4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
4.3.2.1
De rechtmatigheid van de interceptie en verwerking van de SkyECC data
De verdediging heeft – samengevat – als verweer naar voren gebracht dat er door middel van de IP-taps die op 24 en 26 juni 2019 op twee servers van het bedrijf SkyECC in Frankrijk zijn geplaatst in een Frans onderzoek interceptie van telecommunicatie op Nederlandse grondgebied heeft plaatsgevonden. Op grond van artikel 31 van de Richtlijn 2014/41/EU (EOB Richtlijn) had een kennisgeving aan de Nederlandse autoriteiten moeten plaatsvinden en de officier van justitie had naar aanleiding daarvan aan de rechter-commissaris moeten vragen de toets als bedoeld in artikel 5.4.18 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) uit te voeren. De rechter-commissaris had instemming moeten weigeren omdat deze interceptie in soortgelijke binnenlandse zaken evenmin zou zijn toegestaan omdat hiervoor geen wettelijke grondslag is. Naar aanleiding hiervan concludeert de verdediging dat er sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs dat moet worden uitgesloten.
Interceptie
Artikel 31, eerste lid, van de EOB-richtlijn luidt als volgt:
Indien de bevoegde autoriteit van één lidstaat (de “intercepterende lidstaat”) ten behoeve van de uitvoering van een onderzoeksmaatregel toestemming heeft gegeven voor interceptie van telecommunicatie en het communicatieadres van de in de interceptieopdracht genoemde persoon op wie de interceptie betrekking heeft in gebruik is op het grondgebied van een andere lidstaat (de “in kennis gestelde lidstaat”) en de interceptie kan worden uitgevoerd zonder de technische bijstand van die lidstaat, stelt de intercepterende lidstaat de bevoegde autoriteit van de in kennis gestelde lidstaat van de interceptie in kennis, en wel:
a. a) voorafgaand aan de interceptie in de gevallen waarin de bevoegde autoriteit van de intercepterende lidstaat op het tijdstip van het geven van de interceptieopdracht weet dat de persoon op wie de interceptie betrekking heeft, zich op het grondgebied van de in kennis gestelde lidstaat bevindt of zal bevinden;
b) tijdens of na de interceptie, zodra de intercepterende lidstaat te weten komt dat de persoon op wie de interceptie betrekking heeft, zich tijdens de interceptie op het grondgebied van de in kennis gestelde lidstaat bevindt of heeft bevonden.
De rechtbank verwijst voor de feitelijke gang van zaken rondom de SkyECC hack naar de uitgebreide beschrijving in het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 23 december 2022 (ECLI:NL:RBAMS:2022:7853). De rechtbank acht deze beschrijving volledig en accuraat. De rechtbank stelt op grond van deze feiten vast dat de interceptie in juni 2019, waarop de verdediging doelt, heeft plaatsgevonden in Frankrijk door middel van IP-taps op twee servers van het bedrijf SkyECC in Frankrijk. De rechtbank leidt daaruit af dat de interceptieopdracht betrekking heeft op het bedrijf SkyECC en heeft plaatsgevonden op Frans grondgebied. Niet is gebleken dat het in de interceptieopdracht genoemde bedrijf een communicatieadres heeft op Nederlands grondgebied. Evenmin is gebleken dat het communicatieadres van het in de interceptieopdracht genoemde bedrijf zich in een ander land bevindt dan het land waarin de interceptie heeft plaatsgevonden. Er is immers sprake van een IP-tap door de Franse autoriteiten op een server met een IP-adres in Frankrijk. Dat bij de geïntercepteerde berichten mogelijk ook (versleutelde) berichten van personen met een Nederlands IP-adres zaten, maakt dat niet anders, nu dit niet de personen zijn op wie de interceptieopdracht betrekking had. Dit betekent dat geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 31 van de EOB Richtlijn, zodat er geen noodzaak is voor een kennisgeving aan de Nederlandse autoriteiten en geen grondslag is voor een toetsing door de rechter-commissaris als bedoeld in artikel 5.4.18 Sv. Anders dan de verdediging heeft gesteld, volgt deze interpretatie letterlijk uit de tekst van artikel 31 van de EOB Richtlijn. Dit betekent eveneens dat – anders dan de verdediging stelt – de rechtsbescherming op dit punt in Frankrijk ligt en het interstatelijk vertrouwensbeginsel onverkort van toepassing is, zoals de Hoge Raad in de prejudiciële beslissing van 13 juni 2023 (ECLI:NL:HR:2023:913) en het arrest van 13 februari 2024 (ECLI:NL:HR:2024:192) heeft overwogen. Het arrest van het Hof van Justitie van de EU d.d. 30 april 2024 met kenmerk ECLI:EU:C:2024:372 leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. In dit arrest heeft het Hof een uitleg gegeven van de EOB Richtlijn. Volgens het Hof brengt artikel 31 van de EOB Richtlijn met zich mee dat een infiltratiemaatregel die beoogt verkeers-, locatie- en communicatiegegevens van een internetcommunicatiedienst te verzamelen (i.c. de onderschepping van EncroChat-berichten en metadata), moet worden gemeld aan de lidstaat waar het voorwerp van die maatregel zich bevindt (i.c. Duitsland). Deze notificatieplicht is mede bedoeld om de rechten te beschermen van de gebruikers die onderwerp zijn van de infiltratiemaatregel. De rechtbank is van oordeel dat deze uitleg van artikel 31 van de EOB Richtlijn niet met zich brengt dat de interceptie van de SkyECC data middels de IP-tap, waarvan in dit geval sprake is, onder het bereik van artikel 31 van de EOB Richtlijn valt. Het arrest van het Hof ziet namelijk op een andere situatie dan die aan de orde is in de onderhavige zaak. In de Duitse strafzaak was sprake van een infiltratie door de Franse autoriteiten door het installeren van software op telefoons van gebruikers die zich bevonden op het grondgebied van andere lidstaten, waaronder Duitsland, terwijl de interceptie van de SkyECC data in juni 2019 door middel van de IP-tap heeft plaatsgevonden door het aftappen van data die werden verzonden tussen servers op het eigen grondgebied van Frankrijk, te weten in Roubaix. Het voorwerp van de maatregel bevond zich dus, anders dan in de zaak waarover het Hof oordeelde, niet in een andere lidstaat.
De ontsleuteling van de SkyECC data heeft pas plaatsgevonden nadat het JIT was gestart en nadat door het Openbaar Ministerie in onderzoek Argus een machtiging was gevorderd van de rechter-commissaris voor het geven van een bevel tot het opnemen van telecommunicatie (artikel 126t Sv), welke machtiging is verleend op 15 december 2020. Dit is gebeurd voordat de Franse autoriteiten de (in Nederland ontwikkelde) techniek, die het ontsleutelen van het berichtenverkeer mogelijk maakt, operationeel hebben laten zijn. Dit heeft namelijk op 18 december 2020 plaatsgevonden. Tevens zijn vervolgens machtigingen gevorderd voor het geven van een bevel tot het binnendringen van en het doen van onderzoek in een geautomatiseerd werk (artikel 126uba Sv), welke machtigingen ook zijn afgegeven door de rechter-commissaris.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de interceptie van de SkyECC data op rechtmatige wijze heeft plaatsgevonden en dat hierbij geen sprake is geweest van enig vormverzuim. Van een inbreuk op fundamentele grondrechten, zoals door de verdediging is aangevoerd, is geen sprake.
