ECLI:NL:RBZWB:2024:8077

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 november 2024
Publicatiedatum
27 november 2024
Zaaknummer
02-279297-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Leidinggevende rol in criminele organisatie voor productie en handel in metamfetamine

In deze zaak heeft de rechtbank zich gebogen over de rol van de verdachte in een criminele organisatie die zich bezighield met de productie en handel in metamfetamine. De verdachte werd beschuldigd van deelname aan een criminele organisatie, het medeplegen van de productie van metamfetamine, gewoontewitwassen en het voorhanden hebben van vuurwapens. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte als leider van de organisatie fungeerde en een belangrijke rol speelde in de aansturing van de activiteiten. De verdachte werd op 28 september 2021 aangehouden, waarna een uitgebreid onderzoek volgde naar de criminele activiteiten van de organisatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij de opbouw en werking van laboratoria voor de productie van metamfetamine in verschillende locaties, waaronder [plaats 2] en [plaats 4]. Daarnaast is er bewijs verzameld dat de verdachte gebruik maakte van versleutelde communicatiemiddelen om de activiteiten van de organisatie te coördineren. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 76 maanden en een geldboete van €30.000,-, waarbij rekening is gehouden met de ernst van de feiten en de impact op de volksgezondheid. De rechtbank heeft ook de onttrekking aan het verkeer van in beslag genomen wapens en munitie bevolen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-279297-20
vonnis van de meervoudige kamer van 27 november 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1992 te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats]
thans gedetineerd in de P.I. Vught
raadsman mr. R.B.M. Poppelaars, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 25, 26 en 27 juni 2024 en 2 juli 2024, waarbij de officier van justitie, mr. M.S. Kikkert, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Het onderzoek ter terechtzitting is gesloten op 27 november 2024.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
1. heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die gericht was op het plegen van feiten gerelateerd aan de productie van metamfetamine en daarnaast dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan
2. het medeplegen van de productie van metamfetamine en de voorbereidingshandelingen daarvoor,
3. gewoonte/opzet/schuldwitwassen en
4. het voorhanden hebben van een vuurwapen inclusief bijbehorende munitie en patroonmagazijnen en twee nabootsingen van vuurwapens.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie gaat er vanuit dat het verkregen bewijs uit de SkyECC interceptie en de verwerking daarvan rechtmatig en betrouwbaar is en acht op grond hiervan in combinatie met de overige bewijsmiddelen het tenlastegelegde onder feit 1 tot en met 4 wettig en overtuigend bewezen. Voor de motivering hiervan wordt verwezen naar het schriftelijke requisitoir.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft op diverse gronden betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde onder feit 1, 2 en 3, waarbij subsidiair voor feit 1 voor wat betreft de periode van 29 juni 2020 tot en met 11 september 2020 wordt gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Wanneer er ten aanzien van feit 2 toch tot een bewezenverklaring van de cumulatief tenlastegelegde feiten wordt gekomen, dan dient voor de productie te worden uitgegaan van een voortgezette handeling van de voorbereidingshandelingen. Ten aanzien van het tenlastegelegde onder feit 4 heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Voor de motivering van deze verweren wordt verwezen naar de pleitnota.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht. Voor zover een volledig proces-verbaal als bewijsmiddel is gebruikt, wordt volstaan met verwijzing naar dit proces-verbaal en de vindplaats in het dossier.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
4.3.2.1
De rechtmatigheid van de interceptie en verwerking van de SkyECC data
De verdediging heeft – samengevat – als verweer naar voren gebracht dat er door middel van de IP-taps die op 24 en 26 juni 2019 op twee servers van het bedrijf SkyECC in Frankrijk zijn geplaatst in een Frans onderzoek interceptie van telecommunicatie op Nederlandse grondgebied heeft plaatsgevonden. Op grond van artikel 31 van de Richtlijn 2014/41/EU (EOB Richtlijn) had een kennisgeving aan de Nederlandse autoriteiten moeten plaatsvinden en de officier van justitie had naar aanleiding daarvan aan de rechter-commissaris moeten vragen de toets als bedoeld in artikel 5.4.18 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) uit te voeren. De rechter-commissaris had instemming moeten weigeren omdat deze interceptie in soortgelijke binnenlandse zaken evenmin zou zijn toegestaan omdat hiervoor geen wettelijke grondslag is. Naar aanleiding hiervan concludeert de verdediging dat er sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs dat moet worden uitgesloten.
Interceptie
Artikel 31, eerste lid, van de EOB-richtlijn luidt als volgt:
Indien de bevoegde autoriteit van één lidstaat (de “intercepterende lidstaat”) ten behoeve van de uitvoering van een onderzoeksmaatregel toestemming heeft gegeven voor interceptie van telecommunicatie en het communicatieadres van de in de interceptieopdracht genoemde persoon op wie de interceptie betrekking heeft in gebruik is op het grondgebied van een andere lidstaat (de “in kennis gestelde lidstaat”) en de interceptie kan worden uitgevoerd zonder de technische bijstand van die lidstaat, stelt de intercepterende lidstaat de bevoegde autoriteit van de in kennis gestelde lidstaat van de interceptie in kennis, en wel:
a. a) voorafgaand aan de interceptie in de gevallen waarin de bevoegde autoriteit van de intercepterende lidstaat op het tijdstip van het geven van de interceptieopdracht weet dat de persoon op wie de interceptie betrekking heeft, zich op het grondgebied van de in kennis gestelde lidstaat bevindt of zal bevinden;
b) tijdens of na de interceptie, zodra de intercepterende lidstaat te weten komt dat de persoon op wie de interceptie betrekking heeft, zich tijdens de interceptie op het grondgebied van de in kennis gestelde lidstaat bevindt of heeft bevonden.
De rechtbank verwijst voor de feitelijke gang van zaken rondom de SkyECC hack naar de uitgebreide beschrijving in het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 23 december 2022 (ECLI:NL:RBAMS:2022:7853). De rechtbank acht deze beschrijving volledig en accuraat. De rechtbank stelt op grond van deze feiten vast dat de interceptie in juni 2019, waarop de verdediging doelt, heeft plaatsgevonden in Frankrijk door middel van IP-taps op twee servers van het bedrijf SkyECC in Frankrijk. De rechtbank leidt daaruit af dat de interceptieopdracht betrekking heeft op het bedrijf SkyECC en heeft plaatsgevonden op Frans grondgebied. Niet is gebleken dat het in de interceptieopdracht genoemde bedrijf een communicatieadres heeft op Nederlands grondgebied. Evenmin is gebleken dat het communicatieadres van het in de interceptieopdracht genoemde bedrijf zich in een ander land bevindt dan het land waarin de interceptie heeft plaatsgevonden. Er is immers sprake van een IP-tap door de Franse autoriteiten op een server met een IP-adres in Frankrijk.
Dat bij de geïntercepteerde berichten mogelijk ook (versleutelde) berichten van personen met een Nederlands IP-adres zaten, maakt dat niet anders, nu dit niet de personen zijn op wie de interceptieopdracht betrekking had. Dit betekent dat geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 31 van de EOB Richtlijn, zodat er geen noodzaak is voor een kennisgeving aan de Nederlandse autoriteiten en geen grondslag is voor een toetsing door de rechter-commissaris als bedoeld in artikel 5.4.18 Sv. Anders dan de verdediging heeft gesteld, volgt deze interpretatie letterlijk uit de tekst van artikel 31 van de EOB Richtlijn. Dit betekent eveneens dat – anders dan de verdediging stelt – de rechtsbescherming op dit punt in Frankrijk ligt en het interstatelijk vertrouwensbeginsel onverkort van toepassing is, zoals de Hoge Raad in de prejudiciële beslissing van 13 juni 2023 (ECLI:NL:HR:2023:913) en het arrest van 13 februari 2024 (ECLI:NL:HR:2024:192) heeft overwogen.
Het arrest van het Hof van Justitie van de EU d.d. 30 april 2024 met kenmerk ECLI:EU:C:2024:372 leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. In dit arrest heeft het Hof een uitleg gegeven van de EOB Richtlijn. Volgens het Hof brengt artikel 31 van de EOB Richtlijn met zich mee dat een infiltratiemaatregel die beoogt verkeers-, locatie- en communicatiegegevens van een internetcommunicatiedienst te verzamelen (i.c. de onderschepping van EncroChat-berichten en metadata), moet worden gemeld aan de lidstaat waar het voorwerp van die maatregel zich bevindt (i.c. Duitsland). Deze notificatieplicht is mede bedoeld om de rechten te beschermen van de gebruikers die onderwerp zijn van de infiltratiemaatregel. De rechtbank is van oordeel dat deze uitleg van artikel 31 van de EOB Richtlijn niet met zich brengt dat de interceptie van de SkyECC data middels de IP-tap, waarvan in dit geval sprake is, onder het bereik van artikel 31 van de EOB Richtlijn valt. Het arrest van het Hof ziet namelijk op een andere situatie dan die aan de orde is in de onderhavige zaak. In de Duitse strafzaak was sprake van een infiltratie door de Franse autoriteiten door het installeren van software op telefoons van gebruikers die zich bevonden op het grondgebied van andere lidstaten, waaronder Duitsland, terwijl de interceptie van de SkyECC data in juni 2019 door middel van de IP-tap heeft plaatsgevonden door het aftappen van data die werden verzonden tussen servers op het eigen grondgebied van Frankrijk, te weten in Roubaix. Het voorwerp van de maatregel bevond zich dus, anders dan in de zaak waarover het Hof oordeelde, niet in een andere lidstaat.
De ontsleuteling van de SkyECC data heeft pas plaatsgevonden nadat het JIT was gestart en nadat door het Openbaar Ministerie in onderzoek Argus een machtiging was gevorderd van de rechter-commissaris voor het geven van een bevel tot het opnemen van telecommunicatie (artikel 126t Sv), welke machtiging is verleend op 15 december 2020. Dit is gebeurd voordat de Franse autoriteiten de (in Nederland ontwikkelde) techniek, die het ontsleutelen van het berichtenverkeer mogelijk maakt, operationeel hebben laten zijn. Dit heeft namelijk op 18 december 2020 plaatsgevonden. Tevens zijn vervolgens machtigingen gevorderd voor het geven van een bevel tot het binnendringen van en het doen van onderzoek in een geautomatiseerd werk (artikel 126uba Sv), welke machtigingen ook zijn afgegeven door de rechter-commissaris.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de interceptie van de SkyECC data op rechtmatige wijze heeft plaatsgevonden en dat hierbij geen sprake is geweest van enig vormverzuim. Van een inbreuk op fundamentele grondrechten, zoals door de verdediging is aangevoerd, is geen sprake.
De verdediging heeft geen verweer gevoerd over het delen van data door Frankrijk met Nederland.
