In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst met betrekking tot de aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2018 en 2019. De rechtbank heeft op 27 november 2024 uitspraak gedaan in de zaken met de nummers 23/2887 en 23/3908.
Belanghebbende had in 2018 een aanslag opgelegd gekregen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 11.686, met een belastingrentebeschikking van € 172. Voor 2019 was de aanslag vastgesteld op een belastbaar inkomen van € 14.808, waarbij de inspecteur € 21 belastingrente vergoedde. De rechtbank oordeelt dat de aanslag voor 2018 juist is, maar dat de aanslag voor 2019 te hoog is vastgesteld. De rechtbank vermindert het belastbaar inkomen voor 2019 tot € 14.188 en past de belastingrentebeschikking aan.
De rechtbank overweegt dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij recht heeft op een hogere aftrek voor specifieke zorgkosten dan reeds is toegestaan. Ook het beroep op het vertrouwensbeginsel wordt verworpen, omdat belanghebbende geen bewijs heeft geleverd van toezeggingen door de inspecteur. De rechtbank concludeert dat de controle van de aangiften rechtmatig was en dat de inspecteur binnen zijn bevoegdheden heeft gehandeld. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.