De verdediging heeft geen verweer gevoerd over het delen van data door Frankrijk met Nederland.
Verwerking
De rechtbank begrijpt het betoog van de verdediging aldus dat subsidiair de rechtmatigheid van de verwerking van de data in Nederland wordt betwist. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat - kort samengevat- de Nederlandse wetgeving ten aanzien van de verwerking van de verkregen data niet voldoet aan de Europese normen danwel norm-conform moet worden toegepast. De verdediging heeft in dit verband met name verwezen naar Richtlijn 2016/680.
Voornoemde richtlijn is in Nederland geïmplementeerd door de wijziging van de Wet politiegegevens en de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens. Van strijd met enige relevante bepaling is de rechtbank niet gebleken. Over toepasselijkheid van de richtlijn zijn door de Hoge Raad in de reeds genoemde prejudiciële beslissing van 13 juni 2023 vragen beantwoord.
In de prejudiciële beslissing heeft de Hoge Raad overwogen dat artikel 126dd Sv ook van toepassing is op gegevens die zijn verkregen door toepassing van buitenlandse opsporingsbevoegdheden die overeenkomen met die genoemd in artikel 126dd Sv.
Daarnaast heeft de rechter-commissaris op 15 december 2020 de gevraagde machtiging verleend voor het onderscheppen van SkyECC communicatie en voor het ontsleutelen van deze en van de reeds onder Franse rechterlijke machtiging vergaarde en verkregen communicatie. Aan deze machtiging zijn voorwaarden met betrekking tot het gebruik van gegevens verbonden. De in de machtiging opgenomen voorwaarden strekken er toe dat het gebruik van de data aan voorwaarden is gebonden waarmee tevens een zekere waarborg is gegeven tegen schending van artikel 8 EVRM door het gebruik van de data.
De rechtbank is van oordeel dat de door de rechter-commissaris gegeven machtigingen voldoen aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit, waarbij de rechtbank één en ander overigens slechts marginaal toetst. Er is immers slechts gezocht met behulp van zoeksleutels die sterke aanwijzingen opleveren voor ernstige, georganiseerde criminaliteit. De rechter-commissaris heeft bovendien nog (beperkende/strenge) voorwaarden gesteld aan de wijze waarop de data kunnen worden doorzocht. Met deze gang van zaken is de proportionaliteit van de inbreuk getoetst. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat er bij geautomatiseerde controle niemand is die kennisneemt van de bestanden. De zoekactie is weliswaar breed (dat wil zeggen in een groot aantal data), maar doordat de gehanteerde methode zeer gericht zoekt en de resultaten beperkt blijven tot wat gezocht wordt, blijft de inbreuk beperkt.
Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van strijd met het EVRM of het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Het verwerken van de data is zorgvuldig, met oog voor de privacybelangen van verdachte gebeurd. Ook is hem geen rechtsbescherming onthouden.
Conclusie
De rechtbank concludeert dan ook dat er geen sprake is geweest van schending van het recht op privacy en ook niet van schending van het recht op een eerlijk proces. Zowel de interceptie in Frankrijk als het delen en verwerken van de data is telkens door rechterlijke autoriteiten getoetst. Daarbij is er getoetst aan de eisen van proportionaliteit van de inbreuk op de privacy van verdachte en is er rekening gehouden met zijn belangen. Verdachte heeft voorts voldoende gelegenheid gehad hierover verweer te voeren.
Van onrechtmatig verkregen bewijs is daarom ook geen sprake. Dit betekent dat er geen grond is voor bewijsuitsluiting.
4.3.2.2
Aanleiding onderzoek
Het onderzoek Philippus is op 19 oktober 2020 door de politie opgestart naar aanleiding van TCI informatie die via meerdere informanten bij de politie is binnengekomen in september en oktober 2020. [verdachte] zou samen met anderen actief zijn in de productie van crystal meth. Andere personen die daarbij genoemd werden, waren onder meer [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] . Binnen dit onderzoek zijn bijzondere opsporingsmiddelen ingezet zoals telefoontaps en stelselmatige observatie, onder meer op het woonwagenkamp aan de [straat] in [plaats 1] . Daarnaast zijn heimelijke camera’s geplaatst, historische verkeersgegevens opgevraagd, kentekens in de ANPR gezet en bakens op auto’s geplaatst. Daarbij wordt onder meer gezien dat naast de genoemde verdachten ook [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] regelmatig op het woonwagenkamp komen waar verdachten [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] woonachtig zijn en bij het bedrijf van [verdachte] en [medeverdachte 2] aan het [autobedrijf] in [plaats 1] . [medeverdachte 1] is de vader van [medeverdachte 2] . [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] worden bovendien herhaaldelijk gezien in hun auto op weg naar Zeeland, via de Westerscheldetunnel. [medeverdachte 4] is de schoonvader van [medeverdachte 5] .
Naar aanleiding van de observaties en de ANPR- en bakengegevens, is op 4 februari 2021 een metamfetaminelaboratorium in een loods aan [adres 1] in [plaats 2] aangetroffen. In deze loods bevonden zich bovendien drie uit Colombia afkomstige mannen, waarvan één de schoonzoon van [medeverdachte 6] betreft.
Op 28 september 2021 zijn er doorzoekingen geweest, onder meer in de woningen van alle verdachten en de bedrijfspanden aan het [autobedrijf] in [plaats 1] van [verdachte] en [medeverdachte 2] . Daarbij zijn onder meer vuurwapens, kostbare goederen en een SkyECC -telefoon in beslag genomen. Ook zijn getuigen en verdachten gehoord. Niet alleen de verdachten die in deze zaak (Philippus) terecht staan, maar onder andere ook de Colombianen die in het lab in [plaats 2] zijn aangetroffen en de verhuurster van de loods waarin het lab zat.
Daarnaast is er vanuit onderzoek 26Lemont (Encrochat) en Argus ( SkyECC ) informatie gedeeld met onderzoek Philippus. Ook heeft er een financieel onderzoek naar [verdachte] en [medeverdachte 5] plaatsgevonden.
Dit alles heeft voor alle verdachten die in dit onderzoek terechtstaan geleid tot verdenkingen van diverse strafbare feiten. De drie mannen die in de loods zijn aangehouden en de verhuurster van de loods worden vervolgd binnen een afzonderlijk onderzoek, te weten onderzoek Togo.
4.3.2.3
Identificatie cryptocommunicatie
Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat [verdachte] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 6] en [medeverdachte 5] gebruik maakten van Encrochat-telefoons waarmee versleutelde berichten werden verstuurd. Daarnaast geldt voor [verdachte] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 6] en [medeverdachte 5] dat zij (ook) gebruik hebben gemaakt van de versleutelde berichtendienst SkyECC .
SkyECC
De rechtbank gaat er op basis van de bewijsmiddelen vanuit dat [medeverdachte 2] de SkyECC -accounts [accountnaam 1] en [accountnaam 2] gebruikte, [medeverdachte 6] het account [accountnaam 3] en [medeverdachte 5] het account [accountnaam 4] .
Encrochat
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat [verdachte] gebruik maakte van de accounts ‘ [gebruikersnaam 1] ’ en ‘ [gebruikersnaam 2] ’. [medeverdachte 2] gebruikte het account ‘ [gebruikersnaam 3] ’, [medeverdachte 6] gebruikte ‘ [gebruikersnaam 4] ’, [medeverdachte 5] ‘ [gebruikersnaam 5] ’ en ‘ [gebruikersnaam 6] ’ en [medeverdachte 1] ‘ [gebruikersnaam 7] ’.
