Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Verloop van de procedure
Standpunten
Overwegingen
€ 437,50
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 oktober 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die aan de betrokkene was opgelegd. De betrokkene, die als (snor)fietser op de Stationspassage te Tilburg reed, kreeg een boete omdat hij de rijbaan niet gebruikte waar geen verplicht fietspad aanwezig was. De gedraging vond plaats op 6 april 2022. De betrokkene heeft tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde, beroep ingesteld bij de kantonrechter. Tijdens de zitting was de gemachtigde van de betrokkene, mr. M.J.M. Bergers, niet aanwezig, maar de officier van justitie, mr. A. de Vreeze, was wel aanwezig.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, voldoende was aangetoond door de verklaring van de verbalisant. De kantonrechter oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan deze verklaring, ondanks de argumenten van de betrokkene dat de boete niet redelijk was gezien de omstandigheden. De kantonrechter heeft echter ook vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, aangezien de boete op 4 mei 2022 was opgelegd en de procedure langer dan twee jaar had geduurd. Dit leidde tot een matiging van de boete met 25%.
De uiteindelijke beslissing van de kantonrechter was dat het beroep gedeeltelijk gegrond werd verklaard, de boete werd gematigd tot € 75,- plus administratiekosten, en de officier van justitie werd opgedragen om het teveel betaalde bedrag van € 25,- aan de betrokkene terug te betalen. Daarnaast werd een proceskostenvergoeding van € 224,85 toegekend aan de betrokkene. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door de kantonrechter en de griffier.