bezorgd en niet op het adres van zijn moeder, wat voor de hand zou liggen als de scooter voor zijn moeder zou zijn geweest. Daarnaast heeft [verdachte] eerder die dag in een telefoongesprek met [winkel] gezegd dat er één zat te tetsen tot “hij” zijn cadeautje kreeg. De rechtbank ziet niet in waarom [verdachte] tegen [winkel] zou moeten doen alsof de scooter voor [zoon verdachte] was, terwijl deze voor zijn moeder zou zijn. Duidelijk is ook dat het noemen van “hij” in dit gesprek niet verwijst naar de moeder van [verdachte] . Ook blijkt uit de bewijsmiddelen dat het [verdachte] is die onderhoud aan de scooter laat uitvoeren en extra accessoires voor de scooter heeft aangeschaft zoals een alarm en een rekje. Hij heeft in het kader van het onderhoud ook gevraagd aan [winkel] of hij de scooter 32 kon laten rijden omdat “hij klaagde dat hij niet vooruit kwam”. Hieruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank overduidelijk dat de scooter niet bij de moeder van [verdachte] in gebruik was. Dat de scooter in gebruik was bij [zoon verdachte] , wordt niet alleen bevestigd door het feit dat ten tijde van de doorzoeking spullen van hem in de buddyseat werden aangetroffen, ook blijkt dit uit overige tapgesprekken. Zo heeft [verdachte] [zoon verdachte] op 26 maart 2021 gebeld nadat de scooter was weggeweest voor onderhoud met de mededeling dat zijn scooter er was en [zoon verdachte] zei dat hij onderweg was en in een gesprek van 3 april 2021 zegt [zoon verdachte] tegen zijn vader dat hij zijn scooter aan het wassen is.
Gelet op bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat uit niets kan worden opgemaakt dat de scooter eigendom was van of in het bezit is geweest van de moeder van [verdachte] . Het is [verdachte] , dan wel zijn zoon, die zich vanaf het moment van aanschaf als heer en meester over het voertuig heeft gedragen. Dat de scooter op naam van zijn moeder staat, doet daaraan niet af. Zoals hiervoor al is overwogen is uit onderzoek gebleken dat [verdachte] wel vaker zaken op naam van anderen laat zetten, zoals de hiervoor besproken Mercedes en ook zijn telefoonabonnement.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat het vermoeden van witwassen ten aanzien van de scooter niet is weerlegd. De tenaamstelling van de scooter op naam van zijn moeder in plaats van op zijn eigen naam strekt er naar het oordeel van de rechtbank ook hier alleen toe de eigendom te verhullen.
Rolex
Over de aangetroffen Rolex heeft [verdachte] verklaard dat deze van zijn vader is en dat hij deze van hem had geleend. Naar deze verklaring is onderzoek gedaan waarbij onder meer de vader van [verdachte] is gehoord, die zijn verklaring heeft bevestigd. De vader heeft verklaard dat hij de Rolex in oktober 2020 bij een particulier in Nijmegen heeft gekocht voor € 9.000,-. Het horloge lag bij zijn zoon omdat deze de Rolex had gepakt en geleend.
Hoewel er uit een tapgesprek tussen [verdachte] en zijn moeder van 20 april 2021, waarin zij vermoedelijk praten over een verjaardagscadeau voor zijn vader, blijkt dat zijn vader nooit een horloge draagt, is dit naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om de verklaring van [verdachte] te ontzenuwen. Er kan dan ook niet met voldoende mate van zekerheid worden uitgesloten dat de Rolex aan de vader van [verdachte] toebehoorde. De rechtbank spreekt [verdachte] daarom vrij van dit onderdeel van de tenlastelegging.
-
Van misdrijf afkomstig
Uit het voorgaande volgt dat het vermoeden van witwassen ten aanzien van de Mercedes en de Vespa niet is weerlegd. Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat een criminele herkomst van deze voorwerpen als enige aanvaardbare verklaring overblijft.
Gewoontewitwassen
Gelet op het feit dat van de tenlastegelegde witwashandelingen enkel het witwassen van de Mercedes en de Vespa scooter bewezen wordt verklaard, kan naar het oordeel van de rechtbank gewoontewitwassen niet worden bewezen. Van dit onderdeel spreekt zij [verdachte] daarom vrij.
Medeplegen
Op grond van het dossier kan naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende worden vastgesteld dat [verdachte] zich in de tenlastegelegde periode samen met een ander of anderen schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van de Mercedes en de Vespa. Zij spreekt [verdachte] daarom vrij van het medeplegen.