Verwerking
De rechtbank begrijpt het betoog van de verdediging aldus dat subsidiair de rechtmatigheid van de verwerking van de data in Nederland wordt betwist. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat - kort samengevat- de Nederlandse wetgeving ten aanzien van de verwerking van de verkregen data niet voldoet aan de Europese normen danwel norm-conform moet worden toegepast. De verdediging heeft in dit verband met name verwezen naar Richtlijn 2016/680.
Voornoemde richtlijn is in Nederland geïmplementeerd door de wijziging van de Wet politiegegevens en de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens. Van strijd met enige relevante bepaling is de rechtbank niet gebleken. Over toepasselijkheid van de richtlijn zijn door de Hoge Raad in de reeds genoemde prejudiciële beslissing van 13 juni 2023 vragen beantwoord.
In de prejudiciële beslissing heeft de Hoge Raad overwogen dat artikel 126dd Sv ook van toepassing is op gegevens die zijn verkregen door toepassing van buitenlandse opsporingsbevoegdheden die overeenkomen met die genoemd in artikel 126dd Sv.
Daarnaast heeft de rechter-commissaris op 15 december 2020 de gevraagde machtiging verleend voor het onderscheppen van SkyECC communicatie en voor het ontsleutelen van deze en van de reeds onder Franse rechterlijke machtiging vergaarde en verkregen communicatie. Aan deze machtiging zijn voorwaarden met betrekking tot het gebruik van gegevens verbonden. De in de machtiging opgenomen voorwaarden strekken er toe dat het gebruik van de data aan voorwaarden is gebonden waarmee tevens een zekere waarborg is gegeven tegen schending van artikel 8 EVRM door het gebruik van de data.
De rechtbank is van oordeel dat de door de rechter-commissaris gegeven machtigingen voldoen aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit, waarbij de rechtbank één en ander overigens slechts marginaal toetst. Er is immers slechts gezocht met behulp van zoeksleutels die sterke aanwijzingen opleveren voor ernstige, georganiseerde criminaliteit. De rechter-commissaris heeft bovendien nog (beperkende/strenge) voorwaarden gesteld aan de wijze waarop de data kunnen worden doorzocht. Met deze gang van zaken is de proportionaliteit van de inbreuk getoetst. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat er bij geautomatiseerde controle niemand is die kennisneemt van de bestanden. De zoekactie is weliswaar breed (dat wil zeggen in een groot aantal data), maar doordat de gehanteerde methode zeer gericht zoekt en de resultaten beperkt blijven tot wat gezocht wordt, blijft de inbreuk beperkt.
Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van strijd met het EVRM of het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Het verwerken van de data is zorgvuldig, met oog voor de privacybelangen van verdachte gebeurd. Ook is hem geen rechtsbescherming onthouden.
Conclusie
De rechtbank concludeert dan ook dat er geen sprake is geweest van schending van het recht op privacy en ook niet van schending van het recht op een eerlijk proces. Zowel de interceptie in Frankrijk als het delen en verwerken van de data is telkens door rechterlijke autoriteiten getoetst. Daarbij is er getoetst aan de eisen van proportionaliteit van de inbreuk op de privacy van verdachte en is er rekening gehouden met zijn belangen. Verdachte heeft voorts voldoende gelegenheid gehad hierover verweer te voeren.
Van onrechtmatig verkregen bewijs is daarom ook geen sprake. Dit betekent dat er geen grond is voor bewijsuitsluiting.
4.3.2.2
Aanleiding onderzoek
Het onderzoek Philippus is op 19 oktober 2020 door de politie opgestart naar aanleiding van TCI informatie die via meerdere informanten bij de politie is binnengekomen in september en oktober 2020. [verdachte] zou samen met anderen actief zijn in de productie van crystal meth. Andere personen die daarbij genoemd werden, waren onder meer [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] . Binnen dit onderzoek zijn bijzondere opsporingsmiddelen ingezet zoals telefoontaps en stelselmatige observatie, onder meer op het woonwagenkamp aan de [straat] in [plaats 1] . Daarnaast zijn heimelijke camera’s geplaatst, historische verkeersgegevens opgevraagd, kentekens in de ANPR gezet en bakens op auto’s geplaatst. Daarbij wordt onder meer gezien dat naast de genoemde verdachten ook [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] regelmatig op het woonwagenkamp komen waar verdachten [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] woonachtig zijn en bij het bedrijf van [verdachte] en [medeverdachte 2] aan het [autobedrijf] in [plaats 1] . [medeverdachte 1] is de vader van [medeverdachte 2] . [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] worden bovendien herhaaldelijk gezien in hun auto op weg naar Zeeland, via de Westerscheldetunnel. [medeverdachte 4] is de schoonvader van [medeverdachte 5] .
Naar aanleiding van de observaties en de ANPR- en bakengegevens, is op 4 februari 2021 een metamfetaminelaboratorium in een loods aan [adres 1] in [plaats 2] aangetroffen. In deze loods bevonden zich bovendien drie uit Colombia afkomstige mannen, waarvan één de schoonzoon van [medeverdachte 6] betreft.
Op 28 september 2021 zijn er doorzoekingen geweest, onder meer in de woningen van alle verdachten en de bedrijfspanden aan het [autobedrijf] in [plaats 1] van [verdachte] en [medeverdachte 2] . Daarbij zijn onder meer vuurwapens, kostbare goederen en een SkyECC -telefoon in beslag genomen. Ook zijn getuigen en verdachten gehoord. Niet alleen de verdachten die in deze zaak (Philippus) terecht staan, maar onder andere ook de Colombianen die in het lab in [plaats 2] zijn aangetroffen en de verhuurster van de loods waarin het lab zat.
Daarnaast is er vanuit onderzoek 26Lemont (Encrochat) en Argus ( SkyECC ) informatie gedeeld met onderzoek Philippus. Ook heeft er een financieel onderzoek naar [verdachte] en [medeverdachte 5] plaatsgevonden.
Dit alles heeft voor alle verdachten die in dit onderzoek terechtstaan geleid tot verdenkingen van diverse strafbare feiten. De drie mannen die in de loods zijn aangehouden en de verhuurster van de loods worden vervolgd binnen een afzonderlijk onderzoek, te weten onderzoek Togo.
4.3.2.3
Identificatie cryptocommunicatie
Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat [verdachte] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 6] en [medeverdachte 5] gebruik maakten van Encrochat-telefoons waarmee versleutelde berichten werden verstuurd. Daarnaast geldt voor [verdachte] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 6] en [medeverdachte 5] dat zij (ook) gebruik hebben gemaakt van de versleutelde berichtendienst SkyECC .
SkyECC
De rechtbank gaat er op basis van de bewijsmiddelen vanuit dat [medeverdachte 2] de SkyECC -accounts [accountnaam 1] en [accountnaam 2] gebruikte, [medeverdachte 6] het account [accountnaam 3] en [medeverdachte 5] het account [accountnaam 4] .
Encrochat
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat [verdachte] gebruik maakte van de accounts ‘ [gebruikersnaam 1] ’ en ‘ [gebruikersnaam 2] ’. [medeverdachte 2] gebruikte het account ‘ [gebruikersnaam 3] ’, [medeverdachte 6] gebruikte ‘ [gebruikersnaam 4] ’, [medeverdachte 5] ‘ [gebruikersnaam 5] ’ en ‘ [gebruikersnaam 6] ’ en [medeverdachte 1] ‘ [gebruikersnaam 7] ’.
Nadere overweging identificaties [verdachte]
Op grond van de bewijsmiddelen ten aanzien van de identificatie van het SkyECC -account [accountnaam 5] , in onderlinge samenhang bezien én in samenhang met de bewijsmiddelen ten aanzien van de identificatie van de aan hem toegeschreven Encrochat-accounts, stelt de rechtbank vast dat [verdachte] gebruik maakte van dit SkyECC -account. De gebruikte nicknames, de vergelijking van de historische verkeersgegevens van de door [verdachte] gebruikte telefoon met nummer [telefoonnummer 1] met die gegevens van de telefoon die dit SkyECC -account gebruikte, de verstuurde foto’s die gelijkenissen vertonen met de auto, dan wel woonomgeving van [verdachte] en de inhoud van de verstuurde chats leiden tot die conclusie.
Anders dan door de raadsman is aangevoerd, wordt er niet alleen een koppeling tussen de aan [verdachte] toegeschreven Encrochat-accounts en het SkyECC -account gemaakt op basis van de gebruikte bijnaam “ [bijnaam 1] ”. Ook wordt bij zowel de Encrochat-accounts als bij het account [accountnaam 5] de nickname “ [bijnaam 2] ” genoemd, al dan niet in combinatie met “ [bijnaam 1] ”. De rechtbank acht de omstandigheid dat [accountnaam 5] op 25 augustus 2020 heeft afgesproken op het kamp bij de CLS waarachter hij staat, geen contra-indicatie voor de identificatie. [verdachte] woonde ook toen immers op een woonwagenkamp, terwijl zijn schoonvader, [naam 1] , in die periode een Mercedes CLS op naam had staan. [naam 1] heeft hierover op 28 februari 2024 bij de rechter-commissaris verklaard dat hij die auto voor [verdachte] heeft gekocht en dat hij zelf niet in die auto heeft gereden. Dat in die periode nog niet is waargenomen dat [verdachte] in een CLS reed, kan eenvoudig te verklaren zijn door de aanvangsdatum van het onderzoek Philippus en het feit dat [verdachte] deze CLS, zoals [naam 1] bij de rechter-commissaris heeft verklaard, voor de handel zou hebben gekocht.
De rechtbank overweegt voorts dat de processen-verbaal van identificatie ten aanzien van de accounts van verdachten elkaar ondersteunen. Zo heeft [accountnaam 5] contact met de aan [medeverdachte 2] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] toegeschreven accounts, net als de aan [verdachte] toegeschreven Encrochat-accounts contact hadden met de Encrochat-accounts van die verdachten. Daarbij spreekt [accountnaam 5] onder meer over ‘mijn neef’ die de berekeningen maakt, terwijl hij [medeverdachte 2] ‘neef’ noemt en deze zich blijkens de Sky-berichten inderdaad bezig houdt met berekeningen.
4.3.2.4
Feitenvaststelling Opiumwetfeiten
Laboratorium
Op 4 februari 2021 heeft de politie een onderzoek ingesteld naar de loods achter de woning aan [adres 1] te [plaats 2] . Op het erf bij de loods werd door [verbalisant] een zoete indringende geur waargenomen waarvan hem ambtshalve bekend was dat deze geur kenmerkend is voor de geur die vrijkomt bij de productie van synthetische drugs. Door de politie werd een crystal meth laboratorium aangetroffen waar vervolgens forensisch onderzoek heeft plaatsgevonden. De Landelijke Faciliteit Ontmantelen heeft ook een onderzoek ingesteld en door hen genomen monsters door het NFI laten onderzoeken. Op grond van deze onderzoeken en de verslaglegging daarvan in het dossier stelt de rechtbank vast dat er op het moment van ontdekking een laboratorium in werking was, waar op grootschalige wijze methamfetamine werd geproduceerd met gebruik van de aluminium almangaan methode. De opstelling bevatte onder meer een gaswasinstallatie, centrifuges waarbij kussenslopen als filters gebruikt werden, metalen vaten, een reactieketel, ibc-containers en klemdekselvaten. Ook waren er grote hoeveelheden vloeistoffen en andere chemicaliën aanwezig die gebruikt kunnen worden voor deze productie, zoals aceton, BMK, tolueen, bio-ethanol, zoutzuur, wijnsteenzuur, caustic soda en kwikchloride.
