ECLI:NL:RBZWB:2024:7956

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 november 2024
Publicatiedatum
21 november 2024
Zaaknummer
BRE 23/10169
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2018

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 november 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende voor het jaar 2018 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, gebaseerd op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 931.611. Na bezwaar van belanghebbende werd de aanslag verlaagd naar € 574.146 en de belastingrente naar € 9.340, met een kostenvergoeding van € 592. De rechtbank behandelt het beroep en constateert dat belanghebbende geen gronden heeft aangevoerd tegen de hoogte van de aanslag na de uitspraak op bezwaar. De rechtbank oordeelt dat de aanslag niet te hoog is vastgesteld en dat belanghebbende geen recht heeft op een integrale proceskostenvergoeding. De rechtbank wijst erop dat er geen geschil is over de aanslag en dat de belastingrente volgt uit de aanslag. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, waardoor belanghebbende geen griffierecht terugkrijgt en ook geen proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/10169

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 november 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende

(gemachtigde: mr. B. Jorissen),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 27 september 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2018 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 931.611 (de aanslag).
1.2.
Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag heeft de inspecteur belanghebbende € 56.245 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
1.3.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende gegrond verklaard en de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 574.146. Tevens is de belastingrente verminderd naar € 9.340 en is een kostenvergoeding toegekend van € 592 conform het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit).
1.4.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De inspecteur heeft een nader stuk ingediend. Deze is in afschrift verstrekt aan belanghebbende.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 9 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens belanghebbende, de gemachtigde, [naam 1] en [naam 2] en namens de inspecteur, mr. [inspecteur 1] en [inspecteur 2] Msc en mr. [inspecteur 3].

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de aanslag na de uitspraak op bezwaar te hoog is vastgesteld. Tevens beoordeelt de rechtbank of belanghebbende recht heeft op een integrale proceskostenvergoeding. De rechtbank beoordeelt dit aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. Naar het oordeel van de rechtbank is de aanslag, zoals deze luidt na de uitspraak op bezwaar, niet te hoog vastgesteld. Tevens is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende geen aanspraak maakt op een (integrale) proceskostenvergoeding. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Belanghebbende heeft aangifte IB/PVV gedaan over het jaar 2018.
4.1.
De inspecteur heeft bij brief van 4 februari 2022 aangegeven af te zullen wijken van de aangifte van belanghebbende. Hierin staat, voor zover thans van belang, het volgende:

Ter behoud van rechten
(…)
Indien u als gemachtigde van de heer en mevrouw [belanghebbende] en de Belastingdienst niet voor het verstrijken van de verjaringstermijn van de aanslagregeling (art. 11, lid 3 AWR) niet nader tot elkaar komen (een vaststellingsovereenkomst met duidelijke afspraken), ben ik genoodzaakt om de aanslagen IB/PVV en ZVW 2018 ter behoud van rechten op te leggen.
4.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende gedeeltelijk gegrond verklaard, het belastbaar inkomen uit werk en woning alsmede de in rekening gebrachte belastingrente verlaagd en een kostenvergoeding toegekend voor de bezwaarfase (zie 1.3).

Motivering

Hoogte aanslag
5. Ter zitting is door de rechtbank aandacht gevraagd voor de omstandigheid dat namens belanghebbende een uitvoerig beroepschrift is ingediend maar dat namens belanghebbende niet is aangeven dat de uitspraak op bezwaar over de aanslag cijfermatig onjuist is. Ook in de paragraaf ‘conclusie en verzoek’ van het beroepschrift heeft de rechtbank geen stelling of verzoek kunnen vinden over wat belanghebbende verzoekt ten aanzien van de aanslag, of de redenen daartoe. Hoe de rechtbank het begrijpt komt belanghebbende op exact dezelfde aanslag uit, zij het misschien op basis van een andere juridische redenering.
5.1.
Ter zitting is desgevraagd namens belanghebbende expliciet en meermaals verklaard dat de aanslag, zoals deze luidt na de uitspraak op bezwaar, in de optiek van belanghebbende cijfermatig juist is en dat er voor verdere verlaging geen reden bestaat.
5.2.
Gelet hierop bestaat er geen geschil over de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de aanslag. De rechtbank verklaart het beroep gericht tegen de uitspraak op bezwaar over de aanslag dan ook ongegrond.
Belastingrente
5.3.
Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikking. Hierbij wijst de rechtbank belanghebbende erop dat het bedrag van de belastingrente het bedrag van de aanslag volgt.
Hoogte proceskostenvergoeding
5.4.
Belanghebbende is van mening dat de inspecteur veroordeeld dient te worden tot een integrale proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase en ook – als de rechtbank het goed begrijpt - voor de beroepsfase. Indien dat niet aan de orde is, dan is er geen geschil tussen partijen over de hoogte van de toegekende proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase.
5.5.
Ter onderbouwing van dit standpunt heeft belanghebbende aangevoerd dat de zaak nogal rommelig verliep omdat de inspecteur over meerdere jaren en ter behoud van rechten aanslagen heeft opgelegd. Dit was verwarrend voor belanghebbende. Bovendien zag hij zich genoodzaakt om kosten te maken omdat namens de inspecteur 14 personen betrokken waren bij de afhandeling van de aanslagen en bezwaren van belanghebbende. Ook heeft de inspecteur, volgens belanghebbende, ‘tegen beter weten in’ geprocedeerd.
De inspecteur heeft gesteld dat geen sprake is ‘tegen beter weten in’ procederen, de aanslagen ter behoud van rechten zijn opgelegd en dat ook zo is medegedeeld. De termijn dreigde te verlopen. Verder is de inspecteur van mening dat hij niet ernstig onzorgvuldig heeft gehandeld.
5.6.
De rechtbank overweegt als volgt. Voor toekenning van een proceskostenvergoeding in afwijking van de forfaitaire bedragen van het Besluit is grond, indien het bestuursorgaan het verwijt treft dat het een beschikking of uitspraak geeft respectievelijk doet of in rechte handhaaft, terwijl op dat moment duidelijk is dat die beschikking of uitspraak in een daartegen ingestelde procedure geen stand zal houden. [1] Deze regel sluit niet uit dat ook in andere gevallen – bijvoorbeeld indien het bestuursorgaan ernstig onzorgvuldig heeft gehandeld – aanleiding kan bestaan om, alle omstandigheden van het geval in aanmerking nemend, af te wijken van de forfaitaire bedragen van het Besluit. [2]
5.7.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende, aan de hand van wat hij heeft aangevoerd, niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van ‘tegen beter weten in’ handhaven van een aanslag of procederen door de inspecteur. De inspecteur dreigde uit de termijn te lopen voor het opleggen van de aanslag, heeft ter behoud van rechten de aanslag opgelegd en heeft dat voorafgaand gecommuniceerd (zie 4.1). Dat heeft uiteraard gevolgen voor belanghebbende maar naar het oordeel van de rechtbank treft de inspecteur geen verwijt dat kan leiden tot een integrale proceskostenvergoeding. Voor dat geval is niet in geschil dat de toegekende vergoeding voor de bezwaarfase juist is vastgesteld.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A. Burgers, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Wiskerke-Hovanesian, griffier, op 20 november 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Zie Hoge Raad 13 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA2802.
2.Zie Hoge Raad 4 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2975.