ECLI:NL:RBZWB:2024:8078

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 november 2024
Publicatiedatum
27 november 2024
Zaaknummer
02-008998-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelname aan criminele organisatie en witwassen met betrekking tot metamfetamineproductie

Op 27 november 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van deelname aan een criminele organisatie gericht op het plegen van Opiumwetfeiten, waaronder de productie van metamfetamine en witwassen. De verdachte werd veroordeeld voor zijn rol in een organisatie die betrokken was bij de productie en distributie van synthetische drugs. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, samen met medeverdachten, een actieve en uitvoerende rol had in de opbouw en werking van een laboratorium voor de productie van metamfetamine. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet alleen goederen naar het lab vervoerde, maar ook de laboranten hielp en instructies gaf. De rechtbank achtte de bewijsvoering, waaronder observaties en afgeluisterde communicatie, voldoende om de betrokkenheid van de verdachte bij de criminele organisatie en de productie van metamfetamine vast te stellen. Daarnaast werd de verdachte ook schuldig bevonden aan (gewoonte)witwassen, omdat hij goederen had verworven waarvan de herkomst niet kon worden verklaard. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 43 maanden op, met een bijkomende geldboete van € 15.000,-, en verklaarde de in beslag genomen goederen verbeurd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-008998-21
vonnis van de meervoudige kamer van 27 november 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1982 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. A.A. Nunnikhoven, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 25, 26 en 27 juni 2024 en 2 juli 2024, waarbij de officier van justitie, mr. M.S. Kikkert, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Het onderzoek ter terechtzitting is op 27 november 2024 gesloten.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
1. heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die gericht was op het plegen van Opiumwetfeiten,
2. zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de productie van metamfetamine en de voorbereidingshandelingen daarvan en
3. zich schuldig heeft gemaakt aan (gewoonte)witwassen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie gaat er vanuit dat het verkregen bewijs uit de SkyECC interceptie en de verwerking daarvan rechtmatig en betrouwbaar is en acht op grond hiervan in combinatie met de overige bewijsmiddelen het tenlastegelegde onder feit 1 tot en met 3 wettig en overtuigend bewezen. Voor de motivering hiervan wordt verwezen naar het schriftelijke requisitoir.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft op diverse gronden betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde onder feit 1, 2 en 3. Subsidiair wordt aangevoerd dat er geen sprake is van een categorie IV maar van een categorie II tot III laboratorium, dat verdachte hierbij geen belangrijke uitvoerende rol had en dat er op grond van de observaties moet worden uitgegaan van een kortere periode.
Voor de uitgebreide motivering van deze standpunten wordt verwezen naar de pleitnota.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
4.3.2.1
De rechtmatigheid van de interceptie en verwerking van de SkyECC data
De rechtbank overweegt allereerst dat, anders dan door de verdediging is aangevoerd, het onderzoek Philippus niet is gestart op basis van door ontsleuteling van cryptocommunicatie verkregen informatie, maar naar aanleiding van TCI-informatie op grond waarvan diverse BOB-middelen zijn ingezet.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de rechtbank de ‘overall fairness’ van het proces moet beoordelen waarbij van belang is dat het internationale vertrouwensbeginsel niet absoluut is. Er is of sprake van een situatie met een JIT-overeenkomst, of er is sprake van delen van informatie op basis van een EOB, op grond waarvan artikel 31 van de Richtlijn 2014/41/EU (EOB Richtlijn) van toepassing is. De JIT-overeenkomst is niet aan het dossier toegevoegd. Zonder kennisneming van de JIT-overeenkomst kan niet worden vastgesteld of sprake was van rechtmatigheid van de verkrijging van gegevens. Evenmin is er een machtiging van de rechter-commissaris ten aanzien van verdachte op grond van een EOB. Een Nederlandse rechter-commissaris zou ook toestemming voor de interceptie hebben geweigerd. Zonder deze stukken kan de rechtbank niet beoordelen of aan de ‘overall fairness’ is voldaan. Hiermee is het bewijs onrechtmatig verkregen.
De rechtbank deelt dit standpunt niet en overweegt daartoe het volgende.
De Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2023:913) heeft bij de beantwoording van prejudiciële vragen op 13 juni 2023 overwogen dat uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de rechten van de mens (hierna: EHRM) volgt dat het EVRM op zichzelf niet eraan in de weg staat dat in een strafzaak gebruik wordt gemaakt van de resultaten van in het buitenland verricht onderzoek, maar dat het gebruik van dergelijke resultaten voor het bewijs niet in strijd mag komen met het recht op een eerlijk proces dat door artikel 6 EVRM wordt gewaarborgd. Ook als van de resultaten van het onder verantwoordelijkheid van buitenlandse autoriteiten verrichte onderzoek in de strafzaak tegen de verdachte gebruik wordt gemaakt voor het bewijs, moet de rechter de ‘overall fairness’ van die strafzaak waarborgen. Dat betekent dat de rechter alleen aandacht besteedt aan de wijze waarop die resultaten zijn verkregen, als die wijze van verkrijging van belang is voor de beoordeling of het gebruik voor het bewijs van de resultaten in overeenstemming is met het recht op een eerlijk proces.
Er kan grond voor bewijsuitsluiting bestaan als zich onregelmatigheden hebben voorgedaan die de betrouwbaarheid en accuraatheid van onderzoeksresultaten wezenlijk hebben aangetast. Hierbij maakt het in beginsel geen verschil of de onderzoeksresultaten zijn verkregen onder verantwoordelijkheid van buitenlandse autoriteiten dan wel in een Nederlands strafrechtelijk onderzoek. Dat doet echter niet eraan af dat de rechter in de strafzaak tot uitgangspunt mag nemen dat onderzoek dat onder verantwoordelijkheid van buitenlandse autoriteiten is uitgevoerd, op zodanige wijze is verricht dat de door dat onderzoek verkregen resultaten betrouwbaar zijn. Als er echter – al dan niet naar aanleiding van een daartoe strekkend verweer – concrete aanwijzingen voor het tegendeel bestaan, is de rechter gehouden de betrouwbaarheid van die resultaten te onderzoeken.
De rechtbank stelt op grond van de (feitelijke) informatie over de verkrijging van de SkyECC data vast dat in juni 2019 interceptie heeft plaatsgevonden in Frankrijk door middel van IP-taps op twee servers van het bedrijf SkyECC in Frankrijk. Daarmee is sprake van een IP-tap door de Franse autoriteiten op servers met een IP-adres in Frankrijk.
Dit betekent dat geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 31 van de EOB Richtlijn. Dit betekent eveneens dat de rechtsbescherming op dit punt in Frankrijk ligt en het interstatelijk vertrouwensbeginsel onverkort van toepassing is, zoals de Hoge Raad in voornoemde prejudiciële beslissing van 13 juni 2023 en het arrest van 13 februari 2024 (ECLI:NL:HR:2024:192) heeft overwogen.
De ontsleuteling van de SkyECC data heeft vervolgens plaatsgevonden nadat het JIT was gestart en nadat door het Openbaar Ministerie in onderzoek Argus een machtiging was gevorderd van de rechter-commissaris voor het geven van een bevel tot het opnemen van telecommunicatie (artikel 126t Sv), welke machtiging is verleend op 15 december 2020. Tevens zijn vervolgens machtigingen gevorderd en verleend voor het geven van een bevel tot het binnendringen van en het doen van onderzoek in een geautomatiseerd werk (artikel 126uba Sv).
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de interceptie van de SkyECC data op rechtmatige wijze heeft plaatsgevonden en dat hierbij geen sprake is geweest van enig vormverzuim.
Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om in dit geval te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verkregen data. De verdediging heeft niet concreet aangevoerd waarom er reden is om aan die betrouwbaarheid te twijfelen en waarom de rechtbank daar nader onderzoek naar zou moeten doen.
De rechtbank is van oordeel dat de ‘overall fairness’ in deze procedure voldoende is gewaarborgd nu de verdediging alle kans heeft gehad om beschikbaar materiaal ter discussie te stellen. Zowel de interceptie als de verkrijging en verwerking van de data is steeds getoetst door de autoriteiten waarbij er niet gebleken is van onregelmatigheden. Er is voldoende informatie beschikbaar gesteld op grond waarvan de verdediging en de rechtbank de rechtmatigheid van de verkrijging en de betrouwbaarheid van de data hebben kunnen controleren.
Dit verweer treft dan ook geen doel. Dit betekent dat het bewijs rechtmatig is verkregen en er geen grond is voor bewijsuitsluiting.
