ECLI:NL:RBZWB:2024:796

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 februari 2024
Publicatiedatum
12 februari 2024
Zaaknummer
AWB-23_1969
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke geschil over recreatieve verhuur van een woning in strijd met bestemmingsplan

Op 8 februari 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen Central Holding B.V. en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noord-Beveland. Eiseres, Central Holding B.V., heeft beroep ingesteld tegen een besluit van het college van 9 februari 2023, waarin een last onder dwangsom werd opgelegd voor het staken van de recreatieve verhuur van een pand. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de recreatieve verhuur van het pand in strijd is met het geldende bestemmingsplan. Eiseres betoogde dat het gebruik van het pand niet als recreatief verhuur kan worden aangemerkt, maar als recreatief wonen, wat volgens haar in overeenstemming is met het bestemmingsplan. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het begrip 'recreatief wonen' een duurzaam karakter vereist, wat niet het geval is bij de verhuur aan steeds wisselende toeristen. De rechtbank heeft verwezen naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State ter ondersteuning van haar oordeel. De rechtbank concludeert dat het college bevoegd was om handhavend op te treden tegen de recreatieve verhuur, en dat het beroep van eiseres ongegrond is verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/1969 GEMWT

uitspraak van 8 februari 2024 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

Central Holding B.V., te Roosendaal, eiseres,

gemachtigde: mr. K.M. Peters
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noord-Beveland, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het college van 9 februari 2023 (bestreden besluit) inzake de last onder dwangsom tot het staken van de recreatieve verhuur van het pand [adres 1] te [plaats] .
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Middelburg op 23 november 2023. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde mr. K.M. Peters en door [naam 1] en [naam 2] . Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door [vertegenwoordiger college 1] en [vertegenwoordiger college 2] .

