Op 14 november 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaken BRE 22/5003 tot en met 22/5007, waarin belanghebbende in beroep ging tegen naheffingsaanslagen parkeerbelasting opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente Breda. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak de ontvankelijkheid van de beroepen en de rechtmatigheid van de opgelegde naheffingsaanslagen. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen 16 naheffingsaanslagen, waarvan er 11 zijn vernietigd door de heffingsambtenaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat belanghebbende ontvankelijk is in zijn beroepen, ondanks dat het beroepschrift na de termijn was ingediend, omdat hij tijdig gronden tegen de naheffingsaanslagen had ingediend. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar de naheffingsaanslagen ten onrechte heeft gehandhaafd, omdat het coulancebeleid niet consistent is toegepast. De rechtbank vernietigt de uitspraken op bezwaar en de naheffingsaanslagen voor de zaken BRE 22/5004 tot en met 22/5007, terwijl het beroep met zaaknummer BRE 22/5003 niet-ontvankelijk wordt verklaard. De heffingsambtenaar moet het griffierecht vergoeden aan belanghebbende, maar er is geen aanleiding voor schadevergoeding.