ECLI:NL:RBZWB:2024:7819

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 november 2024
Publicatiedatum
15 november 2024
Zaaknummer
BRE 22/5003 t/m 22/5007
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid en de rechtmatigheid van naheffingsaanslagen parkeerbelasting door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Op 14 november 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaken BRE 22/5003 tot en met 22/5007, waarin belanghebbende in beroep ging tegen naheffingsaanslagen parkeerbelasting opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente Breda. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak de ontvankelijkheid van de beroepen en de rechtmatigheid van de opgelegde naheffingsaanslagen. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen 16 naheffingsaanslagen, waarvan er 11 zijn vernietigd door de heffingsambtenaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat belanghebbende ontvankelijk is in zijn beroepen, ondanks dat het beroepschrift na de termijn was ingediend, omdat hij tijdig gronden tegen de naheffingsaanslagen had ingediend. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar de naheffingsaanslagen ten onrechte heeft gehandhaafd, omdat het coulancebeleid niet consistent is toegepast. De rechtbank vernietigt de uitspraken op bezwaar en de naheffingsaanslagen voor de zaken BRE 22/5004 tot en met 22/5007, terwijl het beroep met zaaknummer BRE 22/5003 niet-ontvankelijk wordt verklaard. De heffingsambtenaar moet het griffierecht vergoeden aan belanghebbende, maar er is geen aanleiding voor schadevergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 22/5003 tot en met 22/5007

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 november 2024 in de zaken tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Breda, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de in één document weergegeven uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van 17 mei 2022.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende 16 naheffingsaanslagen parkeerbelasting opgelegd.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft de bezwaren van belanghebbende deels gegrond verklaard, in die zin dat 11 naheffingsaanslagen zijn vernietigd en de hieronder genoemde naheffingsaanslagen zijn gehandhaafd.
Naheffingsaanslag
Tijdstip
Dagtekening
Zaaknummer
[kenmerk 1]
09.37 uur
11-03-2022
BRE 22/5003
[kenmerk 2]
00.13 uur
25-03-2022
BRE 22/5004
[kenmerk 3]
20.39 uur
25-03-2022
BRE 22/5005
[kenmerk 4]
09.33 uur
25-03-2022
BRE 22/5006
[kenmerk 5]
09.41 uur
26-03-2022
BRE 22/5007
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft beide partijen uitgenodigd voor een mondelinge behandeling van de beroepen tijdens een zitting op 3 oktober 2024. Belanghebbende en de heffingsambtenaar zijn, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen.
Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brieven, verzonden op 15 juli 2024 en 7 augustus 2024 aan belanghebbende op het [adres] te [plaats] , onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Na retourontvangst van deze brieven (onder vermelding ‘niet afgehaald’) en controle van het adres van belanghebbende in de Basisregistratie persoonsgegevens, heeft de rechtbank de uitnodiging nogmaals per gewone post op 3 september 2024 verzonden aan belanghebbende.
De griffier heeft op 15 juli 2024 in het digitaal dossier van de heffingsambtenaar een bericht geplaatst waarbij de heffingsambtenaar is uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Van de plaatsing van dit bericht is op dezelfde datum een notificatie aan de heffingsambtenaar verzonden naar het door hem voor dit doel opgegeven e-mailadres van P1. Daarom neemt de rechtbank aan dat de heffingsambtenaar dit bericht op 15 juli 2024 heeft ontvangen. [1]
De rechtbank stelt daarmee vast dat belanghebbende en de heffingsambtenaar correct en op de juiste wijze voor de zitting zijn uitgenodigd.

Feiten

2. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda heeft aan belanghebbende op zijn verzoek een parkeervergunning (Bewoner Jaarvergunning Huishouden 2021) verstrekt op het [kenteken], geldig van 6 juli 2021 tot en met 28 februari 2022 voor het gebied [adres] en omstreken (de parkeervergunning).
2.1.