4.3.2.2
Aanleiding onderzoek
Het onderzoek Philippus is op 19 oktober 2020 door de politie opgestart naar aanleiding van TCI informatie die via meerdere informanten bij de politie is binnengekomen in september en oktober 2020. [medeverdachte 6] zou samen met anderen actief zijn in de productie van crystal meth. Andere personen die daarbij genoemd werden, waren onder meer [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] . Binnen dit onderzoek zijn bijzondere opsporingsmiddelen ingezet zoals telefoontaps en stelselmatige observatie, onder meer op het woonwagenkamp aan de [adres 1] in [plaats 1] . Daarnaast zijn heimelijke camera’s geplaatst, historische verkeersgegevens opgevraagd, kentekens in de ANPR gezet en bakens op auto’s geplaatst. Daarbij wordt onder meer gezien dat naast de genoemde verdachten ook [medeverdachte 4] , [verdachte] en [medeverdachte 5] regelmatig op het woonwagenkamp komen waar verdachten [medeverdachte 6] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] woonachtig zijn en bij het bedrijf van [medeverdachte 6] en [medeverdachte 2] aan het [adres 2] in [plaats 1] . [medeverdachte 1] is de vader van [medeverdachte 2] . [verdachte] en [medeverdachte 4] worden bovendien herhaaldelijk gezien in hun auto op weg naar Zeeland, via de Westerscheldetunnel. [medeverdachte 4] is de schoonvader van [verdachte] .
Naar aanleiding van de observaties en de ANPR- en bakengegevens, is op 4 februari 2021 een metamfetaminelaboratorium in een loods aan de [adres 3] in [plaats 2] aangetroffen. In deze loods bevonden zich bovendien drie uit Colombia afkomstige mannen, waarvan één de schoonzoon van [medeverdachte 5] betreft.
Op 28 september 2021 zijn er doorzoekingen geweest, onder meer in de woningen van alle verdachten en de bedrijfspanden aan het [adres 2] in [plaats 1] van [medeverdachte 6] en [medeverdachte 2] . Daarbij zijn onder meer vuurwapens, kostbare goederen en een SkyECC-telefoon in beslag genomen. Ook zijn getuigen en verdachten gehoord. Niet alleen de verdachten die in deze zaak (Philippus) terecht staan, maar onder andere ook de Colombianen die in het lab in [plaats 2] zijn aangetroffen en de verhuurster van de loods waarin het lab zat.
Daarnaast is er vanuit onderzoek 26Lemont (Encrochat) en Argus (SkyECC) informatie gedeeld met onderzoek Philippus. Ook heeft er een financieel onderzoek naar [medeverdachte 6] en [verdachte] plaatsgevonden.
Dit alles heeft voor alle verdachten die in dit onderzoek terechtstaan, geleid tot verdenkingen van diverse strafbare feiten. De drie mannen die in de loods zijn aangehouden en de verhuurster van de loods worden vervolgd binnen een afzonderlijk onderzoek, te weten onderzoek Togo.
4.3.2.3
Identificatie cryptocommunicatie
Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 6] en [verdachte] gebruik maakten van Encrochat-telefoons waarmee versleutelde berichten zijn verstuurd. [verdachte] maakte gebruik van de accounts ‘ [gebruikersnaam 1] ’ en ‘ [gebruikersnaam 2] ’, die door andere gebruikers werden opgeslagen als onder meer ‘ [gebruikersnaam 3] ”. [medeverdachte 2] gebruikte het account ‘ [gebruikersnaam 4] ’, [medeverdachte 5] gebruikte ‘ [gebruikersnaam 5] ’, [medeverdachte 6] de accounts ‘ [gebruikersnaam 6] ’ en ‘ [gebruikersnaam 7] ’ en [medeverdachte 1] ‘ [gebruikersnaam 8] ’.
Daarnaast geldt voor [medeverdachte 2] , [medeverdachte 5] , [verdachte] en [medeverdachte 6] dat zij ook gebruik hebben gemaakt van de versleutelde berichtendienst SkyECC.
Nadere overweging identificatie [verdachte]
Op grond van de bewijsmiddelen ten aanzien van de identificatie van het SkyECC-account [accountnaam 6] , in onderlinge samenhang bezien én in samenhang met de bewijsmiddelen ten aanzien van de identificatie van de aan hem toegeschreven Encrochat-accounts, stelt de rechtbank vast dat [verdachte] gebruik maakte van dit SkyECC-account. De gebruikte nicknames, de vergelijking van de historische verkeersgegevens van de door [verdachte] gebruikte telefoon met nummer [telefoonnummer 1] met de gegevens van de telefoon die het SkyECC-account gebruikte, de verstuurde foto’s die gelijkenissen vertonen met de auto van [verdachte] en de inhoud van de verstuurde chats leiden tot die conclusie. Het standpunt van de verdediging dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt om deze conclusie te kunnen trekken, treft naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen doel.
Dat [verdachte] kan worden geïdentificeerd als zijnde ‘ [gebruikersnaam 3] ’ wordt bevestigd door de verklaring die [getuige] bij de politie heeft afgelegd. De rechtbank vindt deze verklaring betrouwbaar. [getuige] heeft gedetailleerd verklaard waarbij zij ook zichzelf heeft belast. Haar verklaring wordt bovendien ondersteund door de gegevens in haar telefoon die zij zelf ter onderzoek aan de politie heeft overhandigd. Voorts wordt haar verklaring ondersteund door observaties en bakengegevens. Onder meer het signalement dat [getuige] heeft gegeven van ‘ [gebruikersnaam 9] ’ en ‘ [gebruikersnaam 3] ’, de opvallende wijze van parkeren, te weten achteruit tegen de loods aan, en de frequentie van het op en neer naar Zeeland rijden. Voorts vindt haar verklaring steun in de situatie van aantreffen van het laboratorium waaronder de omschreven stekkers, goederen en de sprinklerinstallatie bij de afvoerpijp en de verklaring van [verdachte] ter terechtzitting dat hij regelmatig met goederen, al dan niet samen met [medeverdachte 4] , op en neer naar [plaats 2] is gereden. .
Uit de verklaringen van de Colombianen die in het laboratorium zijn aangetroffen, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat een ander dan [verdachte] ‘ [gebruikersnaam 3] ’ is. Eén van de Colombianen, [naam 1] , noemt de naam [naam 2] als degene die hem benaderd zou hebben om in het lab te werken. Nader onderzoek heeft echter niet geleid tot identificatie van deze persoon.
De rechtbank overweegt voorts dat de processen-verbaal van identificatie van de accounts van verdachten elkaar ondersteunen. Zo heeft [accountnaam 1] contact met de aan [medeverdachte 2] , [medeverdachte 6] en [medeverdachte 5] toegeschreven accounts, net als het aan [verdachte] toegeschreven Encrochat-account contact had met de Encrochat-accounts van die verdachten.
Gelet op bovenstaande en de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen ten aanzien van de identificatie van [verdachte] is de rechtbank van oordeel dat kan worden vastgesteld dat “ [gebruikersnaam 3] ”, [verdachte] betreft en [verdachte] gebruik maakte van het SKY-ECC account [accountnaam 1] .
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen voorts vast dat [medeverdachte 2] de SkyECC-accounts [accountnaam 2] en [accountnaam 3] gebruikte, [medeverdachte 5] [accountnaam 4] en [medeverdachte 6] het account [accountnaam 5] .
4.3.2.4
Feitenvaststelling Opiumwet
Laboratorium
Op 4 februari 2021 heeft de politie een onderzoek ingesteld naar de loods achter de woning aan de [adres 3] te [plaats 2] . Op het erf bij de loods werd door [verbalisant] een zoete indringende geur waargenomen waarvan hem ambtshalve bekend was dat deze geur kenmerkend is voor de geur die vrijkomt bij de productie van synthetische drugs. Door de politie is een crystal meth laboratorium aangetroffen waar vervolgens forensisch onderzoek heeft plaatsgevonden. De Landelijke Faciliteit Ontmantelen heeft ook een onderzoek ingesteld en door hen genomen monsters door het NFI laten onderzoeken. Op grond van deze onderzoeken en de verslaglegging daarvan in het dossier stelt de rechtbank vast dat er op het moment van ontdekking een laboratorium in werking was, waar op grootschalige wijze metamfetamine werd geproduceerd met gebruik van de aluminium almangaan methode. De opstelling bevatte onder meer een gaswasinstallatie, centrifuges waarbij kussenslopen als filters gebruikt werden, metalen vaten, een reactieketel, ibc-containers en klemdekselvaten. Ook waren er grote hoeveelheden vloeistoffen en andere chemicaliën aanwezig die gebruikt kunnen worden voor deze productie, zoals aceton, BMK, tolueen, bio-ethanol, zoutzuur, wijnsteenzuur, caustic soda en kwikchloride.
Op basis van de aangetroffen zak met ongeveer 760 gram crystal meth wordt ervan uitgegaan dat er daar ook kristallisatie van metamfetamine base naar crystal meth heeft plaatsgevonden. Voorts is er ongeveer 80 kg metamfetaminetartraat aangetroffen, hetgeen waarschijnlijk maakt dat er minimaal 40 kg metamfetaminebase is geproduceerd, waaruit 50 kg crystal meth gemaakt kan zijn.
In de loods op het erf werden drie verdachten (in de productieruimte en in de tent in het slaapvertrek) aangehouden, te weten [naam 1] , [naam 3] en [naam 4] .