Nadere overweging identificaties [verdachte]
Op grond van de bewijsmiddelen ten aanzien van de identificatie van het SkyECC -account [accountnaam 5] , in onderlinge samenhang bezien én in samenhang met de bewijsmiddelen ten aanzien van de identificatie van de aan hem toegeschreven Encrochat-accounts, stelt de rechtbank vast dat [verdachte] gebruik maakte van dit SkyECC -account. De gebruikte nicknames, de vergelijking van de historische verkeersgegevens van de door [verdachte] gebruikte telefoon met nummer [telefoonnummer 1] met die gegevens van de telefoon die dit SkyECC -account gebruikte, de verstuurde foto’s die gelijkenissen vertonen met de auto, dan wel woonomgeving van [verdachte] en de inhoud van de verstuurde chats leiden tot die conclusie.
Anders dan door de raadsman is aangevoerd, wordt er niet alleen een koppeling tussen de aan [verdachte] toegeschreven Encrochat-accounts en het SkyECC -account gemaakt op basis van de gebruikte bijnaam “ [bijnaam 1] ”. Ook wordt bij zowel de Encrochat-accounts als bij het account [accountnaam 5] de nickname “ [bijnaam 2] ” genoemd, al dan niet in combinatie met “ [bijnaam 1] ”. De rechtbank acht de omstandigheid dat [accountnaam 5] op 25 augustus 2020 heeft afgesproken op het kamp bij de CLS waarachter hij staat, geen contra-indicatie voor de identificatie. [verdachte] woonde ook toen immers op een woonwagenkamp, terwijl zijn schoonvader, [naam 1] , in die periode een Mercedes CLS op naam had staan. [naam 1] heeft hierover op 28 februari 2024 bij de rechter-commissaris verklaard dat hij die auto voor [verdachte] heeft gekocht en dat hij zelf niet in die auto heeft gereden. Dat in die periode nog niet is waargenomen dat [verdachte] in een CLS reed, kan eenvoudig te verklaren zijn door de aanvangsdatum van het onderzoek Philippus en het feit dat [verdachte] deze CLS, zoals [naam 1] bij de rechter-commissaris heeft verklaard, voor de handel zou hebben gekocht.
De rechtbank overweegt voorts dat de processen-verbaal van identificatie ten aanzien van de accounts van verdachten elkaar ondersteunen. Zo heeft [accountnaam 5] contact met de aan [medeverdachte 2] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] toegeschreven accounts, net als de aan [verdachte] toegeschreven Encrochat-accounts contact hadden met de Encrochat-accounts van die verdachten. Daarbij spreekt [accountnaam 5] onder meer over ‘mijn neef’ die de berekeningen maakt, terwijl hij [medeverdachte 2] ‘neef’ noemt en deze zich blijkens de Sky-berichten inderdaad bezig houdt met berekeningen.
4.3.2.4
Feitenvaststelling Opiumwetfeiten
Laboratorium
Op 4 februari 2021 heeft de politie een onderzoek ingesteld naar de loods achter de woning aan [adres 1] te [plaats 2] . Op het erf bij de loods werd door [verbalisant] een zoete indringende geur waargenomen waarvan hem ambtshalve bekend was dat deze geur kenmerkend is voor de geur die vrijkomt bij de productie van synthetische drugs. Door de politie werd een crystal meth laboratorium aangetroffen waar vervolgens forensisch onderzoek heeft plaatsgevonden. De Landelijke Faciliteit Ontmantelen heeft ook een onderzoek ingesteld en door hen genomen monsters door het NFI laten onderzoeken. Op grond van deze onderzoeken en de verslaglegging daarvan in het dossier stelt de rechtbank vast dat er op het moment van ontdekking een laboratorium in werking was, waar op grootschalige wijze methamfetamine werd geproduceerd met gebruik van de aluminium almangaan methode. De opstelling bevatte onder meer een gaswasinstallatie, centrifuges waarbij kussenslopen als filters gebruikt werden, metalen vaten, een reactieketel, ibc-containers en klemdekselvaten. Ook waren er grote hoeveelheden vloeistoffen en andere chemicaliën aanwezig die gebruikt kunnen worden voor deze productie, zoals aceton, BMK, tolueen, bio-ethanol, zoutzuur, wijnsteenzuur, caustic soda en kwikchloride.
Op basis van de aangetroffen zak met ongeveer 760 gram crystal meth wordt ervan uitgegaan dat er daar ook kristallisatie van metamfetamine base naar crystal meth heeft plaatsgevonden. Ook is er ongeveer 80 kg metamfetaminetartraat aangetroffen, hetgeen waarschijnlijk maakt dat er minimaal 40 kg metamfetaminebase is geproduceerd, waaruit 50 kg crystal meth gemaakt kan zijn.
In de loods op het erf werden drie verdachten (in de productieruimte en in de tent in het slaapvertrek) aangehouden, te weten [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] .
Aanstraling telefoons
Op 5 oktober 2020 straalden de telefoons met telefoonnummers [telefoonnummer 2] op naam van [medeverdachte 2] en [telefoonnummer 3] op naam van [VOF] tussen 18.00 uur en 20.30 uur aan in de omgeving Zeeuws-Vlaanderen- [plaats 2] .
[medeverdachte 2] en [verdachte] waren de vennoten van [VOF] . Anders dan door de verdediging is gesteld, is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] de gebruiker was van de telefoon met het [telefoonnummer 3] en dat [medeverdachte 2] daar samen met hem was. De rechtbank baseert zich daarbij op het proces-verbaal van bevindingen, pagina 100 en verder van het dossier, waarbij [verdachte] als gebruiker van dit nummer is geïdentificeerd. Daaruit volgt dat uit de historische verkeergegevens van het [telefoonnummer 4] is gebleken dat het telefoontoestel dat over de periode vanaf 12 september 2020 tot en met 12 november 2020 aan dit nummer was gekoppeld op nagenoeg dezelfde locatie verbleef als de woon- en verblijfplaats van de [verdachte] . Deze bevindingen in samenhang bezien met het gegeven dat dit telefoonnummer in de bevraagde periode het meest contact heeft gehad met onder andere het [telefoonnummer 2] op naam van [medeverdachte 2] , maakt dat de rechtbank van oordeel is dat [verdachte] de daadwerkelijke gebruiker is geweest van dit nummer. Hiermee kan namelijk uit worden gesloten dat [medeverdachte 2] deze telefoon in zijn gebruik had. Een persoon belt immers niet zichzelf.
Op basis van bovenstaande concludeert de rechtbank dat verdachten [medeverdachte 2] en [verdachte] op 5 oktober 2020 naar [plaats 2] zijn gereden.