Bij brief van 16 december 2021 heeft het Parkeerbedrijf namens de gemeente Breda aan belanghebbende medegedeeld dat hij vanaf 1 februari 2022 een nieuwe parkeervergunning kan aanvragen voor de volgende periode van 1 maart 2022 tot en met 28 februari 2023.
2.2.
De auto met [kenteken] stond in de periode van 11 tot en met 15 maart 2022 dagelijks omstreeks de hiervoor genoemde tijdstippen stil aan de [straat] te [plaats] . Tijdens controles op voornoemde data en tijden is door parkeercontroleurs geconstateerd dat geen parkeerbelasting was voldaan.
2.3.
Naar aanleiding van de constateringen dat geen parkeerbelasting was voldaan, zijn aan belanghebbende vijf naheffingsaanslagen parkeerbelasting opgelegd van elk € 60,20, bestaande uit een bedrag aan belasting van € 2,30 en € 57,90 aan kosten van de naheffingsaanslag.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt (1) of belanghebbende ontvankelijk is in zijn beroepen, en zo ja (2) of de heffingsambtenaar terecht aan belanghebbende vijf naheffingsaanslagen parkeerbelasting heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
4. Naar het oordeel van de rechtbank is belanghebbende ontvankelijk in zijn beroepen. De beroepen van belanghebbende slagen en de naheffingsaanslagen parkeerbelasting worden vernietigd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Zijn de beroepen van belanghebbende ontvankelijk?
5. De termijn voor het indienen van beroep bedraagt zes weken (artikel 6:7 van de Awb) en vangt aan met ingang van de dag na die van de dagtekening van een aanslagbiljet, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking (artikel 22j van de Algemene wet inzake Rijksbelastingen (AWR)). In dat geval vangt de termijn voor het indienen van beroep aan op de dag na de datum waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Bekendmaking gebeurt door toezending of uitreiking aan de belanghebbende (artikel 3:41, eerst lid, van de Awb). Bij een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift blijft een niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest (artikel 6:11 van de Awb).
5.1.
Het document met de uitspraken op bezwaar heeft de dagtekening 17 mei 2022. De heffingsambtenaar stelt het document op die datum te hebben verzonden. De beroepstermijn eindigde daarmee op 28 juni 2022. Het door belanghebbende ingediende beroepschrift van 26 oktober 2022 is ruim buiten de beroepstermijn van zes weken ingediend. De rechtbank stelt echter vast dat belanghebbende bij zijn beroepschrift brieven heeft overgelegd met dagtekening 7 en 24 juni 2022, gericht aan de gemeente Breda , waarin hij gronden aanvoert tegen de aan hem opgelegde naheffingsaanslagen. De heffingsambtenaar heeft de ontvangst van deze brieven niet betwist. Het lag dan op de weg van de heffingsambtenaar om de brieven van 7 en 24 juni 2022 uit zorgvuldigheid en op grond van artikel 6:15 van de Awb als beroepschriften door te zenden naar de rechtbank. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende met deze brieven tijdig een beroepschrift ingediend en zijn de beroepen ontvankelijk.
Zijn de naheffingsaanslagen terecht opgelegd?
Toetsingskader van de rechtbank
6. Op grond van artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet en het gelijkluidende artikel 1, aanhef en onder a, van de Verordening parkeerbelastingen [plaats] 2022 (de Verordening) wordt onder parkeren verstaan: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden.
Gronden belanghebbende
6.1.
Belanghebbende voert aan dat de naheffingsaanslagen ten onrechte zijn opgelegd. Hij was namelijk in het bezit van een geldige parkeervergunning voor een jaar, die hij op 21 april 2021 heeft afgesloten. Deze parkeervergunning is echter ten onrechte op 18 maart 2022 door de gemeente beëindigd, waarna belanghebbende deze direct weer opnieuw heeft aangevraagd en gekregen.
Beoordeling rechtbank
6.2.
