In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst, die op 27 september 2023 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2018 had opgelegd. De aanslag was vastgesteld op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 901.657. Na bezwaar van belanghebbende heeft de inspecteur de aanslag verminderd tot € 554.592 en de belastingrente verlaagd van € 56.101 naar € 8.893, met een kostenvergoeding van € 592. De rechtbank heeft het beroep op 9 oktober 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en verschillende inspecteurs aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de aanslag na de uitspraak op bezwaar niet te hoog is vastgesteld en dat belanghebbende geen recht heeft op een integrale proceskostenvergoeding. De rechtbank constateert dat belanghebbende geen zelfstandige gronden heeft aangevoerd tegen de belastingrente en dat er geen geschil is over de hoogte van de toegekende proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat belanghebbende het griffierecht niet terugkrijgt, noch een vergoeding van haar proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. V.A. Burgers en openbaar gemaakt op 20 november 2024.