Overwegingen

1. Na een melding van een omwonende is van de zijde van het college geconstateerd dat het pand [adres 1] te [plaats] op websites wordt aangeboden voor recreatieve verhuur.
Eiseres is eigenaar van het pand. Bij brief van 31 mei 2022 heeft het college haar laten weten dat recreatieve verhuur van het pand in strijd is met het bestemmingsplan en dat het voornemen bestaat om daar handhavend tegen op te treden. Op 14 juni 2022 heeft eiseres haar zienswijze op dit voornemen gegeven.
Bij het primaire besluit van 2 augustus 2022, verzonden 4 augustus 2022, heeft het college, onder weerlegging van de zienswijze, eiseres onder oplegging van een dwangsom gelast het aanbieden van het pand [adres 1] voor recreatieve verhuur te staken.
Tegen dit besluit heeft eiseres een bezwaarschrift ingediend.
Bij het bestreden besluit heeft het college de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
2. Eiseres heeft met een beroep op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 21 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:833, betoogd dat het recreatief verhuren van de woning geen verboden gebruik is. In dit verband heeft zij aangevoerd dat het verhuren niet recreatief is maar dat het gebruik recreatief is, hetgeen volgens eiseres in overeenstemming is met het ter plaatse geldende [bestemmingsplan 1] . Eiseres heeft hierbij gewezen op het recentere naastgelegen [bestemmingsplan 2] dat recreatieve bewoning van woningen toestaat en waarin de gemeenteraad van Noord-Beveland het begrip “recreatief wonen” heeft gedefinieerd als gebruik van een voor bewoning bestemd gebouw door wisselende gebruikers, die hun hoofdverblijf elders hebben, ten behoeve van short stay verblijf. Volgens eiseres ligt het in de rede om aan het begrip “recreatief wonen” als bedoeld in het [bestemmingsplan 1] dezelfde uitleg te geven.
3. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet een overtreding heeft plaatsgevonden, is aangevangen of het gevaar voor een overtreding klaarblijkelijk dreigde, en vóór dat tijdstip een last onder dwangsom is opgelegd voor die overtreding of dreigende overtreding, dan blijft op grond van artikel 4.23, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet op die opgelegde last onder dwangsom het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet van toepassing tot het tijdstip waarop de last volledig is uitgevoerd, de dwangsom volledig is verbeurd en betaald, of de last is opgeheven.
De last onder dwangsom in het primaire besluit dateert van 2 augustus 2022. Dat betekent dat in dit geval de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo), zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
4. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo, is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
In het ter plaatse geldende [bestemmingsplan 1] is aan het perceel [adres 1] te [plaats] de bestemming ‘Wonen – Vrijstaande Dijkwoning’ toegekend.
Artikel 11.1 van de planregels bepaalt – voor zover hier van belang - dat de als zodanig aangewezen gronden zijn bestemd voor permanent en recreatief wonen.
4.1
De rechtbank is met het college van oordeel dat de recreatieve verhuur van het pand [adres 1] te [plaats] niet onder "wonen" kan worden verstaan als bedoeld in artikel 11.1 van de planregels. In navolging van de uitspraak van de voorzieningenrechter inzake het recreatief verhuren van het pand [adres 2] te [plaats] (ECLI:NL:RBZWB:2021:4139) en de uitspraak van de rechtbank inzake het recreatief verhuren van het pand [adres 3] te [plaats] (ECLI:NL:RBZWB:2023:5669) is de rechtbank van oordeel dat het begrip ‘recreatief wonen’ een vorm van duurzame huisvesting gericht op ontspanning en vrijetijdsbesteding veronderstelt. Het recreatief verhuren aan steeds andere personen heeft geen duurzaam karakter omdat de woning dan wordt verhuurd aan telkens andere toeristen die daar slechts kortdurend recreatief verblijf houden en hun hoofdverblijf elders hebben. In dit verband heeft het college terecht gewezen op de uitspraak van de AbRS van 2 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2972, waarin eveneens is geoordeeld dat het begrip wonen een zekere duurzaamheid vereist, waarvan bij de recreatieve verhuur geen sprake zal zijn.
4.2
De uitspraak van de AbRS van 21 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:833, waar eisers naar hebben verwezen, acht de rechtbank niet relevant bij de beoordeling van het bestreden besluit. Zoals de AbRS in haar uitspraak van 2 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2972, heeft aangegeven had de gemeenteraad van Veere in dat bestemmingsplan een onvoldoende duidelijk onderscheid had gemaakt tussen "wonen" en "recreatie", omdat een aantal functieaanduidingen onder de woonbestemming recreatieve verhuur wel toestonden. Voor de AbRS was het in die zaak niet duidelijk waarom deze specifieke functieaanduiding recreatieve verhuur wel zou verbieden. In het nu voorliggende geval is die onduidelijkheid niet aan de orde. De gronden voor de bestemmingen “Wonen” (artikel 9), “Wonen - Vrijstaande Bungalows” (artikel 10), “Wonen - Vrijstaande Dijkwoningen” (artikel 11) en “Wonen - Vrijstaande Landhuizen” (artikel 12) zijn allemaal bestemd voor permanent en recreatief wonen en bij deze bestemming behorende erven en tuinen, ontsluitingspaden en ontsluitingswegen, parkeervoorzieningen, waterlopen, waterberging en waterhuishoudkundige voorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming. Daarnaast kennen de planregels de bestemmingen “Recreatie - Verblijfsrecreatie – 1” (artikel 5) en “Recreatie - Verblijfsrecreatie – 2” (artikel 6). De als zodanig aangewezen gronden zijn bestemd voor recreatiewoningen en bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groen, nutsvoorzieningen, ontsluitingswegen, parkeervoorzieningen, sport- en spelvoorzieningen en waterlopen, waterberging en waterhuishoudkundige voorzieningen. In artikel 1.42 van de planregels is een recreatiewoning gedefinieerd als een gebouw, geen woonkeet en geen caravan of andere constructie op wielen zijnde, dat bedoeld is om uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar te worden gebruikt.
4.3
Ten slotte overweegt de rechtbank dat het beroep van eiseres op de planregels van het [bestemmingsplan 2] evenmin slaagt. Uit het vorenstaande blijkt dat al jarenlang duidelijk is dat de relevante planregels van het [bestemmingsplan 1] de recreatieve verhuur van woningen, niet zijnde recreatiewoningen, niet toestaan. Voorts heeft het college uiteengezet dat de appartementen zijn gesitueerd nabij een jachthaven waar altijd reuring is en waar het dus minder problemen oplevert om meerdere vormen van wonen toe te staan, waaronder ook recreatief wonen en deeltijd wonen. De rechtbank kan het college volgen in het standpunt dat het niet in de rede ligt om deze systematiek ook toe te passen op de woonwijk binnen het [bestemmingsplan 1] .
5. Gelet op het vorenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat de recreatieve verhuur van de woning van eiseres in strijd was met artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo, gelezen in samenhang met artikel 11.1 van de planregels bij het geldende bestemmingsplan " [bestemmingsplan 1] ". Het college was dus bevoegd om daartegen handhavend op te treden.
6. Het beroep van eiseres zal ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr. P.H.M. Verdonschot, griffier, op 8 februari 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
P.H.M. Verdonschot, griffier L.P. Hertsig, rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.