Op basis van de aangetroffen zak met ongeveer 760 gram crystal meth wordt ervan uitgegaan dat er daar ook kristallisatie van metamfetamine base naar crystal meth heeft plaatsgevonden. Ook is er ongeveer 80 kg metamfetaminetartraat aangetroffen, hetgeen waarschijnlijk maakt dat er minimaal 40 kg metamfetaminebase is geproduceerd, waaruit 50 kg crystal meth gemaakt kan zijn.
In de loods op het erf werden drie verdachten (in de productieruimte en in de tent in het slaapvertrek) aangehouden, te weten [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] .
Aanstraling telefoons
Op 5 oktober 2020 straalden de telefoons met telefoonnummers [telefoonnummer 2] op naam van [medeverdachte 2] en [telefoonnummer 3] op naam van [VOF] tussen 18.00 uur en 20.30 uur aan in de omgeving Zeeuws-Vlaanderen- [plaats 2] .
[medeverdachte 2] en [verdachte] waren de vennoten van [VOF] . Anders dan door de verdediging is gesteld, is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] de gebruiker was van de telefoon met het [telefoonnummer 3] en dat [medeverdachte 2] daar samen met hem was. De rechtbank baseert zich daarbij op het proces-verbaal van bevindingen, pagina 100 en verder van het dossier, waarbij [verdachte] als gebruiker van dit nummer is geïdentificeerd. Daaruit volgt dat uit de historische verkeergegevens van het [telefoonnummer 4] is gebleken dat het telefoontoestel dat over de periode vanaf 12 september 2020 tot en met 12 november 2020 aan dit nummer was gekoppeld op nagenoeg dezelfde locatie verbleef als de woon- en verblijfplaats van de [verdachte] . Deze bevindingen in samenhang bezien met het gegeven dat dit telefoonnummer in de bevraagde periode het meest contact heeft gehad met onder andere het [telefoonnummer 2] op naam van [medeverdachte 2] , maakt dat de rechtbank van oordeel is dat [verdachte] de daadwerkelijke gebruiker is geweest van dit nummer. Hiermee kan namelijk uit worden gesloten dat [medeverdachte 2] deze telefoon in zijn gebruik had. Een persoon belt immers niet zichzelf.
Op basis van bovenstaande concludeert de rechtbank dat verdachten [medeverdachte 2] en [verdachte] op 5 oktober 2020 naar [plaats 2] zijn gereden.
Observaties en ANPR- en bakengegevens
Op basis van de observaties en ANPR-bakengegevens kan worden vastgesteld dat [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] in de periode van november 2020 tot en met 3 februari 2021 herhaaldelijk van [plaats 1] naar [plaats 2] zijn gereden, waarbij [medeverdachte 4] regelmatig een boedelbak bij zich had. Daarnaast is waargenomen dat op de momenten dat [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] naar de loods aan [adres 1] te [plaats 2] reden, zij daaraan voorafgaand of nadien te zien waren bij het woonwagenkamp, gelegen aan de [straat] te [plaats 1] of bij [VOF] te [plaats 1] . Verdachten [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] zijn woonachtig op het woonwagenkamp. [VOF] is het bedrijf van [medeverdachte 2] en [verdachte] . Er werden naast boodschappentassen, ook goederen ten behoeve van de productie van drugs ingeladen en vervoerd. Zo is onder meer op 18 januari 2021 waargenomen dat [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] blauwe vaten, centrifuges, dekbedden en kussens naar de loods in [plaats 2] brachten en op 21 januari 2021 werden er vanuit het [VOF] onder meer chemische toiletten, flessen vloeistof en emmers in de auto van [medeverdachte 4] geladen, die vervolgens naar [adres 1] reed. [medeverdachte 4] heeft daarbij de spullen op de achterbank afgedekt met een zwarte deken.
Ook is waargenomen dat [medeverdachte 5] op 1 december 2020 een bezoek bracht aan het [bedrijf 1] in [plaats 3] . Uit onderzoek is gebleken dat dit bedrijf gespecialiseerd is in laboratoriumartikelen.
Op 23 december 2020 zijn door [medeverdachte 4] blauwe 10-liter vaten gestort aan [adres 2] in [plaats 1] . De inhoud van deze vaten blijkt na heimelijke inbeslagname indicatief positief te testen op metamfetamine.
Verdachten onderzoek ‘Togo’
De drie verdachten die op 4 februari 2021 in het drugslab zijn aangehouden, zijn op meerdere momenten gezien in bijzijn van meerdere verdachten in het onderzoek Philippus. Zo is gezien dat op 18 januari 2021 [medeverdachte 5] met deze mannen vanuit het [VOF] naar de loods aan [adres 1] te [plaats 2] reed. Op 27 januari 2021 arriveerden diezelfde mannen in de ochtend met [medeverdachte 6] op het kamp aan de [straat] en gingen zij bij de woning van [medeverdachte 1] naar binnen, en liepen ze regelmatig tussen de woningen/schuren van [medeverdachte 2] en [verdachte] op en neer. Diezelfde avond is waargenomen dat deze mannen zijn opgehaald door [medeverdachte 6] waarna zij op 28 januari 2021 in de ochtend weer zijn afgezet bij het woonwagenkamp en de drie mannen naar de schuur van de woning aan de [straat] [huisnummer 2] lopen. In de avond kwamen zij weer uit de schuur, gaven [verdachte] en [medeverdachte 2] een ‘boks’ en stapten weer in bij [medeverdachte 6] . Op 3 februari 2021 is [medeverdachte 5] wederom met deze drie mannen gezien op het moment dat hij vanuit het lab aan [adres 1] te [plaats 2] naar [VOF] reed waar op dat moment ook [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] aanwezig waren. Even later is waargenomen dat [medeverdachte 4] met deze mannen naar [plaats 2] reed.
Uit deze waarnemingen leidt de rechtbank af dat de verdachten die in het lab zijn aangetroffen niet alleen meerdere malen op het woonwagenkamp en bij het [VOF] zijn geweest, maar ook dat [verdachte] deze mannen kende. Dat [verdachte] deze mannen niet zou kennen, zoals de verdediging stelt, acht de rechtbank dan ook ongeloofwaardig. De drie mannen zijn op meerdere momenten bij de woning en het bedrijf van [verdachte] geweest waarbij zij zelfs een dag in de schuur nabij de woning van [verdachte] hebben verbleven waarbij [verdachte] hen notabene ook nog een ‘boks’ geeft. De rechtbank kan het geven van een boks niet anders duiden dan dat [verdachte] en de mannen bekenden van elkaar waren.
Verklaring [getuige]
De observaties en ANPR-gegevens worden ondersteund door de verklaring zoals afgelegd door [getuige] . De rechtbank acht de verklaring van [getuige] afgelegd bij de politie betrouwbaar. [getuige] heeft gedetailleerd verklaard waarbij zij ook zichzelf heeft belast. Deze verklaring wordt bovendien ondersteund door de gegevens in haar telefoon die zij zelf ter onderzoek aan de politie heeft overhandigd. Voorts wordt haar verklaring ondersteund door observaties en bakengegevens. Onder meer het signalement dat [getuige] heeft gegeven van ‘ [bijnaam 3] ’ en ‘ [bijnaam 4] ’, de opvallende wijze van parkeren, te weten achteruit tegen de loods aan en de frequentie van het op en neer naar Zeeland rijden. Daarnaast vindt haar verklaring steun in de situatie van aantreffen van het laboratorium waaronder de omschreven stekkers, goederen en de sprinklerinstallatie bij de afvoerpijp.
[getuige] heeft verklaard dat er eind september 2020, begin oktober drie mannen zijn gekomen om de loods te bekijken en werd er afgesproken deze te verhuren. Zo’n drie tot vier weken daarna kwamen “ [bijnaam 4] ” en een andere man. Ze begonnen op en af te rijden. In een periode van 3 tot 4 weken hebben zij alles opgebouwd. Later is er nog een man bij gekomen. Dat was ‘ [bijnaam 3] ’. [bijnaam 3] kwam vaak met de boedelbak en [bijnaam 4] alleen met de auto. [getuige] kreeg een telefoon van [bijnaam 4] en werd door hem gevraagd regelmatig de geur te controleren. [getuige] had regelmatig contact met [bijnaam 4] . Wanneer zij aangaf dat het stonk, kwam [bijnaam 4] om een sproeier aan te zetten. Ook vroeg hij regelmatig om bij de jongens in de loods te gaan kijken. [bijnaam 4] sprak daarbij meerdere malen over “mijn [bijnaam 6] ” en zijn neef en zijn oom. De Spaanstalige jongens zijn eind november begonnen met produceren en in de tweede week van januari waren ze er een dag of vijf, daarna een week niet en daarna zijn ze er geweest tot aan de dag van de ontmanteling.
Gelet op de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen ten aanzien van de identificatie van [medeverdachte 5] stelt de rechtbank vast dat “ [bijnaam 4] ”, [medeverdachte 5] betreft, die gebruik maakte van het SKY-ECC account [accountnaam 4] , [medeverdachte 4] kan worden geïdentificeerd als ‘ [bijnaam 3] ”.
Dag van ontmanteling
Uit de observaties blijkt tot slot dat op de dag van de ontmanteling van het lab aan [adres 1] te [plaats 2] , te weten 4 februari 2021, alle verdachten in het onderzoek Philippus, met uitzondering van [medeverdachte 4] , op verschillende momenten en in verschillende samenstellingen naar het woonwagenkamp in [plaats 1] kwamen. De verdachten reden af en aan waarbij spullen in auto’s worden gelegd en zo verplaatst. [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] stuurden elkaar die dag via de [cryptodienst] berichten dat alles weg moet, een aanhanger of auto moet worden geregeld en dit aan “ [bijnaam 1] ” te zullen vragen. Ook werd er aangegeven dat er overal “ [bijnaam 5] ” zijn. De rechtbank stelt op basis van het proces-verbaal van identificatie vast dat “ [bijnaam 1] ” [verdachte] betreft en verwijst hierbij naar hetgeen onder het kopje “SKY ECC” en ”nadere identificatie [verdachte] ” is overwogen.
4.3.2.5
Conclusie Opiumwetfeiten
Voor de leesbaarheid van het vonnis, zal de rechtbank eerst feit 2 bespreken.
