Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Verloop van de procedure
Standpunten
Overwegingen
€ 437,50
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 oktober 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die aan betrokkene was opgelegd. De boete was opgelegd voor het rijden op het trottoir op de Nieuwlandstraat te Tilburg op 11 april 2022. Betrokkene heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond had verklaard. De gemachtigde van betrokkene, mr. M.J.M. Bergers, voerde aan dat de boete niet redelijk was gezien de omstandigheden van de gedraging en verwees naar een onduidelijke verkeerssituatie in de Nieuwlandstraat. De zittingsvertegenwoordiger, mr. A. de Vreeze, stelde dat de verkeerssituatie vanaf 3 november 2021 voldoende duidelijk was en verzocht om het beroep ongegrond te verklaren, maar vroeg ook om een matiging van 25% van de boete wegens overschrijding van de redelijke termijn.
De kantonrechter oordeelde dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, voldoende was komen vast te staan en dat de boete terecht was opgelegd. Echter, de kantonrechter constateerde dat de redelijke termijn voor behandeling van de zaak was overschreden met meer dan vijf maanden. Daarom werd de boete gematigd met 25%. De beslissing van de officier van justitie werd gewijzigd, en betrokkene kreeg recht op terugbetaling van een te veel betaalde zekerheid en een proceskostenvergoeding. De kantonrechter verklaarde het beroep gedeeltelijk gegrond en bepaalde dat de boete werd gematigd tot € 112,50, plus administratiekosten.