Aanstraling telefoons
Op 5 oktober 2020 straalden de telefoons met telefoonnummers [telefoonnummer 2] op naam van [medeverdachte 2] en [telefoonnummer 3] op naam van [bedrijf 1] VOF en in gebruik bij [medeverdachte 6] tussen 18.00 uur en 20.30 uur aan in de omgeving Zeeuws-Vlaanderen- [plaats 2] . De rechtbank leidt hieruit en uit de overige bewijsmiddelen – met name de verklaring van [getuige] – af dat verdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 6] op 5 oktober 2020 naar [plaats 2] zijn gereden en op dat moment (al) bezig waren met de voorbereiding voor het op 4 februari 2021 aangetroffen chrystal meth lab.
Observaties en ANPR- en bakengegevens
Op basis van de observaties kan worden vastgesteld dat [verdachte] en [medeverdachte 4] in de periode van november 2020 tot en met 3 februari 2021 herhaaldelijk van [plaats 1] naar [plaats 2] en vice versa zijn gereden, waarbij [medeverdachte 4] regelmatig een boedelbak bij zich had. [verdachte] heeft ter zitting bevestigd dat hij regelmatig met goederen, al dan niet samen met [medeverdachte 4] , op en neer naar [plaats 2] is gereden. Daarnaast is waargenomen dat op de momenten dat [medeverdachte 4] en [verdachte] naar de loods aan de [adres 3] te [plaats 2] reden, zij daaraan voorafgaand en/of nadien te zien zijn bij het woonwagenkamp, gelegen aan de [adres 1] te [plaats 1] of bij [bedrijf 1] te [plaats 1] . Verdachten [medeverdachte 6] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] zijn woonachtig op het woonwagenkamp. [bedrijf 1] is het bedrijf van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 6] . Er werden naast boodschappentassen ook goederen ten behoeve van de productie van drugs ingeladen en vervoerd. Zo is onder meer op 18 januari 2021 waargenomen dat [verdachte] en [medeverdachte 4] blauwe vaten, centrifuges, dekbedden en kussens naar de loods in [plaats 2] brachten. Op 21 januari 2021 werden er vanuit [bedrijf 1] onder meer chemische toiletten, flessen vloeistof en emmers in de auto van [medeverdachte 4] geladen, die vervolgens naar de [adres 3] reed. [medeverdachte 4] heeft daarbij de spullen op de achterbank afgedekt met een zwarte deken.
Ook is waargenomen dat [verdachte] op 1 december 2020 een bezoek bracht aan het bedrijf [bedrijf 2] in [plaats 3] . Uit onderzoek is gebleken dat dit bedrijf gespecialiseerd is in laboratoriumartikelen.
Op 23 december 2020 zijn door [medeverdachte 4] blauwe 10-liter vaten gestort aan de [adres 4] in [plaats 1] . De inhoud van deze vaten blijkt na heimelijke inbeslagname indicatief positief te testen op metamfetamine.
Verdachten onderzoek ‘Togo’
De drie verdachten die op 4 februari 2021 in het drugslab zijn aangehouden, zijn op meerdere momenten gezien in bijzijn van meerdere verdachten in het onderzoek Philippus. Zo is gezien dat op 18 januari 2021 [verdachte] met deze mannen naar de loods aan de [adres 3] te [plaats 2] reed. Op 27 januari 2021 arriveerden diezelfde mannen in de ochtend met [medeverdachte 5] op het kamp aan de [adres 1] , gingen zij bij de woning van [medeverdachte 1] naar binnen en liepen ze regelmatig tussen de woningen/schuren van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 6] op en neer. Diezelfde avond is waargenomen dat deze mannen zijn opgehaald door [medeverdachte 5] waarna zij op 28 januari 2021 in de ochtend weer zijn afgezet bij het woonwagenkamp en de drie mannen naar de schuur van de woning aan de [adres 1] liepen. In de avond kwamen zij weer uit de schuur, gaven [medeverdachte 6] en [medeverdachte 2] een boks en stapten weer in bij [medeverdachte 5] . Op 3 februari 2021 is [verdachte] wederom met deze drie mannen gezien op het moment dat hij vanuit het lab aan de [adres 3] te [plaats 2] naar [bedrijf 1] reed waar op dat moment ook [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 6] aanwezig waren. Even later is waargenomen dat [medeverdachte 4] met deze mannen weer naar [plaats 2] reed.
Verklaring [getuige]
De observaties, baken- en ANPR-gegevens worden ondersteund door de verklaring zoals afgelegd door [getuige] . Zoals eerder overwogen acht de rechtbank deze verklaring betrouwbaar en heeft geen reden hieraan te twijfelen. Volgens [getuige] zijn er eind september, begin oktober 2020 drie mannen gekomen om de loods te bekijken en werd er afgesproken deze te verhuren. Zo’n drie tot vier weken daarna kwamen “ [gebruikersnaam 3] ” en een andere man. Ze begonnen op en af te rijden. In een periode van 3 tot 4 weken hebben zij alles opgebouwd. Later is er nog een man bij gekomen. Dat was ‘ [gebruikersnaam 9] ’, [gebruikersnaam 9] kwam vaak met de boedelbak en [gebruikersnaam 3] alleen met de auto. In een periode van drie tot vier weken hebben zij alles opgebouwd. [getuige] kreeg een telefoon van [gebruikersnaam 3] en werd door hem gevraagd regelmatig de geur te controleren. [getuige] had regelmatig contact met [gebruikersnaam 3] , die is geïdentificeerd als [verdachte] . Wanneer zij aangaf dat het stonk, kwam [gebruikersnaam 3] om een sproeier aan te zetten. Ook vroeg hij regelmatig om bij de jongens in de loods te gaan kijken. [gebruikersnaam 3] sprak daarbij meerdere malen over “mijn baas” en zijn neef en zijn oom. De Spaanstalige jongens zijn eind november begonnen met produceren en in de tweede week van januari waren ze er een dag of vijf, daarna een week niet en daarna zijn ze er geweest tot aan de dag van de ontmanteling.
Dag van ontmanteling
Uit de observaties blijkt tot slot dat op de dag van de ontmanteling van het lab aan de [adres 3] te [plaats 2] , te weten 4 februari 2021, alle verdachten in het onderzoek Philippus, met uitzondering van [medeverdachte 4] , op verschillende momenten en in verschillende samenstellingen naar het woonwagenkamp in [plaats 1] kwamen. De verdachten reden af en aan waarbij spullen in auto’s werden gelegd en zo verplaatst. [verdachte] en [medeverdachte 4] stuurden elkaar die dag via de cryptodienst Anom berichten dat alles weg moet, een aanhanger of auto moet worden geregeld en dit aan “ [bijnaam] ” te zullen vragen. Ook werd er aangegeven dat er overal “wouten” zijn. De rechtbank stelt op basis van het proces-verbaal van identificatie vast dat “ [bijnaam] ” [medeverdachte 6] is.
4.3.2.5
Conclusie Opiumwetfeiten
Voor de leesbaarheid van het vonnis, zal de rechtbank eerst feit 2 bespreken.
Feit 2
Laboratorium [plaats 2]
De rechtbank is gelet op het bovenstaande van oordeel dat [verdachte] zich tezamen met [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] schuldig heeft gemaakt aan het produceren van metamfetamine. Uit de vastgestelde feiten volgt dat [verdachte] betrokken was bij het lab in [plaats 2] . Zo heeft hij goederen naar het lab gebracht en de laboranten vervoerd. Dat [verdachte] niet wist dat er sprake was van een drugslab en dacht enkel boodschappen naar de loods te brengen en daarmee slechts een boodschappenjongen was, acht de rechtbank niet aannemelijk en ongeloofwaardig. De rechtbank stelt vast dat [verdachte] wist wat hij vervoerde en ook met welk doel hij deze goederen naar de loods bracht. Naast de zogenoemde boodschappen hebben [medeverdachte 4] en [verdachte] namelijk ook onder meer centrifuges en vaten vervoerd en is [verdachte] gezien bij [bedrijf 2] , een bedrijf dat gespecialiseerd is in laboratoriumartikelen. De chatgesprekken van [gebruikersnaam 3] , waarover hiervoor reeds is overwogen dat deze zijn toe te schrijven aan [verdachte] , ondersteunen dit ook. [verdachte] spreekt daarin onder meer over de benodigde spullen voor de laboranten, het instellen van een vriescel en het ophalen van ‘mono’ (monomethylamine). Samen met [medeverdachte 4] heeft [verdachte] hiermee een belangrijke rol gespeeld bij het opbouwen, bevoorraden en in bedrijf houden van het lab. In de chatgesprekken tussen de verdachten waaraan [verdachte] deelneemt, wordt bovendien onder meer gesproken over grondstoffen, prijzen en aantallen.
Verder had [verdachte] betrokkenheid bij de drie laboranten. Hij heeft de drie laboranten, die in het laboratorium zijn aangehouden, niet alleen op 18 januari en op 3 februari 2021 vervoerd, hij heeft hen ook gezocht en meegenomen op het moment dat zij waren gevlucht omdat zij dachten dat er een inval kwam.