Niet in geschil is dat de auto van belanghebbende in de periode van 11 maart 2022 tot en met 15 maart 2022 dagelijks geparkeerd stond aan de [straat] te [plaats] . Deze locatie is door het college van burgemeester en wethouders aangewezen als plaats waar tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd. [2] Evenals de heffingsambtenaar is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende in de genoemde periode niet in het bezit was van een geldige parkeervergunning. In de toekenningsbeschikking staat duidelijk vermeld dat de vergunning geldig was tot en met 28 februari 2022. Voor zover belanghebbende stelt dat hij geen herinnering tot het betalen van (de verlenging van) de vergunning heeft ontvangen, maakt dat niet dat de heffingsambtenaar onzorgvuldig heeft gehandeld. Belanghebbende is namelijk zelf verantwoordelijk voor het tijdig verlengen van zijn parkeervergunning. Hij heeft verklaard dat hij op 18 maart 2022 een nieuwe parkeervergunning heeft aangevraagd. Hieruit volgt dat belanghebbende in de periode van 11 maart 2022 tot en met 15 maart 2022 geen parkeervergunning had en hij op een andere wijze de parkeerbelasting moest voldoen. Dit heeft hij nagelaten. De heffingsambtenaar heeft de naheffingsaanslagen in beginsel terecht opgelegd.
Het beroep met zaaknummer BRE 22/5003
7. De heffingsambtenaar heeft in zijn verweerschrift laten weten dat bij e-mail van 9 januari 2023 is besloten om de naheffingsaanslag parkeerbelasting met aanslagnummer [kenmerk 1] te vernietigen. De heffingsambtenaar heeft hieraan ten grondslag gelegd dat deze naheffingsaanslag is verstuurd op 11 maart 2022, dat belanghebbende op dat moment nog niet op de hoogte was van de eerder opgelegde naheffingsaanslagen en hij zijn handelen nog niet heeft kunnen aanpassen.
7.1.
Gelet op de vernietiging van deze naheffingsaanslag ziet de rechtbank zich ambtshalve voor de vraag gesteld of belanghebbende nog procesbelang heeft. Bij brief van 15 maart 2023 is aan belanghebbende gevraagd of hij zijn beroep met zaaknummer BRE 22/5003 wil intrekken of handhaven. Belanghebbende heeft bij brief van 6 april 2023 aangegeven het beroep niet in te trekken, omdat er nog een te vergoeden schade openstaat.
7.2.
Nu de heffingsambtenaar hangende het beroep met zaaknummer BRE 22/5003 (materieel) volledig aan belanghebbende is tegemoetgekomen, kan dit beroep niet meer tot een voor belanghebbende gunstiger resultaat leiden. Er is niet langer sprake van een geschil met betrekking tot deze door de heffingsambtenaar opgelegde naheffingsaanslag, zodat het beroep met zaaknummer BRE 22/5003 wegens gebrek aan belang niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
7.3.
Belanghebbende verzoekt vergoeding van schade ten bedrage van € 5.170. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen aanleiding voor een veroordeling tot vergoeding van schade, omdat belanghebbende het door hem genoemde schadebedrag onvoldoende heeft gespecificeerd en niet aannemelijk heeft gemaakt dat de gestelde schade uitsluitend ziet op dit beroep met zaaknummer BRE 22/5003. Het verzoek wordt daarom afgewezen.
De beroepen met zaaknummers BRE 22/5004 tot en met 22/5007
8. De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat de overige vier naheffingsaanslagen terecht zijn gehandhaafd, omdat belanghebbende op 11 maart 2022 op de hoogte kon zijn van de naheffingsaanslag van 1 maart 2022. Om de in geschil zijnde vier naheffingsaanslagen te voorkomen, had belanghebbende navraag kunnen doen naar zijn vergunning of zijn handelen kunnen aanpassen.
8.1.
Belanghebbende heeft aangevoerd dat hij eerst op 18 maart 2022 bekend is geworden met de blokkering van zijn parkeervergunning en dat hij op 22 maart 2022 nog niet bekend was met opgelegde naheffingsaanslagen. Deze omstandigheden dienen volgens belanghebbende te leiden tot vernietiging van de naheffingsaanslagen.
8.2.
