Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
uitspraak van 12 augustus 2021 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[naam verzoekster], te [woonplaats verzoekster], verzoekster,
Procesverloop
Overwegingen
2. Gronden
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 augustus 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, eigenaar van een woning in [woonplaats verzoekster], had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noord-Beveland. Dit besluit hield in dat aan verzoekster een last onder dwangsom werd opgelegd vanwege het in strijd met het bestemmingsplan recreatief verhuren van een deel van haar woning. Verzoekster had op 4 mei 2021 een last onder dwangsom ontvangen, waarin zij werd gelast om binnen twee weken maatregelen te treffen om de verhuur te stoppen, met een dwangsom van € 1000,- per week, tot een maximum van € 25.000,-. Verzoekster voerde aan dat het college niet gemotiveerd had waarom de last onder dwangsom was opgelegd en dat de verhuur niet in strijd was met het bestemmingsplan. De voorzieningenrechter heeft de feiten en argumenten van beide partijen gewogen en vastgesteld dat het college bevoegd was om handhavend op te treden. De voorzieningenrechter oordeelde dat het recreatief verhuren van een deel van de woning niet als 'recreatief wonen' kon worden aangemerkt, omdat het geen duurzaam karakter had. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat verzoekster niet had aangetoond dat de last onder dwangsom evident in strijd was met haar grondrechten. De uitspraak benadrukt de noodzaak van handhaving van bestemmingsplannen en de bevoegdheid van gemeenten om op te treden tegen overtredingen.