Daarnaast is gebleken dat [verdachte] degene was die het contact met [getuige] onderhield om onder meer het reilen en zeilen van het drugslab in de gaten te houden. [verdachte] heeft daarbij niet alleen (deels via Wickr) instructies gegeven aan [getuige] , maar heeft ook zelf, nadat [getuige] hierover contact met hem had opgenomen, een sproeier op een luchtafvoerbuis gezet om ervoor te zorgen dat de damp minder te ruiken zou zijn. Een damp die door [verbalisant] wordt omschreven als een zoete indringende geur, kenmerkend als geur die vrijkomt bij de productie van synthetische drugs.
Dat [verdachte] wist waarmee hij bezig was, wordt ook ondersteund door de waarnemingen en ANOM-chats op de dag van de inval in het lab op 4 februari 2021. Daaruit blijkt dat er sprake is van paniek. Ook verdachte is die dag meerdere keren het woonwagenkamp in [plaats 1] op- en afgereden waaruit blijkt dat hij is betrokken bij het ‘probleem’ dat is ontstaan en wordt ingeschakeld om de negatieve gevolgen zoveel mogelijk in te perken.
Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat [verdachte] belast was met de dagelijkse gang van zaken rondom het lab waarvoor hij in contact stond met de medeverdachten. Gelet op het feit dat [verdachte] het in de contacten met [getuige] vaak over ‘zijn baas’ had en bijvoorbeeld op 3 februari 2021 via zijn ‘baas’ aan [getuige] de opdracht gaf de volgende ochtend bij de laboranten te checken, is de rechtbank van oordeel dat zijn rol met name als uitvoerend kan worden aangemerkt. In zijn uitvoerende rol stond hij niet alleen via cryptocommunicatie maar ook fysiek in contact met [medeverdachte 6] . De ritjes van en naar het lab in [plaats 2] sloten nagenoeg altijd aan bij een contactmoment met [medeverdachte 6] . Dit was bij de woning van [medeverdachte 6] dan wel bij zijn bedrijf, waarbij ook [medeverdachte 2] zeer regelmatig aanwezig was. Uit dit alles valt een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en de medeverdachten af te leiden, waaraan hij een belangrijke bijdrage, die zeker van voldoende gewicht is, heeft geleverd. Het medeplegen en daarmee tevens het opzet is dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Voorbereidingshandelingen
Bij het aantreffen van de werkende productieopstelling in het lab zijn er ook veel goederen en chemicaliën aangetroffen waarvan uit de bewijsmiddelen blijkt dat die typerend zijn voor het op zeer grote schaal vervaardigen en/of bewerken van metamfetamine. Deze goederen en chemicaliën waren daarmee geschikt om in de toekomst nog meer synthetische drugs te produceren. Nu uit de chats is gebleken dat dat ook de bedoeling was, is de rechtbank van oordeel dat verdachte, door het voorhanden hebben van deze goederen en stoffen, zich ook schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de (verdere) productie van metamfetamine.
Conclusie feit 2
De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde. Voor het verkorten van de ten laste gelegde periode, zoals door de verdediging bepleit, ziet de rechtbank geen aanleiding.
Feit 1
Criminele organisatie
Om volgens artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht, dat in artikel 11b van de Opiumwet van overeenkomstige toepassing is verklaard, van een criminele organisatie te kunnen spreken, is vereist dat sprake is van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband van twee of meer personen met een bepaalde organisatiegraad, dat tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Van deelname is sprake als de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteuning biedt aan gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel beoogde oogmerk. Voor strafbare deelname is voorts voldoende dat de betrokkene in zijn algemeenheid weet dat er een organisatie bestaat en dat die organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft. Wetenschap van een of meer concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd is niet vereist, als de dader maar weet dat de organisatie het begaan van misdrijven beoogt. Evenmin is vereist dat de betrokkene daadwerkelijk heeft deelgenomen aan (alle) gepleegde misdrijven, noch dat hij heeft samengewerkt, althans bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie.
Op grond van de bewijsmiddelen in het dossier concludeert de rechtbank dat voldaan is aan de vereisten voor een criminele organisatie. Hieruit blijkt namelijk dat er sprake was van een organisatie die gericht was op metamfetamine-productie en -handel. Medeverdachte [medeverdachte 6] had in deze organisatie de leiding. Hij regelde de goederen en grondstoffen voor de productie van de metamfetamine. Ook stuurde hij aan en oefende hij toezicht en controle uit waarbij de uitvoering vaak direct (en soms meermalen per dag) aan hem werd teruggekoppeld door een ontmoeting bij zijn woning of zijn bedrijf. Als een spin in het web heeft [medeverdachte 6] personen om zich heen georganiseerd die in verschillende onderdelen van de drugsproductie en -handel voorzagen waardoor het gehele proces vanaf de opbouw van het lab, de bevoorrading daarvan, de productie van de metamfetamine tot de verkoop daarvan tot zijn beschikking stond. De uitvoering van deze verschillende onderdelen liet hij aan anderen over, zoals de opbouw en het vervoeren van goederen naar het lab en het draaien van het lab. Zo waren diverse personen bij deze organisatie betrokken, met ieder hun eigen rol.
[plaats 2]
De rechtbank ziet ook [verdachte] als deelnemer van deze organisatie. Onder feit 2 is immers niet alleen het soort misdrijf bewezen verklaard waarop het oogmerk van de criminele organisatie was gericht. Ook blijkt uit de bewijsmiddelen voor dit feit -zoals ook eerder onder feit 2 is overwogen- dat [verdachte] uitgebreid op de hoogte was van het productieproces en bij het plegen van dat feit een uitvoerende rol in het geheel heeft gehad. Zo is [verdachte] degene die communiceert over het regelen van spullen voor laboranten en brengt hij deze spullen ook met grote regelmaat naar het lab toe. Ook heeft hij de laboranten zelf vervoerd. Daarnaast onderhield hij contact met [getuige] om onder meer het reilen en zeilen van het drugslab in de gaten te houden, waarbij hij zelf aanpassingen aan het lab aanbrengt om geuroverlast te verminderen. Verder is hij degene die regelmatig voor [medeverdachte 6] en [medeverdachte 2] grondstoffen en goederen ophaalde voor de productie van de metamfetamine. Gebleken is dat hij hiervoor niet alleen in contact stond met medeverdachte [medeverdachte 6] maar ook met de andere medeverdachten. Zo zijn er diverse fysieke contactmomenten tussen verdachte en de andere medeverdachten in diverse samenstellingen gezien. Deze contactmomenten zijn er niet alleen gedurende de productietijd van het lab, maar ook op de dag van de inval in het lab. Ook verdachte is die dag meerdere keren het woonwagenkamp in [plaats 1] op- en afgereden waaruit blijkt dat hij is betrokken bij het “probleem” dat is ontstaan en wordt ingeschakeld om de negatieve gevolgen zoveel mogelijk in te perken. Daarnaast verliepen de contacten via diverse cryptocommunicatiediensten waaraan ook [verdachte] deelnam, zowel in één-op-één chats, als in groepschats. Ook hieruit kan worden opgemaakt dat zowel hij als de medeverdachten zich in georganiseerd verband bezig hielden met de productie van synthetische drugs. Er was dan ook sprake van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband waarin verdachte een substantiële, uitvoerende rol had.
[plaats 4]
Uit het tenlastegelegde leidt de rechtbank af dat hieronder ook het lab in [plaats 4] valt. Uit de SkyECC- en Encrochat-berichten tussen diverse medeverdachten blijkt dat de criminele organisatie ook bij dit lab betrokken was. Uit die cryptocommunicatie blijkt namelijk dat [medeverdachte 6] foto’s heeft doorgestuurd aan [medeverdachte 5] van een lab dat door het LFO wordt herkend als zijnde een lab in [plaats 4] dat op 21 oktober 2020 is ontmanteld. Uit die communicatie blijkt voorts dat dit lab vóór het lab in [plaats 2] actief was. Eind juni 2020 wordt door [medeverdachte 6] en [medeverdachte 5] al gechat dat de “plek” 1 juli 2020 klaar is. De rechtbank is van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat ook verdachte bij het lab in [plaats 4] actief betrokken is geweest. Dit kan worden opgemaakt uit onder meer de berichten van 21 juli 2020 tussen [medeverdachte 6] , [medeverdachte 5] en [verdachte] waaruit blijkt dat er personen naar het laboratorium worden gebracht. Verder is gebleken dat [medeverdachte 6] na inspectie van ditzelfde lab op 19 augustus 2020 een bericht stuurt naar onder meer [medeverdachte 5] en [verdachte] dat ze die jongens eruit moeten trekken en olies eruit, “ [gebruikersnaam 3] ” is onderweg” geeft hij aan. Op 1 september 2020 is door [medeverdachte 6] een bericht gestuurd aan [medeverdachte 5] waarin wordt gevraagd of alles is opgeruimd, waarna [medeverdachte 6] aangeeft dat ze alles op een andere locatie af kunnen maken.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de criminele organisatie reeds actief was bij (het opzetten van) het lab in [plaats 4] en dat ook verdachte toen al deel uitmaakte van die criminele organisatie. Dit betekent dat er geen aanleiding is om de tenlastegelegde periode te beperken, zoals door de verdediging is bepleit.