Observaties en ANPR- en bakengegevens
Op basis van de observaties en ANPR-bakengegevens kan worden vastgesteld dat [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] in de periode van november 2020 tot en met 3 februari 2021 herhaaldelijk van [plaats 1] naar [plaats 2] zijn gereden, waarbij [medeverdachte 4] regelmatig een boedelbak bij zich had. Daarnaast is waargenomen dat op de momenten dat [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] naar de loods aan [adres 1] te [plaats 2] reden, zij daaraan voorafgaand of nadien te zien waren bij het woonwagenkamp, gelegen aan de [straat] te [plaats 1] of bij [VOF] te [plaats 1] . Verdachten [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] zijn woonachtig op het woonwagenkamp. [VOF] is het bedrijf van [medeverdachte 2] en [verdachte] . Er werden naast boodschappentassen, ook goederen ten behoeve van de productie van drugs ingeladen en vervoerd. Zo is onder meer op 18 januari 2021 waargenomen dat [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] blauwe vaten, centrifuges, dekbedden en kussens naar de loods in [plaats 2] brachten en op 21 januari 2021 werden er vanuit het [VOF] onder meer chemische toiletten, flessen vloeistof en emmers in de auto van [medeverdachte 4] geladen, die vervolgens naar [adres 1] reed. [medeverdachte 4] heeft daarbij de spullen op de achterbank afgedekt met een zwarte deken.
Ook is waargenomen dat [medeverdachte 5] op 1 december 2020 een bezoek bracht aan het [bedrijf 1] in [plaats 3] . Uit onderzoek is gebleken dat dit bedrijf gespecialiseerd is in laboratoriumartikelen.
Op 23 december 2020 zijn door [medeverdachte 4] blauwe 10-liter vaten gestort aan [adres 2] in [plaats 1] . De inhoud van deze vaten blijkt na heimelijke inbeslagname indicatief positief te testen op metamfetamine.
Verdachten onderzoek ‘Togo’
De drie verdachten die op 4 februari 2021 in het drugslab zijn aangehouden, zijn op meerdere momenten gezien in bijzijn van meerdere verdachten in het onderzoek Philippus. Zo is gezien dat op 18 januari 2021 [medeverdachte 5] met deze mannen vanuit het [VOF] naar de loods aan [adres 1] te [plaats 2] reed. Op 27 januari 2021 arriveerden diezelfde mannen in de ochtend met [medeverdachte 6] op het kamp aan de [straat] en gingen zij bij de woning van [medeverdachte 1] naar binnen, en liepen ze regelmatig tussen de woningen/schuren van [medeverdachte 2] en [verdachte] op en neer. Diezelfde avond is waargenomen dat deze mannen zijn opgehaald door [medeverdachte 6] waarna zij op 28 januari 2021 in de ochtend weer zijn afgezet bij het woonwagenkamp en de drie mannen naar de schuur van de woning aan de [straat] [huisnummer 2] lopen. In de avond kwamen zij weer uit de schuur, gaven [verdachte] en [medeverdachte 2] een ‘boks’ en stapten weer in bij [medeverdachte 6] . Op 3 februari 2021 is [medeverdachte 5] wederom met deze drie mannen gezien op het moment dat hij vanuit het lab aan [adres 1] te [plaats 2] naar [VOF] reed waar op dat moment ook [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] aanwezig waren. Even later is waargenomen dat [medeverdachte 4] met deze mannen naar [plaats 2] reed.
Uit deze waarnemingen leidt de rechtbank af dat de verdachten die in het lab zijn aangetroffen niet alleen meerdere malen op het woonwagenkamp en bij het [VOF] zijn geweest, maar ook dat [verdachte] deze mannen kende. Dat [verdachte] deze mannen niet zou kennen, zoals de verdediging stelt, acht de rechtbank dan ook ongeloofwaardig. De drie mannen zijn op meerdere momenten bij de woning en het bedrijf van [verdachte] geweest waarbij zij zelfs een dag in de schuur nabij de woning van [verdachte] hebben verbleven waarbij [verdachte] hen notabene ook nog een ‘boks’ geeft. De rechtbank kan het geven van een boks niet anders duiden dan dat [verdachte] en de mannen bekenden van elkaar waren.
Verklaring [getuige]
De observaties en ANPR-gegevens worden ondersteund door de verklaring zoals afgelegd door [getuige] . De rechtbank acht de verklaring van [getuige] afgelegd bij de politie betrouwbaar. [getuige] heeft gedetailleerd verklaard waarbij zij ook zichzelf heeft belast. Deze verklaring wordt bovendien ondersteund door de gegevens in haar telefoon die zij zelf ter onderzoek aan de politie heeft overhandigd. Voorts wordt haar verklaring ondersteund door observaties en bakengegevens. Onder meer het signalement dat [getuige] heeft gegeven van ‘ [bijnaam 3] ’ en ‘ [bijnaam 4] ’, de opvallende wijze van parkeren, te weten achteruit tegen de loods aan en de frequentie van het op en neer naar Zeeland rijden. Daarnaast vindt haar verklaring steun in de situatie van aantreffen van het laboratorium waaronder de omschreven stekkers, goederen en de sprinklerinstallatie bij de afvoerpijp.
[getuige] heeft verklaard dat er eind september 2020, begin oktober drie mannen zijn gekomen om de loods te bekijken en werd er afgesproken deze te verhuren. Zo’n drie tot vier weken daarna kwamen “ [bijnaam 4] ” en een andere man. Ze begonnen op en af te rijden. In een periode van 3 tot 4 weken hebben zij alles opgebouwd. Later is er nog een man bij gekomen. Dat was ‘ [bijnaam 3] ’. [bijnaam 3] kwam vaak met de boedelbak en [bijnaam 4] alleen met de auto. [getuige] kreeg een telefoon van [bijnaam 4] en werd door hem gevraagd regelmatig de geur te controleren. [getuige] had regelmatig contact met [bijnaam 4] . Wanneer zij aangaf dat het stonk, kwam [bijnaam 4] om een sproeier aan te zetten. Ook vroeg hij regelmatig om bij de jongens in de loods te gaan kijken. [bijnaam 4] sprak daarbij meerdere malen over “mijn [bijnaam 6] ” en zijn neef en zijn oom. De Spaanstalige jongens zijn eind november begonnen met produceren en in de tweede week van januari waren ze er een dag of vijf, daarna een week niet en daarna zijn ze er geweest tot aan de dag van de ontmanteling.
Gelet op de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen ten aanzien van de identificatie van [medeverdachte 5] stelt de rechtbank vast dat “ [bijnaam 4] ”, [medeverdachte 5] betreft, die gebruik maakte van het SKY-ECC account [accountnaam 4] , [medeverdachte 4] kan worden geïdentificeerd als ‘ [bijnaam 3] ”.
Dag van ontmanteling
Uit de observaties blijkt tot slot dat op de dag van de ontmanteling van het lab aan [adres 1] te [plaats 2] , te weten 4 februari 2021, alle verdachten in het onderzoek Philippus, met uitzondering van [medeverdachte 4] , op verschillende momenten en in verschillende samenstellingen naar het woonwagenkamp in [plaats 1] kwamen. De verdachten reden af en aan waarbij spullen in auto’s worden gelegd en zo verplaatst. [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] stuurden elkaar die dag via de [cryptodienst] berichten dat alles weg moet, een aanhanger of auto moet worden geregeld en dit aan “ [bijnaam 1] ” te zullen vragen. Ook werd er aangegeven dat er overal “ [bijnaam 5] ” zijn. De rechtbank stelt op basis van het proces-verbaal van identificatie vast dat “ [bijnaam 1] ” [verdachte] betreft en verwijst hierbij naar hetgeen onder het kopje “SKY ECC” en ”nadere identificatie [verdachte] ” is overwogen.