Feit 2
Laboratorium [plaats 2]
De rechtbank is gelet op het bovenstaande van oordeel dat [verdachte] zich tezamen met [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 6] schuldig heeft gemaakt aan het produceren van metamfetamine. Uit de vastgestelde feiten volgt dat [verdachte] betrokken was bij het laboratorium in [plaats 2] . Zo was [verdachte] degene die de locatie regelde en was hij ook de huurder van de loods voor het lab in [plaats 2] . Dit kan worden afgeleid uit de chatgesprekken in combinatie met de vaststelling dat hij bij aanvang van het laboratorium samen met [medeverdachte 2] op deze locatie ( [adres 1] te [plaats 2] ) is geweest. [verdachte] had ook wetenschap van alle goederen die naar het laboratorium werden vervoerd. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat hij vaak aanwezig was bij het inladen van spullen die naar het lab werden gebracht en daarbij stond toe te kijken. Verder blijkt uit de bewijsmiddelen dat hij veelvuldig contact had met de medeverdachten die regelmatig bij het lab zijn gezien. De ritten van en naar het lab in [plaats 2] sloten nagenoeg altijd aan op een contactmoment met [verdachte] . Ook valt daaruit op te maken dat hij de mannen die als verdachten in het lab op 4 februari 2021 zijn aangehouden kende. Al deze personen ontving hij bij zowel zijn bedrijf als bij zijn woning.
Bovendien blijkt uit de bewijsmiddelen - en dan met name de chatgesprekken tussen de verdachten waaronder [verdachte] - dat er onder meer wordt gesproken over grondstoffen, over prijzen en aantallen. Daaruit valt af te leiden dat [verdachte] de contacten onderhield met leveranciers. Ook voert hij gesprekken over de verkoop van drugs. Hij had aldus een belangrijke, leidende rol bij het inkopen van grondstoffen en bij de verkoop van de drugs.
Dat [verdachte] betrokken was bij het laboratorium in [plaats 2] wordt tot slot ook bevestigd door de waarnemingen op de dag van de inval in het lab op 4 februari 2021. Daaruit blijkt dat er sprake is van paniek en door alle verdachten, met uitzondering van [medeverdachte 4] , meerdere keren het woonwagenkamp in [plaats 1] werd op- en afgereden waaruit blijkt dat [verdachte] mensen heeft ingeschakeld om de negatieve gevolgen van het ‘probleem’ dat is ontstaan zoveel mogelijk in te perken.
Rol en medeplegen
Uit dit alles kan worden afgeleid dat [verdachte] bij het gehele proces van het vinden een locatie voor een laboratorium tot de verkoop van de geproduceerde metamfetamine betrokken was. De uitvoering van deze verschillende onderdelen van het proces liet hij aan anderen over, zoals de opbouw en het vervoeren van goederen naar het lab en de productie in het lab. [verdachte] bleef zo uit het zicht en op de achtergrond. Vanuit deze positie stuurde hij de medeverdachten aan en oefende toezicht en controle uit waarbij de uitvoering vaak direct (en soms meermalen per dag) aan hem werd teruggekoppeld door een ontmoeting bij zijn woning of zijn bedrijf. De rechtbank sluit daarom niet uit dat [verdachte] degene is die door [medeverdachte 5] ( [bijnaam 4] ) in de chats met [getuige] als “ [bijnaam 6] ” wordt geduid. Op grond van het voorgaande is de rechtbank in ieder geval van oordeel dat [verdachte] een leidende rol in het geheel had.
Uit dit alles valt een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en de medeverdachten af te leiden. Anders dan door de verdediging bepleit, volgt uit de bewijsmiddelen dan ook zonder meer dat [verdachte] een bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd aan de productie van metamfetamine en de voorbereidingshandelingen daartoe. Het medeplegen en daarmee tevens het opzet is dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Voorbereidingshandelingen
Bij het aantreffen van de werkende productieopstelling in het lab zijn er ook veel goederen en chemicaliën aangetroffen waarvan uit de bewijsmiddelen blijkt dat die typerend zijn voor het op zeer grote schaal vervaardigen en/of bewerken van metamfetamine. Deze goederen en chemicaliën waren daarmee geschikt om in de toekomst nog meer synthetische drugs te produceren. Nu uit de chats is gebleken dat dat ook de bedoeling was, is de rechtbank van oordeel dat verdachte, door het voorhanden hebben van deze goederen en stoffen, zich ook schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen. Van een voortgezette handeling is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. De voorbereidingshandelingen zagen immers op nieuwe, toekomstige productie en niet andersom zoals door de verdediging is betoogd.
Conclusie feit 2
De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde.
Feit 1
Criminele organisatie
Om volgens artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht, dat in artikel 11b van de Opiumwet van overeenkomstige toepassing is verklaard, van een criminele organisatie te kunnen spreken, is vereist dat sprake is van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband van twee of meer personen met een bepaalde organisatiegraad, dat tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Van deelname is sprake als de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteuning biedt aan gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel beoogde oogmerk. Voor strafbare deelname is voorts voldoende dat de betrokkene in zijn algemeenheid weet dat er een organisatie bestaat en dat die organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft. Wetenschap van een of meer concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd is niet vereist, als de dader maar weet dat de organisatie het begaan van misdrijven beoogt. Evenmin is vereist dat de betrokkene daadwerkelijk heeft deelgenomen aan (alle) gepleegde misdrijven, noch dat hij heeft samengewerkt, althans bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie.
Op grond van de bewijsmiddelen in het dossier concludeert de rechtbank dat voldaan is aan de vereisten voor een criminele organisatie. Hieruit blijkt namelijk dat er sprake was van een organisatie die gericht was op metamfetamine-productie en -handel.
De rechtbank ziet [verdachte] als deelnemer van deze organisatie. Dit blijkt allereerst uit het onder feit 2 bewezenverklaarde. Het gaat hier om misdrijven waarop het oogmerk van de criminele organisatie was gericht.
Uit de bewijsmiddelen blijkt bovendien dat [verdachte] gedurende de tenlastegelegde periode de leider van deze organisatie was. Zo kan uit de chats van het Sky-account [accountnaam 6] , waarvan hiervoor is vastgesteld dat dit aan [verdachte] toebehoorde, worden opgemaakt dat hij niet alleen tot in detail op de hoogte is van het productieproces, maar dat hij ook degene is die goederen en grondstoffen regelde en bestelde voor de productie van metamfetamine en gesprekken voerde over de verkoop van “ice”. Hij heeft het namelijk onder meer over “draai weer 1000/1500 apaan”, “2/3 x per maand 20 kilo”, 10.400 20 kilos””. Uit de chats blijkt verder dat [verdachte] degene is die plekken voor laboratoriums regelde en medeverdachten aanstuurde voor de opbouw, inrichting en het productieproces bij die labs. Zo geeft hij in een gesprek met [medeverdachte 6] aan dat er twee koks nodig zijn omdat het alleen geen doen is. Daarbij informeert hij of zijn schoonzoon niet kan komen. Eén van de verdachten die in het lab in [plaats 2] is aangetroffen, betreft de schoonzoon van [medeverdachte 6] . Verder wordt er gesproken over het leegruimen in verband met inspectie en het doorgaan op een andere plek. [verdachte] geeft daarbij aan welke spullen er moeten blijven staan en dat er mensen moeten worden overgeladen. De dagelijkse werkzaamheden voor de opbouw, inrichting en het draaien van het lab liet hij door anderen uitvoeren door aan hen opdrachten te geven. [verdachte] oefende, zoals hiervoor al is overwogen, toezicht en controle uit op de feitelijke gang van zaken, waarbij de uitvoering kennelijk vaak direct (en soms meermalen per dag) aan hem werd teruggekoppeld door een ontmoeting bij zijn woning of zijn bedrijf. Er zijn diverse fysieke contactmomenten tussen [verdachte] en de andere medeverdachten in diverse samenstellingen gezien. Daarnaast verliepen de contacten via diverse cryptocommunicatiediensten waaraan [verdachte] en diverse medeverdachten ook deelnamen.
Zo waren diverse personen bij deze organisatie betrokken met ieder hun eigen rol. Als een spin in het web heeft [verdachte] deze personen om zich heen georganiseerd die in verschillende onderdelen van de drugsproductie en -handel voorzagen waardoor het gehele proces van de opbouw van het lab en de productie tot de verkoop van de metamfetamine onder zijn regie verliep. De rechtbank wijst in dit verband ook op een bericht van [verdachte] waarin hij op zoek is naar wapens en aangeeft dat hij een groot team heeft en dat zijn team ‘loaded’ moet zijn. De rechtbank kan dit bericht niet anders interpreteren dan dat [verdachte] een team met mensen met criminele intenties voor zich liet werken, in dit geval om harddrugs te kunnen produceren.
Uit het tenlastegelegde leidt de rechtbank af dat hieronder ook het laboratorium in [plaats 4] valt. Daarvan blijkt uit de SkyECC - en Encrochat-berichten tussen diverse medeverdachten dat dit vóór het laboratorium in [plaats 2] actief was. Op grond van het dossier stelt de rechtbank vast dat [verdachte] bij het lab in [plaats 4] dezelfde rol had als bij het lab in [plaats 2] . Zo blijkt uit de cryptocommunicatie dat [verdachte] foto’s doorstuurt van een lab dat door het LFO wordt herkend als zijnde een lab in [plaats 4] dat eerder, op 21 oktober 2020, is ontmanteld. Dat de criminele organisatie ook betrokken was bij het lab in [plaats 4] kan tevens worden opgemaakt uit de berichten van 21 juli 2020 tussen [verdachte] , [medeverdachte 6] en [medeverdachte 5] waarin wordt gechat over personen die naar het lab moeten worden gebracht. Na inspectie op het terrein van dit lab door ambtenaren op 19 augustus 2020 geeft [verdachte] aan dat ze die jongens eruit moeten trekken en olies eruit. Op 1 september 2020 wordt aan [verdachte] een bericht gestuurd dat alles is opgeruimd, waarna [verdachte] aangeeft dat ze alles op een andere locatie af kunnen maken. De rechtbank is van oordeel dat ook betrokkenheid van de criminele organisatie bij het lab in [plaats 4] hiermee kan worden bewezen.
Periode
Dat [verdachte] in de periode van 16 september 2020 tot en met 22 november 2020 offline is geweest en daarmee, in ieder geval gedurende deze periode, niet actief betrokken zou zijn geweest bij de criminele organisatie wordt weersproken door de bewijsmiddelen, waaronder met name de observaties en waarnemingen. Hieruit komt duidelijk naar voren dat [verdachte] zich ook in die periode bezighield met de productie van harddrugs. Ook het Skybericht van 22 november 2020 waarin [verdachte] aangaf “ff met nix bezig te zijn” doet hier niet aan af.
Conclusie feit 1
De rechtbank acht het tenlastegelegde onder feit 1 dan ook wettig en overtuigend bewezen.