De heffingsambtenaar heeft in de uitspraken op bezwaar uit coulance besloten om elf naheffingsaanslagen te vernietigen en vijf naheffingsaanslagen te handhaven. Vervolgens is de naheffingsaanslag van 11 maart 2022 vernietigd omdat belanghebbende op dat moment nog niet op de hoogte was van de eerder opgelegde naheffingsaanslagen en hij zijn handelen nog niet heeft kunnen aanpassen. Dit coulancebeleid is gunstiger dan hetgeen wettelijk is voorgeschreven (begunstigend beleid). De heffingsambtenaar kan hieraan op basis van het vertrouwens- of het gelijkheidsbeginsel gebonden zijn. Bij dergelijk beleid dient de rechterlijke toetsing zich te beperken tot de vraag of het consistent is toegepast. [3]
8.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar het eigen beleid niet consistent toegepast. Daartoe overweegt de rechtbank dat de heffingsambtenaar in dit geval niet met stukken heeft onderbouwd dat belanghebbende vóór oplegging van de vier gehandhaafde naheffingsaanslagen op de hoogte was van de eerder opgelegde naheffingsaanslagen en zijn handelen hierop had kunnen aanpassen. Daar staat tegenover dat belanghebbende consistent en geloofwaardig heeft verklaard dat hij op 18 maart 2022 heeft geconstateerd dat hij niet (langer) in bezit was van een parkeervergunning, dat hij daarop direct een nieuwe vergunning heeft aangevraagd en dat hij op 22 maart 2022 nog geen naheffingsaanslagen had ontvangen. Hieruit volgt dat belanghebbende niet kan worden tegengeworpen dat hij zijn handelen in de periode van 12 tot en met 15 maart 2022 niet heeft aangepast. Het niet consistent toepassen van het coulancebeleid leidt tot de conclusie dat de naheffingsaanslagen ten onrechte zijn gehandhaafd en moeten worden vernietigd.
De gronden van belanghebbende in de beroepen met zaaknummers BRE 22/5004 tot en met 22/5007 slagen.
De overige gronden van belanghebbende
9. Belanghebbende heeft naast het beroepschrift tegen de uitspraken op bezwaar over de vijf naheffingsaanslagen parkeerbelasting tevens gronden en stukken ingediend over in totaal 76 opgelegde naheffingsaanslagen, de invordering van openstaande bedragen, beslaglegging op zijn auto’s en een betalingsregeling. De rechtbank komt niet toe aan beoordeling van deze gronden, omdat de voorliggende uitspraken op bezwaar niet zien op de door belanghebbende genoemde onderwerpen.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep met zaaknummer BRE 22/5003 is niet-ontvankelijk. De beroepen met zaaknummers BRE 22/5004 tot en met 22/5007 zijn gegrond. Dit betekent dat de uitspraak op bezwaar en de naheffingsaanslagen parkeerbelasting zullen worden vernietigd. Het verzoek om vergoeding van schade wordt afgewezen.
10.1.
Omdat belanghebbende niet zonder grond het beroep met zaaknummer BRE 22/5003 heeft ingesteld en de beroepen met zaaknummers BRE 22/5004 tot en met 22/5007 gegrond zijn, moet de heffingsambtenaar het griffierecht aan belanghebbende vergoeden.
10.2.
Voor een vergoeding van proceskosten bestaat geen aanleiding omdat gesteld noch gebleken is van voor vergoeding in aanmerking komende kosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep met zaaknummer BRE 22/5003 niet-ontvankelijk;
- verklaart de overige beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vernietigt de naheffingsaanslagen parkeerbelasting;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E. de Boer, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 14 november 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De rechter is niet in staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “
Formulieren en inloggen” op
www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Gelet op artikel 8:36c, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 2 van de Verordening en artikel 1 van het Aanwijzingsbesluit parkeerbelastingen 2022, gepubliceerd in het Gemeenteblad op 31 januari 2022.
3.Vgl. HR 22 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2434 en de uitspraak van gerechtshof Amsterdam 22 december 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:3698.