4.3.2.5
Conclusie Opiumwetfeiten
Voor de leesbaarheid van het vonnis, zal de rechtbank eerst feit 2 bespreken.
Feit 2
Laboratorium [plaats 2]
De rechtbank is gelet op het bovenstaande van oordeel dat [verdachte] zich tezamen met [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 6] schuldig heeft gemaakt aan het produceren van metamfetamine. Uit de vastgestelde feiten volgt dat [verdachte] betrokken was bij het laboratorium in [plaats 2] . Zo was [verdachte] degene die de locatie regelde en was hij ook de huurder van de loods voor het lab in [plaats 2] . Dit kan worden afgeleid uit de chatgesprekken in combinatie met de vaststelling dat hij bij aanvang van het laboratorium samen met [medeverdachte 2] op deze locatie ( [adres 1] te [plaats 2] ) is geweest. [verdachte] had ook wetenschap van alle goederen die naar het laboratorium werden vervoerd. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat hij vaak aanwezig was bij het inladen van spullen die naar het lab werden gebracht en daarbij stond toe te kijken. Verder blijkt uit de bewijsmiddelen dat hij veelvuldig contact had met de medeverdachten die regelmatig bij het lab zijn gezien. De ritten van en naar het lab in [plaats 2] sloten nagenoeg altijd aan op een contactmoment met [verdachte] . Ook valt daaruit op te maken dat hij de mannen die als verdachten in het lab op 4 februari 2021 zijn aangehouden kende. Al deze personen ontving hij bij zowel zijn bedrijf als bij zijn woning.
Bovendien blijkt uit de bewijsmiddelen - en dan met name de chatgesprekken tussen de verdachten waaronder [verdachte] - dat er onder meer wordt gesproken over grondstoffen, over prijzen en aantallen. Daaruit valt af te leiden dat [verdachte] de contacten onderhield met leveranciers. Ook voert hij gesprekken over de verkoop van drugs. Hij had aldus een belangrijke, leidende rol bij het inkopen van grondstoffen en bij de verkoop van de drugs.
Dat [verdachte] betrokken was bij het laboratorium in [plaats 2] wordt tot slot ook bevestigd door de waarnemingen op de dag van de inval in het lab op 4 februari 2021. Daaruit blijkt dat er sprake is van paniek en door alle verdachten, met uitzondering van [medeverdachte 4] , meerdere keren het woonwagenkamp in [plaats 1] werd op- en afgereden waaruit blijkt dat [verdachte] mensen heeft ingeschakeld om de negatieve gevolgen van het ‘probleem’ dat is ontstaan zoveel mogelijk in te perken.
Rol en medeplegen
Uit dit alles kan worden afgeleid dat [verdachte] bij het gehele proces van het vinden een locatie voor een laboratorium tot de verkoop van de geproduceerde metamfetamine betrokken was. De uitvoering van deze verschillende onderdelen van het proces liet hij aan anderen over, zoals de opbouw en het vervoeren van goederen naar het lab en de productie in het lab. [verdachte] bleef zo uit het zicht en op de achtergrond. Vanuit deze positie stuurde hij de medeverdachten aan en oefende toezicht en controle uit waarbij de uitvoering vaak direct (en soms meermalen per dag) aan hem werd teruggekoppeld door een ontmoeting bij zijn woning of zijn bedrijf. De rechtbank sluit daarom niet uit dat [verdachte] degene is die door [medeverdachte 5] ( [bijnaam 4] ) in de chats met [getuige] als “ [bijnaam 6] ” wordt geduid. Op grond van het voorgaande is de rechtbank in ieder geval van oordeel dat [verdachte] een leidende rol in het geheel had.
Uit dit alles valt een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en de medeverdachten af te leiden. Anders dan door de verdediging bepleit, volgt uit de bewijsmiddelen dan ook zonder meer dat [verdachte] een bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd aan de productie van metamfetamine en de voorbereidingshandelingen daartoe. Het medeplegen en daarmee tevens het opzet is dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Voorbereidingshandelingen
Bij het aantreffen van de werkende productieopstelling in het lab zijn er ook veel goederen en chemicaliën aangetroffen waarvan uit de bewijsmiddelen blijkt dat die typerend zijn voor het op zeer grote schaal vervaardigen en/of bewerken van metamfetamine. Deze goederen en chemicaliën waren daarmee geschikt om in de toekomst nog meer synthetische drugs te produceren. Nu uit de chats is gebleken dat dat ook de bedoeling was, is de rechtbank van oordeel dat verdachte, door het voorhanden hebben van deze goederen en stoffen, zich ook schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen. Van een voortgezette handeling is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. De voorbereidingshandelingen zagen immers op nieuwe, toekomstige productie en niet andersom zoals door de verdediging is betoogd.
Conclusie feit 2
De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde.
Feit 1
Criminele organisatie
Om volgens artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht, dat in artikel 11b van de Opiumwet van overeenkomstige toepassing is verklaard, van een criminele organisatie te kunnen spreken, is vereist dat sprake is van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband van twee of meer personen met een bepaalde organisatiegraad, dat tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Van deelname is sprake als de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteuning biedt aan gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel beoogde oogmerk. Voor strafbare deelname is voorts voldoende dat de betrokkene in zijn algemeenheid weet dat er een organisatie bestaat en dat die organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft. Wetenschap van een of meer concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd is niet vereist, als de dader maar weet dat de organisatie het begaan van misdrijven beoogt. Evenmin is vereist dat de betrokkene daadwerkelijk heeft deelgenomen aan (alle) gepleegde misdrijven, noch dat hij heeft samengewerkt, althans bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie.
Op grond van de bewijsmiddelen in het dossier concludeert de rechtbank dat voldaan is aan de vereisten voor een criminele organisatie. Hieruit blijkt namelijk dat er sprake was van een organisatie die gericht was op metamfetamine-productie en -handel.
De rechtbank ziet [verdachte] als deelnemer van deze organisatie. Dit blijkt allereerst uit het onder feit 2 bewezenverklaarde. Het gaat hier om misdrijven waarop het oogmerk van de criminele organisatie was gericht.
Uit de bewijsmiddelen blijkt bovendien dat [verdachte] gedurende de tenlastegelegde periode de leider van deze organisatie was. Zo kan uit de chats van het Sky-account [accountnaam 6] , waarvan hiervoor is vastgesteld dat dit aan [verdachte] toebehoorde, worden opgemaakt dat hij niet alleen tot in detail op de hoogte is van het productieproces, maar dat hij ook degene is die goederen en grondstoffen regelde en bestelde voor de productie van metamfetamine en gesprekken voerde over de verkoop van “ice”. Hij heeft het namelijk onder meer over “draai weer 1000/1500 apaan”, “2/3 x per maand 20 kilo”, 10.400 20 kilos””. Uit de chats blijkt verder dat [verdachte] degene is die plekken voor laboratoriums regelde en medeverdachten aanstuurde voor de opbouw, inrichting en het productieproces bij die labs. Zo geeft hij in een gesprek met [medeverdachte 6] aan dat er twee koks nodig zijn omdat het alleen geen doen is. Daarbij informeert hij of zijn schoonzoon niet kan komen. Eén van de verdachten die in het lab in [plaats 2] is aangetroffen, betreft de schoonzoon van [medeverdachte 6] . Verder wordt er gesproken over het leegruimen in verband met inspectie en het doorgaan op een andere plek. [verdachte] geeft daarbij aan welke spullen er moeten blijven staan en dat er mensen moeten worden overgeladen. De dagelijkse werkzaamheden voor de opbouw, inrichting en het draaien van het lab liet hij door anderen uitvoeren door aan hen opdrachten te geven. [verdachte] oefende, zoals hiervoor al is overwogen, toezicht en controle uit op de feitelijke gang van zaken, waarbij de uitvoering kennelijk vaak direct (en soms meermalen per dag) aan hem werd teruggekoppeld door een ontmoeting bij zijn woning of zijn bedrijf. Er zijn diverse fysieke contactmomenten tussen [verdachte] en de andere medeverdachten in diverse samenstellingen gezien. Daarnaast verliepen de contacten via diverse cryptocommunicatiediensten waaraan [verdachte] en diverse medeverdachten ook deelnamen.
