Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 oktober 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het handelen in strijd met een geslotenverklaring voor motorvoertuigen op de Houtmarkt in Breda op 13 juni 2022. De betrokkene heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting op 11 oktober 2024 was de betrokkene niet aanwezig, maar zijn gemachtigde, mr. B. de Jong, was wel aanwezig. De officier van justitie werd vertegenwoordigd door mr. A. de Vreeze.
De gemachtigde voerde aan dat de gedraging niet had plaatsgevonden en dat de verklaring van de verbalisant onjuist was. De zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie stelde echter dat de gedraging wel degelijk was verricht, maar dat de redelijke termijn was overschreden, wat aanleiding gaf tot een matiging van de boete met 25%.
De kantonrechter oordeelde dat de verklaring van de verbalisant voldoende bewijs bood voor de gedraging, maar erkende ook dat de redelijke termijn was overschreden. De boete werd daarom gematigd van € 100,- naar € 75,- plus administratiekosten. Tevens werd de officier van justitie veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, die op € 437,50 werden vastgesteld. De beslissing van de officier van justitie werd gewijzigd, en het teveel betaalde bedrag aan zekerheid moest worden terugbetaald aan de betrokkene.