4.3.2.6
Witwassen
Feit 3
Beoordelingskader witwassen
Aan de rechtbank ligt ter beoordeling voor of verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan (gewoonte)witwassen. De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling voor witwassen zoals neergelegd in artikel 420bis, eerste lid, onder a en b, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) dient te worden bewezen dat het tenlastegelegde geldbedrag uit enig misdrijf (gronddelict) afkomstig is. Het is voor een bewezenverklaring van het bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf” niet vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het tenlastegelegde geldbedrag afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. In een dergelijk geval dient te worden beoordeeld of op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden het niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is. Het is daarbij aan het Openbaar Ministerie om bewijs hiervoor aan te dragen.
De rechtbank beoordeelt dit aan de hand van het zogeheten zes-stappen-arrest (ECLI:NL:GHAMS:2013:BY8481). Hierbij wordt als uitgangspunt genomen dat er geen direct bewijs voor brondelicten aanwezig is (stap 1).
Vervolgens zal moeten worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden zodanig zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen (stap 2). Indien daarvan sprake is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld of de goederen (stap 3). Een dergelijke verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn (stap 4). Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geld en de goederen (stap 5). Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de geldbedragen en de goederen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden (stap 6).
Bij de beoordeling van de verklaring van verdachte spelen de omstandigheden waaronder en het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen een rol. Zo kan het van belang zijn of de verdachte van meet af aan een tegenwicht tegen de witwasverdenking heeft geboden of dat hij pas in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren op een wijze die aan de hiervoor genoemde vereisten voldoet.
Het toetsingskader toegepast op deze zaak
-
Vermoeden van witwassen
Dat er sprake is van een vermoeden van witwassen is niet ter discussie gesteld. Uit de vele, bij de doorzoeking op het adres van verdachte aangetroffen, waardevolle goederen, de villa-uitstraling van de woning qua inrichting en aankleding en de contante bankstortingen volgt dat verdachte en zijn partner [naam 1] opvallend veel (grote) uitgaven hebben gedaan en over veel contant geld beschikten, wat niet past bij hun legale (girale en contante) inkomsten. Om die reden is er een eenvoudige kasopstelling gemaakt van de contante ontvangsten en uitgaven in de periode van 2015 tot en met 2021 waaruit een in beginsel onverklaarbaar groot verschil volgt tussen de contante ontvangsten en de contante uitgaven. Het gaat daarbij om een bedrag van € 454.729,-.
Het is een feit van algemene bekendheid dat diverse vormen van criminaliteit gepaard gaan met het verkrijgen van grote hoeveelheden contant geld. Een van die vormen is drugscriminaliteit, ten aanzien waarvan de betrokkenheid van verdachte in het voorgaande is vastgesteld. Een aanwijzing dat verdachte ook voor de tenlastegelegde periode met drugshandel veel geld heeft verdiend ziet de rechtbank in het berichtje van 2 september 2020 waarin hij zegt dat “hun ijs altijd troep is maar dat hij er gelukkig rijk door is geworden van die paar gram”. Door het contant aankopen van goederen wordt het crimineel contant verdiende geld buiten het zicht van politie en justitie in de maatschappij gebracht en wordt de criminele herkomst verborgen.
De rechtbank is van oordeel dat deze omstandigheden tezamen voldoende zijn om een vermoeden van witwassen te rechtvaardigen.
-
Verklaring van verdachte en onderzoek door het Openbaar Ministerie
Luxe goederen en contant geld
Verdachte heeft over de aangetroffen luxe goederen verklaard dat deze zijn aangekocht met casinowinsten die hij in de jaren 2018/2019 heeft behaald. Ook het aangetroffen contante geld zou hiervan afkomstig zijn. Verdachte heeft in die periode veelvuldig het casino bezocht, soms meerdere malen per dag, omdat hij maar bleef winnen. In totaal zou hij
€ 200.000,- tot € 250.000,- hebben gewonnen.
De rechtbank is van oordeel dat deze verklaring van verdachte op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat het behalen van structurele winsten gedurende een langere periode, zoals in dit geval een tweetal jaren, in casino’s hoogst onwaarschijnlijk is. Uitbaters van kansspelen stellen de spelregels zo op dat ze uiteindelijk altijd winst maken. Op korte termijn kan een speler geluk hebben, maar op langere termijn heeft het casino altijd voordeel. Reeds daarom dient de verklaring van verdachte als op voorhand hoogst onwaarschijnlijk terzijde te worden geschoven.
Op verzoek van verdachte is door het Openbaar Ministerie onderzoek gedaan bij Holland Casino en zijn ook diverse getuigen gehoord. Daaruit volgt dat verdachte zeker wel eens winsten bij Holland Casino heeft behaald, maar daaruit kan niet worden vastgesteld dat dit (netto) het door verdachte verklaarde bedrag betreft. Uit het onderzoek is gebleken dat er door verdachte ook verliezen zijn geleden. Bovendien blijkt niet hoeveel geld door verdachte voor het gokken is ingelegd. Dit kan een minstens net zo groot bedrag zijn geweest als het bedrag dat verdachte stelt te hebben gewonnen. Uit de belastingaangiftes van verdachte blijkt niet van enige speelwinst, noch van het voorhanden hebben van grote hoeveelheden contant geld. De resultaten van het onderzoek leiden er derhalve niet toe dat de rechtbank tot een andere dan de eerder genoemde conclusie komt, namelijk dat de verklaring van verdachte hoogst onwaarschijnlijk is. Sterker nog, uit dit onderzoek vloeien alleen maar meer aanwijzingen voort die het vermoeden van witwassen ondersteunen.
Een daarvan is dat verdachte kort na een grote uitbetaling door het casino in biljetten van
€ 500,- een grote hoeveelheid biljetten van € 50,- bij het casino heeft ingewisseld voor speelpenningen, wat op zijn minst opvallend is te noemen. Dat verdachte de biljetten van
€ 500,- ergens zou hebben omgewisseld is niet gebleken. Kennelijk was het gewenst om ander (nieuw) geld te gaan gebruiken om mee te spelen. Ook is het opvallend dat het Holland Casino heeft vastgelegd dat verdachte op 25 juli 2018 heeft gepind voor speelpenningen, maar dat dit op de onderzochte bankrekeningen van verdachte (zowel privé als zakelijk) niet is terug te zien. Daaruit leidt de rechtbank af dat verdachte kennelijk geld had op een rekening waarvan de gegevens ondanks onderzoek door de politie niet bekend zijn geworden.
Dat verdachte winsten bij andere casino’s dan Holland Casino heeft gemaakt, is uit het onderzoek niet gebleken, noch door verdachte concreet gemaakt.
Gebleken is verder dat verdachte niet alleen wisselende verklaringen heeft afgelegd, maar ook (jegens een casinomedewerker) heeft gelogen. Zo heeft hij over het startbedrag in eerste instantie bij de politie verklaard dat hij is begonnen te spelen met een bedrag van € 1.000,-. Ter zitting heeft hij hierover verklaard dat dit een bedrag van € 100,- betrof. Over het geld waarmee verdachte bij Holland Casino speelde, heeft hij tijdens een gesprek met een medewerker van Holland Casino verklaard dat dit geld afkomstig was uit zijn autobedrijf en legaal geld betrof dat middels facturen verantwoord kon worden. Uit het onderzoek is echter gebleken dat verdachte over de jaren 2015-2020 geen betrouwbare administratie had en niet aan heeft kunnen tonen dat hij een legaal inkomen uit zijn bedrijven heeft gehad. De contante stortingen door verdachte op zijn bedrijfsrekeningen kunnen niet worden verklaard door de contante inkomsten uit zijn bedrijven.
Daarnaast is opvallend dat [medeverdachte 2] tijdens een gesprek bij Holland Casino heeft verklaard dat hij samen met verdachte uit één pot speelde, terwijl verdachte ter zitting heeft gezegd dat hij wel samen met [medeverdachte 2] naar het casino ging, maar niet met hem samen speelde.
Nu de verklaring van verdachte over de gemaakte casinowinsten terzijde wordt geschoven, kan het subsidiaire verweer, waarin betwist wordt dat er sprake is van vervolgprofijt van een eerste inleg van crimineel geld, onbesproken blijven.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat het vermoeden van witwassen ten aanzien van de luxe goederen en de contanten niet is weerlegd.
Caravan Tabbert Puccini en de BMW X5
Verdachte heeft over de caravan – een Tabbert Puccini met een prijs van € 45.000,- – verklaard dat deze door zijn holding ( [B.V. 1] ) is gekocht. Over de BMW X5 – met een aanschafprijs van ruim € 138.000,- – heeft hij verklaard dat deze deels is geleased en deels is gefinancierd met de inruil van twee andere auto’s.
De rechtbank overweegt hierover dat uit het financieel onderzoek naar de bedrijven van verdachte over de jaren 2015-2020 is gebleken dat er op diverse momenten en soms zelfs voor bijna de duur van een geheel jaar, zoals in 2017, sprake was van een negatieve kas. Een negatieve kas is onmogelijk omdat er niet meer uit de kas kan worden gehaald dan er in zit. Hierdoor is ook ten aanzien van het vermogen van de bedrijven van verdachte sprake van een vermoeden van witwassen. Dat er, zoals verdachte verklaart, enkel sprake zou zijn geweest van een incomplete en slordige administratie is een onvoldoende concrete en verifieerbare verklaring om dat vermoeden te ontzenuwen. Daarom kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders dan dat er, naast de vast te stellen (beperkte) legale inkomsten, ook sprake is geweest van onbekend gebleven (substantiële) illegale, contante geldstromen. Nu het niet enkel om een gering aandeel gaat, is daarmee, gezien de vermengingsleer, het hele vermogen van de bedrijven besmet. Hieruit volgt dat door de bedrijven van verdachte gedane aankopen zijn gefinancierd met van misdrijf afkomstig geld en dat de aangekochte goederen dus eveneens als middellijk (gedeeltelijk) van misdrijf afkomstig moeten worden aangemerkt. Zo ook de met geld van de bankrekening van [B.V. 2] – en dus niet met geld van [B.V. 1] – aangekochte Tabbert Puccini.