Zo waren diverse personen bij deze organisatie betrokken met ieder hun eigen rol. Als een spin in het web heeft [verdachte] deze personen om zich heen georganiseerd die in verschillende onderdelen van de drugsproductie en -handel voorzagen waardoor het gehele proces van de opbouw van het lab en de productie tot de verkoop van de metamfetamine onder zijn regie verliep. De rechtbank wijst in dit verband ook op een bericht van [verdachte] waarin hij op zoek is naar wapens en aangeeft dat hij een groot team heeft en dat zijn team ‘loaded’ moet zijn. De rechtbank kan dit bericht niet anders interpreteren dan dat [verdachte] een team met mensen met criminele intenties voor zich liet werken, in dit geval om harddrugs te kunnen produceren.
Uit het tenlastegelegde leidt de rechtbank af dat hieronder ook het laboratorium in [plaats 4] valt. Daarvan blijkt uit de SkyECC - en Encrochat-berichten tussen diverse medeverdachten dat dit vóór het laboratorium in [plaats 2] actief was. Op grond van het dossier stelt de rechtbank vast dat [verdachte] bij het lab in [plaats 4] dezelfde rol had als bij het lab in [plaats 2] . Zo blijkt uit de cryptocommunicatie dat [verdachte] foto’s doorstuurt van een lab dat door het LFO wordt herkend als zijnde een lab in [plaats 4] dat eerder, op 21 oktober 2020, is ontmanteld. Dat de criminele organisatie ook betrokken was bij het lab in [plaats 4] kan tevens worden opgemaakt uit de berichten van 21 juli 2020 tussen [verdachte] , [medeverdachte 6] en [medeverdachte 5] waarin wordt gechat over personen die naar het lab moeten worden gebracht. Na inspectie op het terrein van dit lab door ambtenaren op 19 augustus 2020 geeft [verdachte] aan dat ze die jongens eruit moeten trekken en olies eruit. Op 1 september 2020 wordt aan [verdachte] een bericht gestuurd dat alles is opgeruimd, waarna [verdachte] aangeeft dat ze alles op een andere locatie af kunnen maken. De rechtbank is van oordeel dat ook betrokkenheid van de criminele organisatie bij het lab in [plaats 4] hiermee kan worden bewezen.
Periode
Dat [verdachte] in de periode van 16 september 2020 tot en met 22 november 2020 offline is geweest en daarmee, in ieder geval gedurende deze periode, niet actief betrokken zou zijn geweest bij de criminele organisatie wordt weersproken door de bewijsmiddelen, waaronder met name de observaties en waarnemingen. Hieruit komt duidelijk naar voren dat [verdachte] zich ook in die periode bezighield met de productie van harddrugs. Ook het Skybericht van 22 november 2020 waarin [verdachte] aangaf “ff met nix bezig te zijn” doet hier niet aan af.
Conclusie feit 1
De rechtbank acht het tenlastegelegde onder feit 1 dan ook wettig en overtuigend bewezen.
4.3.2.6
Witwassen
Feit 3
Beoordelingskader witwassen
Aan de rechtbank ligt ter beoordeling voor of verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan (gewoonte)witwassen. De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling voor witwassen zoals neergelegd in artikel 420bis, eerste lid, onder a en b, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) dient te worden bewezen dat het tenlastegelegde geldbedrag uit enig misdrijf (gronddelict) afkomstig is. Het is voor een bewezenverklaring van het bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf” niet vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het tenlastegelegde geldbedrag afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. In een dergelijk geval dient te worden beoordeeld of op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden het niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is. Het is daarbij aan het Openbaar Ministerie om bewijs hiervoor aan te dragen.
De rechtbank beoordeelt dit aan de hand van het zogeheten zes-stappen-arrest (ECLI:NL:GHAMS:2013:BY8481). Hierbij wordt als uitgangspunt genomen dat er geen direct bewijs voor brondelicten aanwezig is (stap 1). Vervolgens zal moeten worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden zodanig zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen (stap 2). Indien daarvan sprake is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld of de goederen (stap 3). Een dergelijke verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn (stap 4). Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geld en de goederen (stap 5). Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de geldbedragen en de goederen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden (stap 6).
Bij de beoordeling van de verklaring van verdachte spelen de omstandigheden waaronder en het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen een rol. Zo kan het van belang zijn of de verdachte van meet af aan een tegenwicht tegen de witwasverdenking heeft geboden of dat hij pas in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren op een wijze die aan de hiervoor genoemde vereisten voldoet.
Het toetsingskader toegepast op deze zaak
-
Vermoeden van witwassen
Dat er sprake is van een vermoeden van witwassen is niet ter discussie gesteld. Uit de vele, bij de doorzoeking op het adres van verdachte aangetroffen, waardevolle goederen, de villa-uitstraling van de woning qua inrichting en aankleding en de contante bankstortingen volgt dat verdachte en zijn partner [naam 1] opvallend veel (grote) uitgaven hebben gedaan en over veel contant geld beschikten, wat niet past bij hun legale (girale en contante) inkomsten. Om die reden is er een eenvoudige kasopstelling gemaakt van de contante ontvangsten en uitgaven in de periode van 2015 tot en met 2021 waaruit een in beginsel onverklaarbaar groot verschil volgt tussen de contante ontvangsten en de contante uitgaven. Het gaat daarbij om een bedrag van € 454.729,-.
Het is een feit van algemene bekendheid dat diverse vormen van criminaliteit gepaard gaan met het verkrijgen van grote hoeveelheden contant geld. Een van die vormen is drugscriminaliteit, ten aanzien waarvan de betrokkenheid van verdachte in het voorgaande is vastgesteld. Een aanwijzing dat verdachte ook voor de tenlastegelegde periode met drugshandel veel geld heeft verdiend ziet de rechtbank in het berichtje van 2 september 2020 waarin hij zegt dat “hun ijs altijd troep is maar dat hij er gelukkig rijk door is geworden van die paar gram”. Door het contant aankopen van goederen wordt het crimineel contant verdiende geld buiten het zicht van politie en justitie in de maatschappij gebracht en wordt de criminele herkomst verborgen.
De rechtbank is van oordeel dat deze omstandigheden tezamen voldoende zijn om een vermoeden van witwassen te rechtvaardigen.
-
Verklaring van verdachte en onderzoek door het Openbaar Ministerie
Luxe goederen en contant geld
Verdachte heeft over de aangetroffen luxe goederen verklaard dat deze zijn aangekocht met casinowinsten die hij in de jaren 2018/2019 heeft behaald. Ook het aangetroffen contante geld zou hiervan afkomstig zijn. Verdachte heeft in die periode veelvuldig het casino bezocht, soms meerdere malen per dag, omdat hij maar bleef winnen. In totaal zou hij
€ 200.000,- tot € 250.000,- hebben gewonnen.