De rechtbank acht het tenlastegelegde onder feit 1 dan ook wettig en overtuigend bewezen.
4.3.2.6
Witwassen
Feit 3
Beoordelingskader witwassen
Aan de rechtbank ligt ter beoordeling voor of [verdachte] zich heeft schuldig gemaakt aan (gewoonte)witwassen. De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling voor witwassen zoals neergelegd in artikel 420bis, eerste lid, onder a en b, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) dient te worden bewezen dat het tenlastegelegde geldbedrag uit enig misdrijf (gronddelict) afkomstig is. Het is voor een bewezenverklaring van het bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf” niet vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het tenlastegelegde geldbedrag afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. In een dergelijk geval dient te worden beoordeeld of op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden het niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is. Het is daarbij aan het Openbaar Ministerie om bewijs hiervoor aan te dragen.
De rechtbank beoordeelt dit aan de hand van het zogeheten zes-stappen-arrest (ECLI:NL:GHAMS:2013:BY8481). Hierbij wordt als uitgangspunt genomen dat er geen direct bewijs voor brondelicten aanwezig is (stap 1).
Vervolgens zal moeten worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden zodanig zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen (stap 2). Indien daarvan sprake is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld of de goederen (stap 3). Een dergelijke verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn (stap 4). Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geld en de goederen (stap 5). Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de geldbedragen en de goederen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden (stap 6).
Bij de beoordeling van de verklaring van verdachte spelen de omstandigheden waaronder en het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen een rol. Zo kan het van belang zijn of de verdachte van meet af aan een tegenwicht tegen de witwasverdenking heeft geboden of dat hij pas in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren op een wijze die aan de hiervoor genoemde vereisten voldoet.
Het toetsingskader toegepast op deze zaak
-
Vermoeden van witwassen
Tijdens de doorzoeking op het adres van [verdachte] zijn vele goederen van waarde aangetroffen waaronder meerdere tassen en schoenen van het merk Louis Vuitton, in totaal 30 zonnebrillen van de merken Prada, Swarovski, Ray-ban, Gucci, Tom Ford, Chanel en Mark Jacobs, flatscreentv’s, meerdere spelcomputers met veel spellen en accessoires, een opblaasbare Lay Z spa Miami jacuzzi en diverse aankoopbonnen van goederen die contant waren betaald. Ook werden er aangetroffen een Rolex-horloge dat zonder certificaat werd getaxeerd op € 5.000,-, een scooter van het merk Vespa Piaggio Sprint met [kenteken 1] en een Mercedes CLA met kenteken [kenteken 3] . Verder was de woning door [verdachte] voorzien van een inbouwkeuken van IKEA, rolluiken en een ingebouwde airco, terwijl het een huurwoning betrof.
Hieruit volgt dat [verdachte] en diens vrouw [vrouw verdachte] (verder: [vrouw verdachte] ) opvallend veel (hoge) uitgaven hebben gedaan. Uit het vermogensonderzoek is gebleken dat er in de tenlastegelegde periode wel sprake was van legale (girale) geldstromen, maar dat deze onvoldoende waren om de aangetroffen goederen, de levensstijl die zij er op na hielden en de bankstortingen te kunnen bekostigen. De bankrekeningen werden namelijk hoofdzakelijk gevoed door een uitkering en toeslagen. De gedane uitgaven waren dan ook niet te rechtvaardigen door het inkomen. Om die reden is er een eenvoudige kasopstelling gemaakt van de contante ontvangsten en uitgaven. Hieruit volgt een in beginsel onverklaarbaar groot verschil tussen de contante ontvangsten en de contante uitgaven. Het gaat daarbij om een bedrag van € 40.010,36.
Het is een feit van algemene bekendheid dat diverse vormen van criminaliteit gepaard gaan met grote hoeveelheden contant geld. Eén van die vormen is drugscriminaliteit, ten aanzien waarvan betrokkenheid van [verdachte] in het voorgaande is vastgesteld. Door het contant aankopen van goederen wordt het crimineel contant verdiende geld buiten het zicht van politie en justitie in de maatschappij gebracht als zijnde legaal geld waardoor de criminele herkomst van dat geld wordt verhuld.
De rechtbank is van oordeel dat deze omstandigheden tezamen voldoende zijn om een vermoeden van witwassen te rechtvaardigen.
-
Verklaring van verdachte en onderzoek door het Openbaar Ministerie
Mercedes
[verdachte] heeft over de Mercedes verklaard dat deze auto niet van hem is maar van zijn broer [broer verdachte] (verder: de broer van verdachte), de auto staat ook op naam van zijn broer. [verdachte] heeft verder verklaard dat hij de aankoop van de auto voor zijn broer heeft geregeld omdat hij daar zelf geen tijd voor had. Hij heeft gezocht naar een geschikte auto voor zijn broer en hij is deze auto vervolgens ook met contant geld van zijn broer in Duitsland op gaan halen. De auto was voor de vrouw van zijn broer, maar omdat zij er niet in durfde te rijden, heeft [verdachte] de Mercedes omgeruild met zijn Citroen C1 en heeft hij de Mercedes in gebruik genomen. Alle toebehoren van de Mercedes waren in het bezit van [verdachte] omdat hij de Mercedes voor zijn broer zou verkopen.
Naar deze verklaring van [verdachte] is onderzoek gedaan. Zo zijn zijn broer en vader hierover gehoord. Ondanks het feit dat zij de verklaring van [verdachte] hebben bevestigd, is de rechtbank van oordeel dat zij allen niet de waarheid hebben verklaard en dat de Mercedes feitelijk toebehoort aan [verdachte] . Hun verklaringen zijn onvoldoende zwaarwegend afgezet tegen de overige bewijsmiddelen in het dossier. Zo blijkt uit tapgesprekken die zijn gevoerd met het telefoonnummer van [verdachte] dat hijzelf telkens degene is, die met de verschillende autobedrijven/verkopers heeft gebeld. Uit diezelfde gesprekken blijkt dat hijzelf ook degene is die op zoek is naar een auto. Zo opende hij de gesprekken met de tekst “Ik bel voor de Mercedes A klasse”. Verder heeft hij een sms-bericht aan een verkoper met de inhoud: “Heb net in een A klasse gezeten die is voor mij te klein helaas”. Ook heeft hij in een telefoongesprek over een zwarte CLA laten weten, dat hij al is voorzien en dat hij een andere heeft gekocht. Daarnaast blijkt uit de gesprekken dat hij de onderhandelingen over de prijs van de auto heeft gevoerd, hij uiteindelijk de auto heeft gekocht met contante betaling voor de prijs van € 17.100,00, hij de auto aanvankelijk op zijn naam heeft gezet en hij alles omtrent de invoer van de auto heeft geregeld. Verder blijkt uit de tapgesprekken dat [verdachte] heeft beslist over de verzekering van de auto door tegen zijn broer te zeggen onder welke dekking de auto verzekerd moest worden. Afgezien van dat gesprek en een gesprek over het kijken in de DigiD voor het kenteken blijkt uit het dossier van geen enkel ander gesprek met de broer over de aan te kopen/gekochte auto terwijl dat, uitgaande van het scenario van verdachte, wel te verwachten zou zijn. Tot slot blijkt ook uit de gesprekken dat [verdachte] degene is die in de gekochte Mercedes reed, het onderhoud regelde en zijn gebruikerservaringen besprak met anderen zoals de ervaring van het rijden met een open dak en het brandstofverbruik.
De verklaring dat de vrouw van de broer van [verdachte] de auto niet meer wilde omdat deze onder meer te groot was waardoor ze er niet in durfde te rijden en de auto daarom geruild was met de Citroën C1 van [verdachte] , acht de rechtbank volstrekt onaannemelijk. Dat zou namelijk betekenen dat zij deze beslissingen al binnen één week genomen zou hebben. De auto is immers op 23 maart 2021 aangekocht en op 25 maart 2021 ingevoerd. Uit de tapgesprekken blijkt dat de auto op 31 maart 2021 in het bezit van [verdachte] was. Zo vroeg zijn moeder op die dag wanneer hij ‘een blok’ met zijn vader zou gaan rijden.
Uit niets is gebleken dat de auto (eerst) in het bezit van de broer van [verdachte] is geweest. Daarbij komt dat [verdachte] zich de gehele periode vanaf de zoektocht naar de auto tot aan de dag van inbeslagname als heer en meester over het voertuig heeft gedragen. Dat de auto op naam van zijn broer staat, doet daaraan niet af. Uit onderzoek is namelijk gebleken dat zijn broer wel vaker zaken voor [verdachte] op zijn naam zette, zoals een telefoonabonnement.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat het vermoeden van witwassen ten aanzien van de Mercedes niet is weerlegd. De tenaamstelling van de auto op naam van de broer van [verdachte] in plaats van op zijn eigen naam strekt er naar het oordeel van de rechtbank dan ook alleen toe de eigendom te verhullen.