Voor wat betreft de door de verdediging aangehaalde, voorafgaand aan de aankoop gedane, bankstortingen op de rekening van [B.V. 2] geldt het volgende. Van de genoemde bankstortingen zijn twee stortingen door verdachte zelf gedaan en één storting door één van zijn bedrijven. De rechtbank heeft hiervoor vastgesteld dat bij geld afkomstig van deze bronnen uitgegaan moet worden van een illegale herkomst. De omstandigheden rond de andere genoemde bankstortingen, de door [bedrijf 2] en [bedrijf 3] overgemaakte bedragen, zijn dusdanig dubieus dat zij op zichzelf al een vermoeden van witwassen opleveren. Het betreft de aankoop door [bedrijf 2] van een Mercedes Camper door betaling van € 19.000,- aan [B.V. 2] terwijl datzelfde voertuig enkele dagen daarvoor voor € 8.750,-, met contant geld, door [B.V. 1] is aangeschaft. De herkomst van het contante geld voor die aankoop blijkt niet uit de administratie. De overboeking van [bedrijf 3] heeft betrekking op de verkoop van de Renault Megane [kenteken 1] . De auto is op 13 mei 2021 aangeschaft door [B.V. 2] terwijl het bedrijf daar op dat moment onvoldoende legaal vermogen voor had. De auto werd vervolgens, blijkens de factuur, door een ander bedrijf van [verdachte] , -namelijk [B.V. 1] - verkocht, maar wel aan [B.V. 2] betaald. De conclusie blijft derhalve dat het geld waarmee de Tabbert Puccini is aangekocht niet afkomstig was uit een legale bron.
Uit het dossier is gebleken dat de BMW X5 deels is gefinancierd via BMW Financial Services en deels door een aanbetaling bestaande uit een contant bedrag van € 1.250,- en de inruil van twee auto’s, te weten een BMW X4 en een Volkswagen Tiguan. Deze BMW X4 heeft verdachte voor € 50.000,- gekocht. Voor de financiering van deze auto zijn verschillende verklaringen gegeven. Los van het feit dat dit op zich al de betrouwbaarheid van de verklaringen aantast, overweegt de rechtbank per verweer nog het volgende.
Uit de stukken in het dossier blijkt dat verdachte heeft verklaard dat de BMW X4 is aangekocht met € 50.000,- die hij van [medeverdachte 2] zou hebben gekregen en die [medeverdachte 2] in het casino zou hebben gewonnen. Uit het onderzoek bij het casino blijkt echter dat [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij met verdachte een gezamenlijke pot met gokwinst had. De verklaring dat er door [verdachte] en [medeverdachte 2] grote gokwinsten zijn behaald is op voorhand hoogst onwaarschijnlijk en na onderzoek ook niet verifieerbaar gebleken. Ter terechtzitting is door de raadsman, anders dan door verdachte bij de politie, naar voren gebracht dat de BMW X4 deels is gefinancierd met het geld van de verkoop van een Mercedes CLS aan [medeverdachte 2] , te weten een bedrag van € 30.000,-. Die Mercedes was op zijn beurt door verdachte gefinancierd middels een lening van zijn schoonvader. Bij het volgen van deze verklaring zou dat betekenen dat het resterende aankoopbedrag van de BMW X4 van € 20.000,- door verdachte zelf is bijgelegd. Op grond van hetgeen eerder is overwogen ten aanzien van het vermogen van verdachte moet worden vastgesteld dat de herkomst van dit bedrag dan niet legaal kan zijn geweest. Geconcludeerd kan daarom worden dat deze BMW X4 is gefinancierd met (een substantieel deel) illegaal geld. Hetzelfde geldt voor de aankoop van de Volkswagen Tiguan door verdachte ten bedrage van € 53.880,-. Daarvoor heeft verdachte zelf een aanbetaling gedaan ten bedrage van € 18.500,- en de rest is middels krediet betaald. Ook de herkomst van het geld van deze gedane aanbetaling moet op grond van het voorgaande als niet legaal worden aangemerkt.
Dit alles leidt er toe dat, als de redenering van de verdediging wordt gevolgd, de BMW X5 is gefinancierd met inruil van twee auto’s die op hun beurt beiden zijn gefinancierd met (een substantieel deel) illegaal geld waardoor op grond van vermenging de BMW X5 ook als middellijk gedeeltelijk van misdrijf afkomstig moet worden aangemerkt.
-
Van misdrijf afkomstig
Uit het voorgaande volgt dat de verklaring van verdachte het vermoeden van witwassen ten aanzien van alle tenlastegelegde goederen, inclusief de BMW X5 en de caravan Tabbert Puccini en de contanten niet heeft weerlegd. Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat een criminele herkomst van deze voorwerpen als enige aanvaardbare verklaring overblijft.
Gewoontewitwassen
Als gevolg van het feit dat alle tenlastegelegde goederen door verdachte gedane aankopen betreffen die elk een witwashandeling opleveren, is er sprake van een zeer hoge frequentie aan witwashandelingen. Dit in combinatie met de aard, omvang en duur van het witwassen, acht de rechtbank bewezen dat verdachte van dit witwassen een gewoonte heeft gemaakt.
Medeplegen
Gebleken is dat verdachte in de tenlastegelegde periode samenwoonde en twee kinderen had met zijn partner [naam 1] waardoor gesproken kan worden van een economische eenheid. [naam 1] heeft zich weliswaar op haar zwijgrecht beroepen met betrekking tot de inkomsten van verdachte, de beschikbare gelden en gedane uitgaven, maar uit het dossier blijkt dat zij moet hebben geweten van de beschikbare gelden, nu zij daarvan zelf ook veel uitgaven deed en dus profiteerde. Dit terwijl zowel haar eigen legale inkomsten als die van haar partner [verdachte] hiervoor ontoereikend waren. Ook volgen uit het dossier aanwijzingen dat zij wist van de criminele activiteiten van verdachte. De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte zich in de tenlastegelegde periode samen met [naam 1] schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen.
4.3.2.7
Wapens en munitie
Feit 4
Onder dit feit wordt verdachte verweten dat hij op 28 september 2021 in [plaats 1] een semiautomatisch vuurwapen van het merk SIG, 13 kogelpatronen, twee patroonmagazijnen van de merken SIG en Glock, een luchtdrukwapen van het merk Beretta en twee nabootsingen van vuurwapens voorhanden heeft gehad. Verdachte heeft over het in zijn slaapkamer aangetroffen vuurwapen verklaard dat hij dit naar aanleiding van een inbraak in zijn woning ter bescherming van zijn veiligheid en die van zijn gezin in zijn bezit had. De rechtbank gaat er vanuit dat deze verklaring ook ziet op de kogelpatronen en het patroonmagazijn van het merk SIG omdat deze in het vuurwapen zaten. Op grond hiervan acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat hij voornoemde voorwerpen voorhanden heeft gehad.
Over het patroonmagazijn van het merk Glock, het luchtdrukwapen en de twee nabootsingen die ook in zijn woning zijn aangetroffen, heeft verdachte geen verklaring afgelegd. Uitgangspunt is dat een persoon wetenschap heeft van de in zijn woning aanwezige goederen en deze goederen zich ook in zijn machtssfeer bevinden, tenzij er omstandigheden aannemelijk zijn geworden waaruit voortvloeit dat dit in dit geval anders is. Van zulke omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Zij gaat er dan ook vanuit dat verdachte ook deze voorwerpen voorhanden heeft gehad. Gelet op de plaats waar de wapens en de munitie zijn aangetroffen, in de inloopkast en achter de tv in de ouderslaapkamer, zou aangenomen kunnen worden dat deze zich ook in de machtssfeer van zijn partner bevonden. Uit het dossier blijkt echter niet dat zij daarover is gehoord, noch dat daar op andere wijze onderzoek naar is gedaan. Met inachtneming daarvan zal de rechtbank vrijspreken van het tenlastegelegde medeplegen.
Nu alle voorwerpen ook aangemerkt kunnen worden als wapens en munitie in de zin van de Wet wapens en munitie, acht de rechtbank het tenlastegelegde onder feit 4 wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
in de periode van 1 april 2020 tot en met 4 februari 2021 in [plaats 1] en [plaats 2] en [plaats 4] en elders in Nederland
heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie bestond uit een samenwerkingsverband van hem, verdachte en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 6] ,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde en vierde lid en 10a eerste lid van de Opiumwet, namelijk
- het bereiden en bewerken en verwerken en verkopen en afleveren en verstrekken en vervoeren en aanwezig hebben en vervaardigen van een of meer middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I en
- het plegen van voorbereidings- of bevorderingshandelingen zoals bedoeld in artikel 10a eerste lid van de Opiumwet,
zulks terwijl hij, verdachte, leider van voormelde organisatie was.
2
hij op tijdstippen in de periode van 5 oktober 2020 tot en met 4 februari 2021 te [plaats 2] tezamen en in vereniging met anderen,
opzettelijk heeft bereid en bewerkt en verwerkt en vervaardigd,
hoeveelheden van een materiaal bevattende metamfetamine, zijnde metamfetamine een middel vermeld op lijst I bij de Opiumwet,
EN
in de periode van 5 oktober 2020 tot en met 4 februari 2021 te [plaats 1] en [plaats 2] tezamen en in vereniging met anderen,
om een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet,
te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren van hoeveelheden metamfetamine, zijnde metamfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
voor te bereiden en te bevorderen
- voorwerpen en stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en zijn mededaders wisten dat zij bestemd waren tot het plegen van die delicten,
immers, hebben hij, verdachte en zijn mededaders in voornoemde periode in voornoemde pleegplaatsen
* een (in werking zijnde) laboratorium-opstelling / productieplaats, bedoeld/bestemd voor de productie/vervaardiging van metamfetamine en
* (grote/aanzienlijke) hoeveelheden 1-fenyl-2-propanon, ook wel genaamd BMK (Benzylmethylketon) en
* (grote/aanzienlijke) hoeveelheden (andere) chemicaliën en/of grondstoffen/hulpstoffen bestemd voor de productie/vervaardiging van metamfetamine en
* productiemiddelen en/of voorwerp(en) en/of hardware bestemd voor de productie/vervaardiging van metamfetamine
voorhanden gehad, waarvan verdachte en zijn mededaders wisten dat die bestemd waren tot het plegen van die feiten.