De rechtbank is van oordeel dat deze verklaring van verdachte op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat het behalen van structurele winsten gedurende een langere periode, zoals in dit geval een tweetal jaren, in casino’s hoogst onwaarschijnlijk is. Uitbaters van kansspelen stellen de spelregels zo op dat ze uiteindelijk altijd winst maken. Op korte termijn kan een speler geluk hebben, maar op langere termijn heeft het casino altijd voordeel. Reeds daarom dient de verklaring van verdachte als op voorhand hoogst onwaarschijnlijk terzijde te worden geschoven.
Op verzoek van verdachte is door het Openbaar Ministerie onderzoek gedaan bij Holland Casino en zijn ook diverse getuigen gehoord. Daaruit volgt dat verdachte zeker wel eens winsten bij Holland Casino heeft behaald, maar daaruit kan niet worden vastgesteld dat dit (netto) het door verdachte verklaarde bedrag betreft. Uit het onderzoek is gebleken dat er door verdachte ook verliezen zijn geleden. Bovendien blijkt niet hoeveel geld door verdachte voor het gokken is ingelegd. Dit kan een minstens net zo groot bedrag zijn geweest als het bedrag dat verdachte stelt te hebben gewonnen. Uit de belastingaangiftes van verdachte blijkt niet van enige speelwinst, noch van het voorhanden hebben van grote hoeveelheden contant geld. De resultaten van het onderzoek leiden er derhalve niet toe dat de rechtbank tot een andere dan de eerder genoemde conclusie komt, namelijk dat de verklaring van verdachte hoogst onwaarschijnlijk is. Sterker nog, uit dit onderzoek vloeien alleen maar meer aanwijzingen voort die het vermoeden van witwassen ondersteunen.
Een daarvan is dat verdachte kort na een grote uitbetaling door het casino in biljetten van
€ 500,- een grote hoeveelheid biljetten van € 50,- bij het casino heeft ingewisseld voor speelpenningen, wat op zijn minst opvallend is te noemen. Dat verdachte de biljetten van
€ 500,- ergens zou hebben omgewisseld is niet gebleken. Kennelijk was het gewenst om ander (nieuw) geld te gaan gebruiken om mee te spelen. Ook is het opvallend dat het Holland Casino heeft vastgelegd dat verdachte op 25 juli 2018 heeft gepind voor speelpenningen, maar dat dit op de onderzochte bankrekeningen van verdachte (zowel privé als zakelijk) niet is terug te zien. Daaruit leidt de rechtbank af dat verdachte kennelijk geld had op een rekening waarvan de gegevens ondanks onderzoek door de politie niet bekend zijn geworden.
Dat verdachte winsten bij andere casino’s dan Holland Casino heeft gemaakt, is uit het onderzoek niet gebleken, noch door verdachte concreet gemaakt.
Gebleken is verder dat verdachte niet alleen wisselende verklaringen heeft afgelegd, maar ook (jegens een casinomedewerker) heeft gelogen. Zo heeft hij over het startbedrag in eerste instantie bij de politie verklaard dat hij is begonnen te spelen met een bedrag van € 1.000,-. Ter zitting heeft hij hierover verklaard dat dit een bedrag van € 100,- betrof. Over het geld waarmee verdachte bij Holland Casino speelde, heeft hij tijdens een gesprek met een medewerker van Holland Casino verklaard dat dit geld afkomstig was uit zijn autobedrijf en legaal geld betrof dat middels facturen verantwoord kon worden. Uit het onderzoek is echter gebleken dat verdachte over de jaren 2015-2020 geen betrouwbare administratie had en niet aan heeft kunnen tonen dat hij een legaal inkomen uit zijn bedrijven heeft gehad. De contante stortingen door verdachte op zijn bedrijfsrekeningen kunnen niet worden verklaard door de contante inkomsten uit zijn bedrijven.
Daarnaast is opvallend dat [medeverdachte 2] tijdens een gesprek bij Holland Casino heeft verklaard dat hij samen met verdachte uit één pot speelde, terwijl verdachte ter zitting heeft gezegd dat hij wel samen met [medeverdachte 2] naar het casino ging, maar niet met hem samen speelde.
Nu de verklaring van verdachte over de gemaakte casinowinsten terzijde wordt geschoven, kan het subsidiaire verweer, waarin betwist wordt dat er sprake is van vervolgprofijt van een eerste inleg van crimineel geld, onbesproken blijven.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat het vermoeden van witwassen ten aanzien van de luxe goederen en de contanten niet is weerlegd.
Caravan Tabbert Puccini en de BMW X5
Verdachte heeft over de caravan – een Tabbert Puccini met een prijs van € 45.000,- – verklaard dat deze door zijn holding ( [B.V. 1] ) is gekocht. Over de BMW X5 – met een aanschafprijs van ruim € 138.000,- – heeft hij verklaard dat deze deels is geleased en deels is gefinancierd met de inruil van twee andere auto’s.
De rechtbank overweegt hierover dat uit het financieel onderzoek naar de bedrijven van verdachte over de jaren 2015-2020 is gebleken dat er op diverse momenten en soms zelfs voor bijna de duur van een geheel jaar, zoals in 2017, sprake was van een negatieve kas. Een negatieve kas is onmogelijk omdat er niet meer uit de kas kan worden gehaald dan er in zit. Hierdoor is ook ten aanzien van het vermogen van de bedrijven van verdachte sprake van een vermoeden van witwassen. Dat er, zoals verdachte verklaart, enkel sprake zou zijn geweest van een incomplete en slordige administratie is een onvoldoende concrete en verifieerbare verklaring om dat vermoeden te ontzenuwen. Daarom kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders dan dat er, naast de vast te stellen (beperkte) legale inkomsten, ook sprake is geweest van onbekend gebleven (substantiële) illegale, contante geldstromen. Nu het niet enkel om een gering aandeel gaat, is daarmee, gezien de vermengingsleer, het hele vermogen van de bedrijven besmet. Hieruit volgt dat door de bedrijven van verdachte gedane aankopen zijn gefinancierd met van misdrijf afkomstig geld en dat de aangekochte goederen dus eveneens als middellijk (gedeeltelijk) van misdrijf afkomstig moeten worden aangemerkt. Zo ook de met geld van de bankrekening van [B.V. 2] – en dus niet met geld van [B.V. 1] – aangekochte Tabbert Puccini.