Vespa
[verdachte] heeft over de Vespa scooter verklaard dat deze van zijn moeder is en dat deze als verrassing voor haar verjaardag is gekocht. Omdat het voor haar een verrassing moest blijven, is tegen haar verteld dat de scooter voor de zoon van [verdachte] was. De scooter stond bij hem omdat hij deze wel eens leent. De afspraak op de kalender met betrekking tot de scooter zag op een onderhoudsbeurt waarna hij de scooter zou ophalen.
Naar deze verklaring van [verdachte] is onderzoek gedaan. Zo zijn zijn vader en moeder hierover gehoord. Ondanks het feit dat zij de verklaring van [verdachte] hebben bevestigd, is de rechtbank van oordeel dat zij allen niet de waarheid hebben verklaard en dat de Vespa scooter feitelijk toebehoorde aan [verdachte] . Zo blijkt uit de bewijsmiddelen dat [verdachte] een scooter voor zijn zoon [zoon verdachte] wilde kopen. Op 15 februari 2021 zei hij namelijk tegen zijn moeder dat hij voor [zoon verdachte] een chopper-ding had gekocht maar dat hij daar vanaf wilde en naar [winkel] wilde rijden voor een andere scooter. [verdachte] heeft vervolgens op [datum] 2021 een Vespa scooter bij [winkel] aangeschaft. Op de factuur staat niet alleen de naam vermeld van [verdachte] , maar ook zijn rijbewijsgegevens worden vermeld. Ook de garantiekaart staat op zijn naam. Verder blijkt uit de bewijsmiddelen dat de scooter een verjaardagscadeau voor zijn zoon [zoon verdachte] betrof. Op de kalender die bij [verdachte] thuis is aangetroffen, stond dat [zoon verdachte] op [datum] jarig is. De scooter is ook op [datum] 2021 bij [verdachte] thuis bezorgd en niet op het adres van zijn moeder, wat voor de hand zou liggen als de scooter voor zijn moeder zou zijn geweest. Daarnaast heeft [verdachte] eerder die dag in een telefoongesprek met [winkel] gezegd dat er één zat te tetsen tot “hij” zijn cadeautje kreeg. De rechtbank ziet niet in waarom [verdachte] tegen [winkel] zou moeten doen alsof de scooter voor [zoon verdachte] was, terwijl deze voor zijn moeder zou zijn. Duidelijk is ook dat het noemen van “hij” in dit gesprek niet verwijst naar de moeder van [verdachte] . Ook blijkt uit de bewijsmiddelen dat het [verdachte] is die onderhoud aan de scooter laat uitvoeren en extra accessoires voor de scooter heeft aangeschaft zoals een alarm en een rekje. Hij heeft in het kader van het onderhoud ook gevraagd aan [winkel] of hij de scooter 32 kon laten rijden omdat “hij klaagde dat hij niet vooruit kwam”. Hieruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank overduidelijk dat de scooter niet bij de moeder van [verdachte] in gebruik was. Dat de scooter in gebruik was bij [zoon verdachte] , wordt niet alleen bevestigd door het feit dat ten tijde van de doorzoeking spullen van hem in de buddyseat werden aangetroffen, ook blijkt dit uit overige tapgesprekken. Zo heeft [verdachte] [zoon verdachte] op 26 maart 2021 gebeld nadat de scooter was weggeweest voor onderhoud met de mededeling dat zijn scooter er was en [zoon verdachte] zei dat hij onderweg was en in een gesprek van 3 april 2021 zegt [zoon verdachte] tegen zijn vader dat hij zijn scooter aan het wassen is.
Gelet op bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat uit niets kan worden opgemaakt dat de scooter eigendom was van of in het bezit is geweest van de moeder van [verdachte] . Het is [verdachte] , dan wel zijn zoon, die zich vanaf het moment van aanschaf als heer en meester over het voertuig heeft gedragen. Dat de scooter op naam van zijn moeder staat, doet daaraan niet af. Zoals hiervoor al is overwogen is uit onderzoek gebleken dat [verdachte] wel vaker zaken op naam van anderen laat zetten, zoals de hiervoor besproken Mercedes en ook zijn telefoonabonnement.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat het vermoeden van witwassen ten aanzien van de scooter niet is weerlegd. De tenaamstelling van de scooter op naam van zijn moeder in plaats van op zijn eigen naam strekt er naar het oordeel van de rechtbank ook hier alleen toe de eigendom te verhullen.
Rolex
Over de aangetroffen Rolex heeft [verdachte] verklaard dat deze van zijn vader is en dat hij deze van hem had geleend. Naar deze verklaring is onderzoek gedaan waarbij onder meer de vader van [verdachte] is gehoord, die zijn verklaring heeft bevestigd. De vader heeft verklaard dat hij de Rolex in oktober 2020 bij een particulier in Nijmegen heeft gekocht voor € 9.000,-. Het horloge lag bij zijn zoon omdat deze de Rolex had gepakt en geleend.
Hoewel er uit een tapgesprek tussen [verdachte] en zijn moeder van 20 april 2021, waarin zij vermoedelijk praten over een verjaardagscadeau voor zijn vader, blijkt dat zijn vader nooit een horloge draagt, is dit naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om de verklaring van [verdachte] te ontzenuwen. Er kan dan ook niet met voldoende mate van zekerheid worden uitgesloten dat de Rolex aan de vader van [verdachte] toebehoorde. De rechtbank spreekt [verdachte] daarom vrij van dit onderdeel van de tenlastelegging.
-
Van misdrijf afkomstig
Uit het voorgaande volgt dat het vermoeden van witwassen ten aanzien van de Mercedes en de Vespa niet is weerlegd. Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat een criminele herkomst van deze voorwerpen als enige aanvaardbare verklaring overblijft.
Gewoontewitwassen
Gelet op het feit dat van de tenlastegelegde witwashandelingen enkel het witwassen van de Mercedes en de Vespa scooter bewezen wordt verklaard, kan naar het oordeel van de rechtbank gewoontewitwassen niet worden bewezen. Van dit onderdeel spreekt zij [verdachte] daarom vrij.
Medeplegen
Op grond van het dossier kan naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende worden vastgesteld dat [verdachte] zich in de tenlastegelegde periode samen met een ander of anderen schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van de Mercedes en de Vespa. Zij spreekt [verdachte] daarom vrij van het medeplegen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
in de periode van 1 april 2020 tot en met 4 februari 2021 in [plaats 1] en [plaats 2] en [plaats 4] en elders in Nederland
heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie bestond uit een samenwerkingsverband van hem, verdachte en [medeverdachte 6] en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5]
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde en vierde lid en 10a eerste lid van de Opiumwet, namelijk
- het bereiden en bewerken en verwerken en verkopen en afleveren en verstrekken en vervoeren en aanwezig hebben en vervaardigen van een of meer middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I en
- het plegen van voorbereidings- of bevorderingshandelingen zoals bedoeld in artikel 10a eerste lid van de Opiumwet;
2
hij op tijdstippen in de periode van 5 oktober 2020 tot en met 4 februari 2021 te [plaats 2] tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft bereid en bewerkt en verwerkt en vervaardigd, hoeveelheden van een materiaal bevattende metamfetamine, zijnde metamfetamine een middel vermeld op lijst I bij de Opiumwet,
EN
in de periode van 5 oktober 2020 tot en met 4 februari 2021 te [plaats 1] en [plaats 2] tezamen en in vereniging met anderen,
om een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet,
te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren van hoeveelheden metamfetamine, zijnde metamfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
voor te bereiden en te bevorderen
- voorwerpen en stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en zijn mededaders wisten dat zij bestemd waren tot het plegen van die delicten,
immers, hebben hij, verdachte en zijn mededaders in voornoemde periode in voornoemde pleegplaatsen
* een (in werking zijnde) laboratorium-opstelling/productieplaats bedoeld/bestemd voor de productie/vervaardiging van metamfetamine en
* (grote/aanzienlijke) hoeveelheden 1-fenyl-2-propanon, ook wel genaamd BMK (Benzylmethylketon) en
* (grote/aanzienlijke) hoeveelheden (andere) chemicaliën en/of grondstoffen/hulpstoffen bestemd voor de productie/vervaardiging van metamfetamine en
* productiemiddelen en/of voorwerpen en/of hardware bestemd voor de productie/vervaardiging van metamfetamine
voorhanden gehad, waarvan verdachte en zijn mededaders wisten dat die bestemd
waren tot het plegen van die feiten;
3
in de periode van 17 februari 2021 tot en met 28 september 2021 te [plaats 1]
telkens zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen
immers heeft hij, verdachte toen en daar telkens van een voorwerp, te weten van
- een Mercedes Benz met [kenteken 3] en
- een scooter van het merk Vespa Piaggio, type Sprint, met [kenteken 1]
verhuld wie de rechthebbende op voornoemde voorwerpen was
en
die genoemde voorwerpenverworven en voorhanden gehad en van die genoemde voorwerpen gebruik gemaakt,
terwijl hij wist dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 48 maanden met aftrek van voorarrest en een geldboete van € 15.000,-, te vervangen door 110 dagen hechtenis. Om niet te grote verschillen te laten ontstaan met de straffen in de zaken van medeverdachten die procesafspraken hebben gemaakt, is dit een lagere strafeis dan uit de richtlijnen van het Openbaar Ministerie voortvloeit. Verder is rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting, de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Wanneer de rechtbank de gevoerde bewijsverweren niet volgt, wordt door de verdediging bepleit dat bij de strafoplegging rekening moet worden gehouden met de gemaakte procesafspraken in de zaken van de medeverdachten vanwege de “fairness of the proceedings as a whole”. Verder dient er bij de strafoplegging rekening te worden gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting. Tot slot wordt gevraagd om in het voordeel van verdachte mee te wegen dat hij inmiddels een baan heeft bij een werkgever die hem niet kan missen en dat hij ook zijn zoon aan het opleiden is.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
[verdachte] wordt veroordeeld voor het deelnemen aan een criminele organisatie gericht op het plegen van Opiumwetfeiten, het meerdere malen medeplegen van het vervaardigen en aanwezig hebben van metamfetamine, het medeplegen van het voorbereiden van Opiumwetfeiten en het meerdere malen plegen van witwassen. Verdachte verdient hiervoor een straf en de rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Het aandeel van verdachte
Met de bewezenverklaarde feiten heeft verdachte deel uit gemaakt van de georganiseerde drugshandel. Bekend is dat zulke handel niet zelden gepaard gaat met geweld, wat wordt bevestigd door bij medeverdachten aangetroffen munitie en (vuur)wapens. De rechtbank krijgt bij het lezen van het dossier de indruk dat het beramen en plegen van criminele activiteiten binnen deze organisatie de dagelijkse kost en een normale gang van zaken was. In de tenlastegelegde periode zijn onder de leiding van verdachte [medeverdachte 6] op in ieder geval twee locaties ( [plaats 2] en [plaats 4] ) laboratoriums voor de productie van metamfetamine opgebouwd en in werking geweest. Er werd hierbij getracht om uit het zicht en uit de handen van politie en justitie te blijven door zo min mogelijk over de telefoon te communiceren en vooral in persoon af te spreken. Er vonden veelvuldig ontmoetingen plaats in verschillende samenstellingen tussen verdachte en medeverdachten binnen het onderzoek Philippus, niet alleen bij een aantal medeverdachten thuis op het kamp maar ook bij het bedrijf van medeverdachten [medeverdachte 6] en [medeverdachte 2] . Daarnaast werd er onderling gecommuniceerd in versluierd en verhullend taalgebruik en met gebruik van PGP-toestellen.