3
in de periode van 1 januari 2018 tot en met 28 september 2021 te [plaats 1] ,
tezamen en in vereniging met een ander van het plegen van witwassen een gewoonte heeft
gemaakt
immers hebben hij, verdachte en zijn mededader, toen en daar telkens krachtens die gewoonte meermalen (van) voorwerpen en geldbedragen, zoals genoemd
in bijlage 1, te weten (van) (onder meer):
- meerdere dames- en herenkledingstukken (waaronder kleding van het merk Hugo Boss, Yves Saint Laurent, Louis Vuitton, Dior, Burberry) en
- meerdere tassen, petten (waaronder tassen en petten van het merk Louis Vuitton, Valentino Garavani, Chopard, Vogue, Ray Ban, Bulgari, Chanel, Dior) en
- meerdere sieraden (waaronder horloges, ringen, oorbellen en armbanden van het merk Jadior, Rolex, Cartier) en
- contant geld ter waarde van € 105,00 en € 2.600,00 en € 130,00 en € 2.400,00 en € 505,00 en
- meerdere huishoudelijke artikelen (waaronder cosmetica, een barbecue, een Dyson föhn, een computer scherm van het merk Iiyama, een headset, een sub woofer, een soundbar en wandcontactdozen) en
- meerdere voertuigen, te weten een Caravan Tabbert Puccini met [kenteken 2] en een BMW met [kenteken 3] ,
- twee elektrische fietsen van het merk Gazelle Chamonix C7 en twee elektrische steps van het merk Segway / Ninebot,
de herkomst verborgen en/of verhuld en/of verborgen en verhuld wie de rechthebbende op voornoemde voorwerpen was
en
verworven en voorhanden gehad
terwijl hij en zijn mededader wisten, dat die voorwerpen en geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
4
op 28 september 2021 te [plaats 1] ,
een wapen van categorie III, te weten een vuurwapen (pistool, merk SIG, semiautomatisch), en 13 kogelpatronen, en twee patroonmagazijnen (merk SIG en GLOCK)
voorhanden heeft gehad
en
twee wapens van categorie I onder 7, te weten twee nabootsingen van vuurwapens en luchtdrukwapens (merk Beretta) voorhanden gehad.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 72 maanden met aftrek van de periode dat verdachte in voorarrest heeft gezeten en daarnaast een geldboete ter hoogte van € 30.000,- bij niet-betaling te vervangen door 185 dagen hechtenis. Om niet te grote verschillen te laten ontstaan met de straffen in de zaken van medeverdachten die procesafspraken hebben gemaakt, is dit een lagere strafeis dan uit de richtlijnen van het Openbaar Ministerie voortvloeit. Verder is rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting, de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor de tenlastegelegde feiten onder 1 tot en met 3 waardoor er een lagere strafmaat moet worden toegepast. Indien wel tot een veroordeling daarvan wordt gekomen, is de verdediging van mening dat de strafwaardigheid van de gedragingen lager moet worden ingeschat dan door de officier van justitie is gedaan. Daarbij dient rekening te worden gehouden met de strafmaat zoals in de zaken waarin procesafspraken zijn gemaakt, waarbij met name wordt verwezen naar de zaak van [medeverdachte 2] . Voorts dient bij de strafoplegging rekening te worden gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte wordt veroordeeld voor het als leider deelnemen aan een criminele organisatie gericht op het plegen van Opiumwetfeiten, het vervaardigen en aanwezig hebben van metamfetamine, het medeplegen van het voorbereiden van Opiumwetfeiten, het voorhanden hebben van (vuur)wapens en munitie en het medeplegen van gewoontewitwassen van vele luxe goederen en contanten. Verdachte verdient hiervoor een straf en de rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Het aandeel van verdachte
Met de bewezenverklaarde feiten voldoet verdachte aan alle aspecten van georganiseerde en ondermijnende drugshandel die niet zelden gepaard gaat met geweld. Dit blijkt ook uit het feit dat verdachte op zoek was naar wapens omdat hij wilde dat zijn team ‘loaded’ was en hij zelf ook in het bezit van een wapen was. Het ongecontroleerde bezit van wapens en munitie brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich mee.
De rechtbank krijgt bij het lezen van het dossier de indruk dat het beramen en plegen van criminele activiteiten binnen de organisatie de dagelijkse kost en normale gang van zaken was. In de tenlastegelegde periode zijn onder de leiding van verdachte op in ieder geval twee locaties ( [plaats 2] en [plaats 4] ) laboratoriums opgebouwd en in werking geweest voor de productie van metamfetamine. Met betrekking tot het laboratorium in [plaats 2] is gezien dat hiervoor vrijwel dagelijks, al dan niet met goederen, op en neer werd gereden. Er werd hierbij getracht om uit het zicht en uit de handen van politie en justitie te blijven door zo min mogelijk over de telefoon te communiceren en vooral in persoon af te spreken. Er vonden veelvuldig ontmoetingen plaats in verschillende samenstellingen tussen verdachte en medeverdachten binnen het onderzoek Philippus, niet alleen bij zijn woning maar ook bij zijn bedrijf. Daarnaast werd er onderling gecommuniceerd in versluierd en verhullend taalgebruik en met gebruik van PGP-toestellen.
Door het leiden van deze criminele organisatie heeft verdachte gedurende langere tijd een grote bijdrage geleverd aan de instandhouding van de criminele productie van drugs en de handel daarin. Verdachte stuurde ‘zijn team’ aan en had daartoe bijna dagelijks contact – zowel fysiek als via telefoongesprekken en chats via PGP-telefoons – met de medeverdachten. Hij nam de eindbeslissingen. Hij had ook de contacten met de leveranciers van grondstoffen en de kopers van de geproduceerde drugs.
De ernst van de feiten
Van metamfetamine is algemeen bekend dat dit vanaf het eerste gebruik direct zeer verslavend is. Het gevoel van euforie verandert vaak in depressieve gevoelens zodra de drug is uitgewerkt. Gebruikers gaan snel steeds meer gebruiken om de euforische effecten te kunnen blijven voelen. Het gebruik brengt op langere termijn grote gezondheidsrisico’s met zich. Naast lichamelijke schade, zoals hersenschade, zweren, ontstekingen en uitvallende/slechte tanden zorgt veelvuldig gebruik ook voor forse psychische klachten zoals depressie, agressie, angst en paranoia. Bij langdurig gebruik kan metamfetamine, door schade aan de aders van het hart en de hersenen zelfs dodelijk zijn.
Daarnaast brengt de productie van metamfetamine gezondheids- en veiligheidsrisico’s voor de laboranten met zich mee. In dit geval sliepen de laboranten ook in de loods, nabij de ruimtes waar de chemicaliën en de grondstoffen stonden opgeslagen en metamfetamine werd geproduceerd.
Daarnaast zijn drugslabs als de labs in [plaats 2] en [plaats 4] ook voor omwonenden en passanten gevaarlijk. Er ontstaat een groot risico op ontploffingen en branden omdat met een samenstel van agressieve chemicaliën wordt gewerkt, zonder dat daarbij de noodzakelijke veiligheidsmaatregelen in acht worden genomen.
Tot slot wordt het chemisch afval dat ontstaat bij de productie van metamfetamine vrijwel altijd illegaal gedumpt, waardoor schade aan het milieu wordt toegebracht en er veel tijd, geld en energie moet worden geïnvesteerd om deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk ongedaan te maken.
Criminele organisaties als deze hebben ook een ontwrichtend en ondermijnend effect op de rechtsorde, onder meer doordat de door dergelijke organisaties in de onderwereld illegaal behaalde winsten doorgaans weer in de bovenwereld worden uitgegeven of geïnvesteerd. Op deze wijze vindt vermenging van de (illegale) onderwereld met de (legale) bovenwereld plaats.
Door het illegaal verdiende geld kon verdachte er een zeer luxe levensstijl op nahouden wat onder meer blijkt uit de getaxeerde hoge waarde van de aangetroffen sieraden en merkkleding. Verdachte heeft zich zo op illegale wijze (in bepaalde kringen) een maatschappelijke en financiële status verworven.
Dit alles is de reden dat op dergelijke feiten zware straffen zijn gesteld. Verdachte heeft zich om al deze gevolgen niet bekommerd en slechts gehandeld uit winstbejag. Hij heeft de rechtsstaat aldus ernstig ondermijnd en geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn handelen genomen.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank heeft bij de oplegging van de straf ook acht geslagen op het strafblad van verdachte waaruit blijkt dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. De rechtbank gaat dan ook uit van een first offender.
De strafoplegging
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de bewezenverklaarde feiten, in het bijzonder het ondermijnende karakter daarvan en het te beschermen belang van de volksgezondheid, geen ruimte laten voor een andere straf dan een langdurige, onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Gelet op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht van de rechtbanken en hoven (LOVS) en straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, komt de rechtbank in beginsel tot een gevangenisstraf van zeven jaar. Hierbij gelden als zwaarwegende factoren de leidinggevende rol die verdachte heeft ingenomen met betrekking tot de door hem gepleegde feiten waarbij sprake is geweest van meerdere zeer professionele laboratoriums, waarin op grote schaal metamfetamine kon worden geproduceerd. Dit wordt bevestigd door de grote hoeveelheden aangetroffen metamfetaminetartraat en metamfetaminebase. De rechtbank weegt daarbij ook de verwoestende effecten van metamfetamine mee zoals hiervoor overwogen.
Daarnaast dient bij de strafoplegging rekening te worden gehouden met het tijdsverloop in deze zaak. De rechtbank stelt namelijk vast dat het recht op een berechting binnen een redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, in deze zaak is geschonden. Deze termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaruit verdachte heeft opgemaakt en redelijkerwijs heeft kunnen opmaken dat het Openbaar Ministerie het ernstig voornemen had tegen hem een strafvervolging in te stellen. In dit geval moet de termijn worden gerekend vanaf
28september 2021, te weten de datum van de inverzekeringstelling van verdachte. De behandeling van deze zaak is niet afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de hiervoor genoemde termijn, terwijl de rechtbank geen bijzondere omstandigheden aanwezig acht, die deze overschrijding rechtvaardigen. Weliswaar is er sprake van een groot onderzoek met meerdere verdachten wat een lastige planning van de inhoudelijke behandeling met zich meebrengt nu daarbij rekening moet worden gehouden met verhinderdata van de verdachten, raadslieden, officier van justitie en de leden van de rechtbank. Maar naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van een dusdanige omvang dat dit de overschrijding rechtvaardigt. De termijnoverschrijding is evenmin toe te rekenen aan de invloed van de verdediging op het procesverloop. Dat maakt dan ook dat de redelijke termijn met ruim één jaar is overschreden. Op grond daarvan is de rechtbank van oordeel dat een korting op de gevangenisstraf moet worden toegepast van tien procent.
Rekening houdend met de korting van tien procent komt de rechtbank tot een uiteindelijke gevangenisstraf van 76 maanden met aftrek van de periode dat verdachte in voorarrest heeft gezeten. Daarnaast acht de rechtbank oplegging van een geldboete passend en geboden. Geldelijk gewin was immers kennelijk het doel van verdachte om de bewezenverklaarde feiten te plegen. Het plegen van die feiten was ook zichtbaar lucratief gelet op de luxe levensstijl die verdachte er op nahield en de vele waardevolle sieraden, kleding en luxe goederen die zijn aangetroffen. De rechtbank legt daarom ook een geldboete van € 30.000,- te vervangen door 185 dagen hechtenis aan verdachte op.