Voor wat betreft de door de verdediging aangehaalde, voorafgaand aan de aankoop gedane, bankstortingen op de rekening van [B.V. 2] geldt het volgende. Van de genoemde bankstortingen zijn twee stortingen door verdachte zelf gedaan en één storting door één van zijn bedrijven. De rechtbank heeft hiervoor vastgesteld dat bij geld afkomstig van deze bronnen uitgegaan moet worden van een illegale herkomst. De omstandigheden rond de andere genoemde bankstortingen, de door [bedrijf 2] en [bedrijf 3] overgemaakte bedragen, zijn dusdanig dubieus dat zij op zichzelf al een vermoeden van witwassen opleveren. Het betreft de aankoop door [bedrijf 2] van een Mercedes Camper door betaling van € 19.000,- aan [B.V. 2] terwijl datzelfde voertuig enkele dagen daarvoor voor € 8.750,-, met contant geld, door [B.V. 1] is aangeschaft. De herkomst van het contante geld voor die aankoop blijkt niet uit de administratie. De overboeking van [bedrijf 3] heeft betrekking op de verkoop van de Renault Megane [kenteken 1] . De auto is op 13 mei 2021 aangeschaft door [B.V. 2] terwijl het bedrijf daar op dat moment onvoldoende legaal vermogen voor had. De auto werd vervolgens, blijkens de factuur, door een ander bedrijf van [verdachte] , -namelijk [B.V. 1] - verkocht, maar wel aan [B.V. 2] betaald. De conclusie blijft derhalve dat het geld waarmee de Tabbert Puccini is aangekocht niet afkomstig was uit een legale bron.
Uit het dossier is gebleken dat de BMW X5 deels is gefinancierd via BMW Financial Services en deels door een aanbetaling bestaande uit een contant bedrag van € 1.250,- en de inruil van twee auto’s, te weten een BMW X4 en een Volkswagen Tiguan. Deze BMW X4 heeft verdachte voor € 50.000,- gekocht. Voor de financiering van deze auto zijn verschillende verklaringen gegeven. Los van het feit dat dit op zich al de betrouwbaarheid van de verklaringen aantast, overweegt de rechtbank per verweer nog het volgende.
Uit de stukken in het dossier blijkt dat verdachte heeft verklaard dat de BMW X4 is aangekocht met € 50.000,- die hij van [medeverdachte 2] zou hebben gekregen en die [medeverdachte 2] in het casino zou hebben gewonnen. Uit het onderzoek bij het casino blijkt echter dat [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij met verdachte een gezamenlijke pot met gokwinst had. De verklaring dat er door [verdachte] en [medeverdachte 2] grote gokwinsten zijn behaald is op voorhand hoogst onwaarschijnlijk en na onderzoek ook niet verifieerbaar gebleken. Ter terechtzitting is door de raadsman, anders dan door verdachte bij de politie, naar voren gebracht dat de BMW X4 deels is gefinancierd met het geld van de verkoop van een Mercedes CLS aan [medeverdachte 2] , te weten een bedrag van € 30.000,-. Die Mercedes was op zijn beurt door verdachte gefinancierd middels een lening van zijn schoonvader. Bij het volgen van deze verklaring zou dat betekenen dat het resterende aankoopbedrag van de BMW X4 van € 20.000,- door verdachte zelf is bijgelegd. Op grond van hetgeen eerder is overwogen ten aanzien van het vermogen van verdachte moet worden vastgesteld dat de herkomst van dit bedrag dan niet legaal kan zijn geweest. Geconcludeerd kan daarom worden dat deze BMW X4 is gefinancierd met (een substantieel deel) illegaal geld. Hetzelfde geldt voor de aankoop van de Volkswagen Tiguan door verdachte ten bedrage van € 53.880,-. Daarvoor heeft verdachte zelf een aanbetaling gedaan ten bedrage van € 18.500,- en de rest is middels krediet betaald. Ook de herkomst van het geld van deze gedane aanbetaling moet op grond van het voorgaande als niet legaal worden aangemerkt.
Dit alles leidt er toe dat, als de redenering van de verdediging wordt gevolgd, de BMW X5 is gefinancierd met inruil van twee auto’s die op hun beurt beiden zijn gefinancierd met (een substantieel deel) illegaal geld waardoor op grond van vermenging de BMW X5 ook als middellijk gedeeltelijk van misdrijf afkomstig moet worden aangemerkt.
-
Van misdrijf afkomstig
Uit het voorgaande volgt dat de verklaring van verdachte het vermoeden van witwassen ten aanzien van alle tenlastegelegde goederen, inclusief de BMW X5 en de caravan Tabbert Puccini en de contanten niet heeft weerlegd. Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat een criminele herkomst van deze voorwerpen als enige aanvaardbare verklaring overblijft.
Gewoontewitwassen
Als gevolg van het feit dat alle tenlastegelegde goederen door verdachte gedane aankopen betreffen die elk een witwashandeling opleveren, is er sprake van een zeer hoge frequentie aan witwashandelingen. Dit in combinatie met de aard, omvang en duur van het witwassen, acht de rechtbank bewezen dat verdachte van dit witwassen een gewoonte heeft gemaakt.
Medeplegen
Gebleken is dat verdachte in de tenlastegelegde periode samenwoonde en twee kinderen had met zijn partner [naam 1] waardoor gesproken kan worden van een economische eenheid. [naam 1] heeft zich weliswaar op haar zwijgrecht beroepen met betrekking tot de inkomsten van verdachte, de beschikbare gelden en gedane uitgaven, maar uit het dossier blijkt dat zij moet hebben geweten van de beschikbare gelden, nu zij daarvan zelf ook veel uitgaven deed en dus profiteerde. Dit terwijl zowel haar eigen legale inkomsten als die van haar partner [verdachte] hiervoor ontoereikend waren. Ook volgen uit het dossier aanwijzingen dat zij wist van de criminele activiteiten van verdachte. De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte zich in de tenlastegelegde periode samen met [naam 1] schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen.
4.3.2.7
Wapens en munitie
Feit 4
Onder dit feit wordt verdachte verweten dat hij op 28 september 2021 in [plaats 1] een semiautomatisch vuurwapen van het merk SIG, 13 kogelpatronen, twee patroonmagazijnen van de merken SIG en Glock, een luchtdrukwapen van het merk Beretta en twee nabootsingen van vuurwapens voorhanden heeft gehad. Verdachte heeft over het in zijn slaapkamer aangetroffen vuurwapen verklaard dat hij dit naar aanleiding van een inbraak in zijn woning ter bescherming van zijn veiligheid en die van zijn gezin in zijn bezit had. De rechtbank gaat er vanuit dat deze verklaring ook ziet op de kogelpatronen en het patroonmagazijn van het merk SIG omdat deze in het vuurwapen zaten. Op grond hiervan acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat hij voornoemde voorwerpen voorhanden heeft gehad.
Over het patroonmagazijn van het merk Glock, het luchtdrukwapen en de twee nabootsingen die ook in zijn woning zijn aangetroffen, heeft verdachte geen verklaring afgelegd. Uitgangspunt is dat een persoon wetenschap heeft van de in zijn woning aanwezige goederen en deze goederen zich ook in zijn machtssfeer bevinden, tenzij er omstandigheden aannemelijk zijn geworden waaruit voortvloeit dat dit in dit geval anders is. Van zulke omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Zij gaat er dan ook vanuit dat verdachte ook deze voorwerpen voorhanden heeft gehad. Gelet op de plaats waar de wapens en de munitie zijn aangetroffen, in de inloopkast en achter de tv in de ouderslaapkamer, zou aangenomen kunnen worden dat deze zich ook in de machtssfeer van zijn partner bevonden. Uit het dossier blijkt echter niet dat zij daarover is gehoord, noch dat daar op andere wijze onderzoek naar is gedaan. Met inachtneming daarvan zal de rechtbank vrijspreken van het tenlastegelegde medeplegen.
Nu alle voorwerpen ook aangemerkt kunnen worden als wapens en munitie in de zin van de Wet wapens en munitie, acht de rechtbank het tenlastegelegde onder feit 4 wettig en overtuigend bewezen.