Door deel te nemen aan deze criminele organisatie heeft verdachte gedurende langere tijd een grote bijdrage geleverd aan de instandhouding van de criminele productie van drugs en de handel daarin. Niet alleen was hij betrokken bij het lab in [plaats 4] , voor het lab in [plaats 2] is hij gedurende meerdere maanden vrijwel dagelijks, al dan niet met goederen, op en neer gereden en had hij contact met de laboranten en de eigenaresse van deze loods aan wie hij ook opdrachten gaf. Verder nam hij deel aan (groeps)chats waarin ook gesproken wordt over het productieproces van synthetische drugs. Uit het dossier komt aldus het beeld naar voren van een verdachte die weliswaar met name bij de feitelijke uitvoering is betrokken, maar daarin wel een hele actieve en intensieve rol speelde.
De ernst van de feiten
Van metamfetamine is algemeen bekend dat dit vanaf het eerste gebruik direct zeer verslavend is. Het gevoel van euforie verandert vaak in depressieve gevoelens zodra de drug is uitgewerkt. Gebruikers gaan snel steeds meer gebruiken om de euforische effecten te kunnen blijven voelen. Het gebruik brengt op langere termijn grote gezondheidsrisico’s met zich. Naast lichamelijke schade, zoals hersenschade, zweren, ontstekingen en uitvallende/slechte tanden zorgt veelvuldig gebruik ook voor forse psychische klachten zoals depressie, agressie, angst en paranoia. Bij langdurig gebruik kan metamfetamine, door schade aan de aders van het hart en de hersenen zelfs dodelijk zijn.
Daarnaast brengt de productie van metamfetamine gezondheids- en veiligheidsrisico’s voor de laboranten met zich mee. In dit geval sliepen de laboranten ook in de loods, nabij de ruimtes waar de chemicaliën en de grondstoffen stonden opgeslagen en metamfetamine werd geproduceerd. Uit de verklaring van [getuige] blijkt dat er op enig moment iemand onwel is geworden. Verdachte vroeg [getuige] toen “aub, geen ambulance bellen”. Verdachte lijkt zich aldus niet te hebben bekommerd om de risico’s die de mensen in het lab liepen.
Daarnaast zijn drugslabs als de labs in [plaats 2] en [plaats 4] ook voor omwonenden en passanten gevaarlijk. Er ontstaat een groot risico op ontploffingen en branden omdat met een samenstel van agressieve chemicaliën wordt gewerkt, zonder dat daarbij de noodzakelijke veiligheidsmaatregelen in acht worden genomen.
Tot slot wordt het chemisch afval dat ontstaat bij de productie van metamfetamine vrijwel altijd illegaal gedumpt, waardoor schade aan het milieu wordt toegebracht en er veel tijd, geld en energie moet worden geïnvesteerd om deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk ongedaan te maken.
Criminele organisaties als deze hebben ook een ontwrichtend en ondermijnend effect op de samenleving. Doordat de behaalde grote winsten doorgaans weer in de bovenwereld worden uitgegeven of geïnvesteerd, ontstaat een oneerlijke concurrentiepositie ten opzichte van ondernemers die legaal hun geld verdienen.
Dit alles is de reden dat op dergelijke feiten zware straffen zijn gesteld. Verdachte heeft zich om al deze gevolgen niet bekommerd en met zijn handelen geprobeerd het aanbod van dit verwoestende middel in stand te houden om zo op een snelle manier geld te verdienen. Hij heeft de rechtsstaat ondermijnd en geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn handelen genomen.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank heeft bij de oplegging van de straf ook acht geslagen op het strafblad van verdachte waaruit blijkt dat hij eerder – in 2010 en 2001 – voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
De strafoplegging
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de bewezenverklaarde feiten, in het bijzonder het ondermijnende karakter daarvan en het te beschermen belang van de volksgezondheid, geen ruimte laten voor een andere straf dan een langdurige, onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Gelet op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht van de rechtbanken en hoven (LOVS) en straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, komt de rechtbank in beginsel tot een gevangenisstraf van vier jaar. De rechtbank weegt hierbij mee dat verdachte een met name uitvoerende rol had, maar dat die rol wel aansturend en intensief was bij de organisatie van meerdere zeer professionele laboratoriums. Met de grote hoeveelheden aangetroffen metamfetaminetartraat en metamfetaminebase in het laboratorium in [plaats 2] kon op grote schaal metamfetamine worden geproduceerd. De rechtbank weegt daarbij ook de verwoestende effecten van metamfetamine mee zoals hiervoor overwogen.
Daarnaast dient bij de strafoplegging rekening te worden gehouden met het tijdsverloop in deze zaak. De rechtbank stelt namelijk vast dat het recht op een berechting binnen een redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid van het EVRM, in deze zaak is geschonden. Deze termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaruit verdachte heeft opgemaakt en redelijkerwijs heeft kunnen opmaken dat het Openbaar Ministerie het ernstig voornemen had tegen hem een strafvervolging in te stellen. In dit geval moet de termijn worden gerekend vanaf 28 september 2021, te weten de datum van de inverzekeringstelling van verdachte. De behandeling van deze zaak is niet afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de hiervoor genoemde termijn, terwijl de rechtbank geen bijzondere omstandigheden aanwezig acht, die deze overschrijding rechtvaardigen. Weliswaar is er sprake van een groot onderzoek met meerdere verdachten wat een lastige planning van de inhoudelijke behandeling met zich meebrengt nu daarbij rekening moet worden gehouden met verhinderdata van de verdachten, raadslieden, officier van justitie en de leden van de rechtbank. Maar naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van een dusdanige omvang dat dit deze overschrijding rechtvaardigt. De termijnoverschrijding is evenmin toe te rekenen aan de invloed van de verdediging op het procesverloop. Dat maakt dan ook dat de redelijke termijn in deze zaak met ruim één jaar is overschreden. Op grond daarvan is de rechtbank van oordeel dat een korting op de gevangenisstraf moet worden toegepast van tien procent.
Rekening houdend met de korting van tien procent komt de rechtbank tot een uiteindelijke gevangenisstraf van 43 maanden met aftrek van de periode dat verdachte in voorarrest heeft gezeten. Daarnaast acht de rechtbank oplegging van een geldboete passend en geboden. Geldelijk gewin was immers kennelijk het doel van verdachte om de bewezenverklaarde feiten te plegen. Hierdoor kon hij er een luxere levensstijl op nahouden. De rechtbank legt daarom ook een geldboete van € 15.000,- te vervangen door 110 dagen hechtenis aan verdachte op.