Anders dan door de verdediging is verzocht, heeft de rechtbank bij de strafoplegging geen acht geslagen op de strafmaat in de zaken van de medeverdachten die procesafspraken hebben gemaakt. Het al dan niet maken van procesafspraken tussen het Openbaar Ministerie en de verdediging is een keuze van deze twee partijen. Procesafspraken zijn bedoeld om bij te dragen aan een efficiënte en effectieve rechtsgang in strafzaken waarbij tussen het Openbaar Ministerie en de verdediging overeenstemming wordt bereikt over wat een passende afdoening zou zijn. Het maken van procesafspraken heeft daardoor definitieve consequenties voor een verdachte voor de afdoening, maar levert ook proceseconomische voordelen op die ten voordele van verdachte zijn meegewogen in de overeengekomen afdoening. Het kan niet zo zijn dat wanneer een verdachte deze keuze achterwege laat, hij toch voordeel zou hebben van procesafspraken die in zaken van medeverdachten zijn gemaakt zonder dat er sprake is van deze proceseconomische voordelen in zijn zaak. De keuze van verdachte om geen procesafspraken te maken dient daarom voor zijn eigen rekening en risico te komen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.Het beslag

7.1
De onttrekking aan het verkeer
Onder verdachte zijn 3 wapens, 2 patroonmagazijnen en 13 stuks munitie in beslag genomen. Gebleken is dat het feit onder 4 is begaan met betrekking tot deze voorwerpen.
Verder zijn deze voorwerpen van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan
in strijd is met de wet. Hierdoor zijn de voorwerpen vatbaar voor onttrekking aan het verkeer waartoe de rechtbank ook zal beslissen.
7.2
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp aan verdachte, aangezien het voorwerp niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag is genomen.
De rechtbank is niet gebleken dat er op de laptop iets is aangetroffen, waarvan het ongecontroleerde bezit in strijd is met de wet of algemeen belang én dat deze kan dienen voor begaan of voorbereiding soortgelijke feiten.
7.3
Geen beslissing
Van de op de beslaglijst van 19 juni 2024 genoemde geldbedragen onder nummer 47 tot en met 64 kan de rechtbank niet vaststellen dat deze onder verdachte in dit onderzoek in beslag genomen zijn. De officier van justitie heeft ook geen beslissing ten aanzien van deze geldbedragen gevorderd. De rechtbank zal dan ook geen beslissing nemen ten aanzien van dit deel van de beslaglijst.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 23, 24c, 36b, 36c, 47, 55, 57 en 140 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2, 10, 10a en 11b van de Opiumwet en de artikelen 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:Als leider deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10 derde en vierde lid en 10a eerste lid van de Opiumwet;
feit 2:Eendaadse samenloop van
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B en D van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
en
medeplegen van een feit, bedoeld in het vierde en/of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, door voorwerpen en stoffen voorhanden te hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
feit 3: Medeplegen van gewoontewitwassen;
feit 4: Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd;
en
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
en
Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 76 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot
betaling van een geldboete van € 30.000,=;
- beveelt dat bij niet betaling van de geldboete,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
185 dagen;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
* 1 STK wapen, (Omschrijving: G2383403, 3mm, Sig Sauer);
* 13 STK munitie (Omschrijving: G2383413, 9mm, Cbc);
* 1 STK patroonhouder (Omschrijving: G2383405, patroonmagazijn, aangetroffen in wapen, Sig)
* 1 STK patroonhouder (Omschrijving: 2383419, 9mm Glock)
* 2 STK wapen (Omschrijving: 2383428);
- gelast de teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten een laptop (Omschrijving: G_688621, laptop HP, zilver, merk: HP).
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M.J. Kok, voorzitter, mr. M.H.M. Collombon en mr. A.L. Hoekstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Bles en mr. M. de Jonge, griffiers, en is uitgesproken ter openbare zitting op 27 november 2024.
Bijlage I
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat
1
hij in of omstreeks de periode van 1 apri12020 tot en met 4 februari
2021 in [plaats 1] en/of [plaats 2] en/of 's-Gravenhage en/of [plaats 4]
en/of elders in Nederland
heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie bestond uit
een samenwerkingsverband(en) van hem, verdachte en [medeverdachte 1]
en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 4] en/of
[medeverdachte 6] en/of een of meer (andere) perso(o)n(en)
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer
misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde, vierde en vijfde lid, 10A eerste
lid van de Opiumwet, namelijk
- het (telkens) bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen
en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig
hebben en/of vervaardigen van een of meer middel(en) als bedoeld in de
bij de Opiumwet behorende lijst I dan wel aangewezen krachtens het
vijfde lid van artikel 3a van die wet en/of
- het (telkens) plegen van voorbereidings- of bevorderingshandelingen
zoals bedoeld in artikel l0A eerste lid van de Opiumwet;
zulks terwijl hij, verdachte, oprichter en/of leider en/of bestuurder van
voormelde organisatie(s) was;
(CRIMINELE ORGANISATIE, artikel 11 B Opiumwet)
( art 10 lid 3 Opiumwet, art 11b lid 1 Opiumwet, art 2 ahf/ond C
Opiumwet )
2
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 5 oktober
2020 tot en met 4 februari 2021 te [plaats 1] en/of [plaats 2] en/of
's-Gravenhage en/of in een of meer andere plaats(en) in Nederland in
elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht
en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of vervaardigd, in elk
geval opzettelijk aanwezig heeft gehad
een of meer hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende
metamfetamine en/of amfetamine, zijnde metamfetamine en/of .
amfetamine (telkens) (een) middel(en) vermeld op lijst I bij de
Opiumwet dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel3a
van die wet,
in elk geval (telkens) een of meer hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal
bevattende een of meer middel(en) vermeld op lijst I bij de Opiumwet,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(PRODUCTIE SYNTHETISCHE DRUGS [plaats 2] ) (artikel
2B/D jo. 10 Opiumwet)
EN/OF
hij in of omstreeks de periode van 5 oktober 2020 tot en met 4 februari
2021 te [plaats 1] en/of [plaats 2] en/of 's-Gravenhage, in elk geval
in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen,
om een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de
Opiumwet,
te weten het (telkens) opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken,
verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of buiten het
grondgebied van Nederland brengen van een of ,eer hoeveelhe(i)d(en)
metamfetamine en/of amfetamine, zijnde metamfetamine en/of
amfetamine (telkens) (een) middel(en) als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid
van artikel 3a van die wet, in elk geval een of meer hoeveelhe(i)d(en) van
een materiaal bevattende (telkens) een of meer middel(en) als bedoeld
in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens
het vijfde lid van artikel 3a van die wet
voor te bereiden en/of te bevorderen
- een of meer anderen heeft/hebben getracht te bewegen om dat/die
feit(en) te plegen, te doen plegen en/of mede te plegen en/of uit te
lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe
gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
- zich en/of een of meer anderen gelegenheid, middelen of inlichtingen
tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen
en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of
andere betaalmiddelen voorhanden heeft/hebben gehad, waarvan hij,
verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den)
om te vermoeden dat zij bestemd was/waren tot het plegen van het/die
delict(en),
immers, heeft/hebben hij, verdachte en/of (een of meer van) zijn
mededader(s) in voornoemde periode / op voornoemd tijdstip(pen) in
voornoemde pleegplaats(en)
* een (in werking zijnde) laboratorium-opstelling / productieplaats,
althans (een) de(e)1(en) van een laboratorium-opstelling /
productieplaats bedoeld/bestemd voor de productie/vervaardiging van
metamfetamine en/of amfetamine en/of
*(grote/aanzienlijke) hoeveelheden 1-fenyl-2-propanon, ook wel
genaamd BMK (Benzylmethylketon) en/of
*(grote/aanzienlijke) hoeveelheden (andere) chemicaliën en/of
grondstoffen/hulpstoffen bestemd voor de productie/vervaardiging van
metamfetamine en/of amfetamine, althans synthetische drugs en/of
* een of meer productiemiddel(en) en/of voorwerp(en) en/of hardware
bestemd voor de productie/vervaardiging van metamfetamine en/of
amfetamine, althans synthetische drugs
voorhanden gehad, waarvan verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en)
of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd
was/waren tot het plegen van dat/die feit(en);
(DRUGSI.AB(ORATORIA) EN
GRONDSTOFFEN/PRODUCTIEMIDDELEN/HARDWARE TBV DE
PRODUCTIE VAN SYNTHETISCHE DRUGS TE [plaats 2] )
(artikel 10A Opiumwet
( art 10 lid 4 Opiumwet, art 2 ahf/ond D Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1
Wetboek van Strafrecht )
3
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2018 tot en met 28
september 2021 te [plaats 1] en/of elders in Nederland,
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft/hebben
gemaakt, althans zich schuldig heeft/hebben gemaakt aan
(schuld)witwassen
immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s), toen en
daar (telkens) (krachtens die gewoonte) meermalen (telkens) (van) een
of meer voorwerp(en) en/of een of meer geldbedrag(en), zoals genoemd
in bijlage 1, te weten (van) (onder meer):
- meerdere dames- en herenkledingstukken (waaronder kleding van
het merk Hugo Boss, Yves Saint Laurent, Louis Vuitton, Dior,
Burberry) en/of,
- meerdere tassen, petten en/of zonnebrillen (waaronder tassen, petten
en/of zonnebrillen van het merk Louis Vuitton, Valentino Garavani,
Chopard, Vogue, Ray Ban, Bulgari, Chanel, Dior) en/of,
- meerdere sieraden (waaronder horloges, ringen, oorbellen en
armbanden van het merk Jadior, Rolex, Cartier) en/of,
- contant geld ter waarde van (ongeveer) € 105,00 en/of € 2.600,00
en/of € 130,00 en / of € 2.400,00 en/of € 505,00 en/of,
- meerdere huishoudelijke artikelen (waaronder cosmetica, een
barbecue, een dyson fohn, een computer scherm van het merk Iiyama,
een headset, een submover, een soundbar en wandcontactdozen)
en/of,
- meerdere voertuigen, te weten een Caravan Tabbert Puccini met
[kenteken 2] en/of een BMW met [kenteken 3] ,
- twee elektrische fietsen van het merk Gazelle Charmonix C7 en/of
twee elektrische steps van het merk Segway / Ninebot,
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de
vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld en/of
verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op voornoemde
voorwerpen en/of geldbedrag(en) was en/of voorhanden had
en/of
verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet
en/of van dat/die (genoemde) voorwerp(en) en/of geldbedrag(en)
gebruik gemaakt,
terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs
moest(en) vermoeden dat dat/die voorwerp(en) en/of geldbedrag(en) -
onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.
(GEWOONTE,- OPZET,- SCHULDWITWASSEN in vereniging, artt.
420ter lid SR jo. 420bis lid 1 onder a en b SR jo. 420quater lid 1 onder a
en b SR jo. 47 lid 1 SR )
4
hij op of omstreeks 28 september 2021 te [plaats 1] ,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
een of meer wapens van categorie III, te weten een vuurwapen (pistool,
merk SIG, semiautomatisch), en/of 13 kogelpatronen, in elk geval
munitie van categorie III en/of twee patroonmagazijnen (merk SIG en GLOCK)
voorhanden heeft gehad
en/of
twee wapens van categorie I onder 7, te weten twee nabootsingen van
vuurwapens en/of luchtdrukwapens (merk Beretta)
voorhanden gehad.
(WET WAPENS EN MUNITIE, artikel 26 en/of 13 WWM)