Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Verloop van de procedure
Standpunten
Overwegingen
€ 437,50
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 oktober 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het niet verlenen van voorrang aan bestuurders van rechts op een kruispunt. De betrokkene heeft tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde, beroep ingesteld bij de kantonrechter. Tijdens de zitting is de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van de betrokkene, mw. J.A. Deckers, en de zittingsvertegenwoordiger, mr. A. de Vreeze, aanwezig waren.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete is opgelegd, inderdaad heeft plaatsgevonden. De gemachtigde voerde aan dat de boete ten onrechte was opgelegd, omdat er een reële mogelijkheid tot staandehouding had moeten zijn. De zittingsvertegenwoordiger stelde echter dat de verbalisant had afgezien van staandehouding vanwege de onveilige situatie en dat dit volgens jurisprudentie voldoende was om de boete aan de kentekenhouder op te leggen. De kantonrechter oordeelde dat de boete terecht was opgelegd, maar dat de redelijke termijn voor behandeling van de zaak was overschreden, wat leidde tot een matiging van de boete met 25%.
De beslissing van de officier van justitie werd gewijzigd, en de boete werd vastgesteld op € 187,50, met een terugbetaling van € 62,50 aan de betrokkene. Tevens werd de officier van justitie veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, die in totaal € 875,- bedroegen. De uitspraak werd openbaar gedaan door de kantonrechter, bijgestaan door de griffier, en de betrokkene werd geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.