Anders dan door de verdediging is verzocht, heeft de rechtbank bij de strafoplegging geen acht geslagen op de strafmaat in de zaken van de medeverdachten die procesafspraken hebben gemaakt. Het al dan niet maken van procesafspraken tussen het Openbaar Ministerie en de verdediging is een keuze van deze twee partijen. Procesafspraken zijn bedoeld om bij te dragen aan een efficiënte en effectieve rechtsgang in strafzaken waarbij tussen het Openbaar Ministerie en de verdediging overeenstemming wordt bereikt over wat een passende afdoening zou zijn. Het maken van procesafspraken heeft daardoor definitieve consequenties voor een verdachte voor de afdoening, maar levert ook proceseconomische voordelen op die ten voordele van verdachte zijn meegewogen in de overeengekomen afdoening. Het kan niet zo zijn dat wanneer een verdachte deze keuze achterwege laat, hij toch voordeel zou hebben van procesafspraken die in zaken van medeverdachten zijn gemaakt zonder dat er sprake is van deze proceseconomische voordelen in zijn zaak. De keuze van verdachte om geen procesafspraken te maken, dient daarom voor zijn eigen rekening en risico te komen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.Het beslag

7.1
De verbeurdverklaring
Onder verdachte zijn goederen in beslag genomen zoals hierna benoemd. Deze voorwerpen behoorden aan verdachte toe en zijn geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van de strafbare feiten onder 1, 2 en 3 verkregen. De voorwerpen zijn hierdoor vatbaar voor verbeurdverklaring waartoe de rechtbank ook zal beslissen.
7.2
De teruggave
De rechtbank zal de teruggave gelasten van het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp aan verdachte, omdat deze redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 23, 24c, 33, 33a, 47, 55, 57, 140 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10, 10a en 11b van de Opiumwet.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:Deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10 derde en vierde lid en 10a eerste lid, van de Opiumwet;
feit 2:De eendaadse samenloop van
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B en D van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
en
medeplegen van een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, door voorwerpen en stoffen voorhanden te hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
feit 3:Witwassen, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 43 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot
betaling van een geldboete van € 15.000,-;
- beveelt dat bij niet betaling van de geldboete,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
110 dagen;
Beslag
- verklaart verbeurd de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten;
* 1 STK Personenauto, [kenteken 3] (Omschrijving: G_688539, wit, merk: Mercedes);
* 1 STK Document (Omschrijving: G_688529, grijs/wit);
* 1 STK Sleutel (Omschrijving: G_688530, Mercedes);
* 1 STK Kentekenbewijs (Omschrijving: G_688538, Mercedes);
* 1 STK Sleutel (Omschrijving: G_688532, Vespa);
* 1 STK Kentekenbewijs (Omschrijving: G_688533, Vespa);
* 1 STK Bromfiets (Omschrijving: G_ 688537, zwart, merk: Vespa);
- gelast de teruggave aan [verdachte] van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten een sieraad: omschrijving 688536, Zilver / Roze).
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M.J. Kok, voorzitter, mr. M.H.M. Collombon en mr. A.L. Hoekstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Bles en mr. M. de Jonge, griffiers, en is uitgesproken ter openbare zitting op 27 november 2024.
Bijlage I
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat
1
hij in of omstreeks de periode van 1 apri12020 tot en met 4 februari
2021 in [plaats 1] en/of [plaats 2] en/of 's-Gravenhage en/of [plaats 4]
en/of elders in Nederland
heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie bestond uit
een samenwerkingsverband(en) van hem, verdachte en [medeverdachte 6] en/of
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5]
en/of een of meer (andere) perso(o)n(en)
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer
misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde, vierde en vijfde lid, 10A eerste
lid van de Opiumwet, namelijk
- het (telkens) bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen
en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig
hebben en/of vervaardigen van een of meer middel(en) als bedoeld in de
bij de Opiumwet behorende lijst I dan wel aangewezen krachtens het
vijfde lid van artikel 3a van die wet en/of
- het (telkens) plegen van voorbereidings- of bevorderingshandelingen
zoals bedoeld in artikel 10A eerste lid van de Opiumwet;
(CRIMINELE ORGANISATIE, artikel 11B Opiumwet)
( art 10 lid 4 Opiumwet, art 11b lid 1 Opiumwet, art 2 ahf/ond D Opiumwet)
2
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 5 oktober
2020 tot en met 4 februari 2021 te [plaats 1] en/of [plaats 2] en/of
's-Gravenhage en/of in een of meer andere plaats(en) in Nederland in
elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht
en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of vervaardigd,in elk
geval opzettelijk aanwezig heeft gehad
een of meer hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende
metamfetamine en/of amfetamine, zijnde metamfetamine en/of
amfetamine (telkens) (een) middel(en) vermeld op lijst I bij de
Opiumwet dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a
van die wet,
in elk geval (telkens) een of meer hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal
bevattende een of meer middel(en) vermeld op lijst I bij de Opiumwet,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(PRODUCTIE SYNTHETISCHE DRUGS [plaats 2] ) (artikel
2B/D jo. 10 Opiumwet)
EN/OF
hij in óf omstreeks de periode van 5 oktober 2020 tot en met 4 februari
2021 te [plaats 1] en/of [plaats 2] en/of 's-Gravenhage, in elk geval
in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen,
om een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de
Opiumwet,
te weten het (telkens) opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken,
verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of buiten het
grondgebied van Nederland brengen van een of meer hoeveelhe(i)d(en)
metamfetamine en/of amfetamine, zijnde metamfetamine en/of
amfetamine (telkens) (een) middel(en) als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid
van artikel3a van die wet, in elk geval een of meer hoeveelhe(i)d(en) van
een materiaal bevattende (telkens) een of meer middel(en) als bedoeld
in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens
het vijfde lid van artikel 3a van die wet
voor te bereiden en/of te bevorderen
- een of meer anderen heeft/hebben getracht te bewegen om dat/die
feit(en) te plegen, te doen plegen en/of mede te plegen en/of uit te
lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe
gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
- zich en/of een of meer anderen gelegenheid, middelen of inlichtingen
tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen
en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of
andere betaalmiddelen voorhanden heeft/hebben gehad, waarvan hij,
verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den)
om te vermoeden dat zij bestemd was/waren tot het plegen van het/die
delict(en),
immers, heeft/hebben hij, verdachte en/of (een of meer van) zijn
mededader(s) in voornoemde periode / op voornoemd tijdstip(pen) in
voornoemde pleegplaats(en)
* een (in werking zijnde) laboratorium-opstelling / productieplaats,
althans (een) de(e)1(en) van een laboratorium-opstelling /
productieplaats bedoeld/bestemd voor de productie/vervaardiging van
metamfetamine en/of amfetamine en/of
*(grote/aanzienlijke) hoeveelheden 1-fenyl-2-propanon, ook wel
genaamd BMK. (Benzylmethylketon) en/of
*(grote/aanzienlijke) hoeveelheden (andere) chemicaliën en/of
grondstoffen/hulpstoffen bestemd voor de productie/vervaardiging van
metamfetamine en/of amfetamine, althans synthetische drugs en/of
* een of meer productiemiddel(en) en/of voorwerp(en) en/of hardware
bestemd voor de productie/vervaardiging van metamfetamine en/of
amfetamine, althans synthetische drugs
voorhanden gehad, waarvan verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en)
of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd
was/waren tot het plegen van dat/die feit(en);
DRUGSLAB(ORATORIA) EN
GRONDSTOFFEN/PRODUCTIEMIDDELEN/HARDWARE TBV DE
PRODUCTIE VAN SYNTHETISCHE DRUGS TE [plaats 2] )
(artikel l0A Opiumwet)
( art 10 lid 4 Opiumwet, art 2 ahf/ond D Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1
Wetboek van Strafrecht )
3
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2018 tot en met 28
september 2021 te [plaats 1] en/of elders in Nederland,
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft/hebben
gemaakt, althans zich schuldig heeft/hebben gemaakt aan
(schuld)witwassen
immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s), toen en
daar (telkens) (krachtens die gewoonte) meermalen (telkens) (van) een
of meer voorwerp(en) en/of een of meer geldbedrag(en), te weten (van)
(onder meer)
- een Mercedes Benz met kenteken [kenteken 3] en/of
- een horloge van het merk Rolex en/of
- een Scooter van het merk Vespa Piaggio, type Sprint, niet [kenteken 1]
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de
vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld en/of
verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op voornoemde
voorwerpen en/of geldbedrag(en) was en/of voorhanden had
en/of
verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet
en/of van dat/die (genoemde) voorwerp(en) en/of geldbedrag(en)
gebruik gemaakt,
terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs
moest(en) vermoeden dat dat/die voorwerp(en) en/of geldbedrag(en) -
onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
(GEWOONTE,- OPZET,- SCHULDWITWASSEN in vereniging, artt.
420ter lid SR jo. 420bis lid 1 onder a en b SR jo. 420quater lid 1 onder a
en b SR jo. 47 lid 1 SR )
( art 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht, art 420ter lid 1
Wetboek van Strafrecht )