ECLI:NL:RBZWB:2024:779

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 februari 2024
Publicatiedatum
9 februari 2024
Zaaknummer
BRE-23_3924
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om dwangsom wegens onjuiste adressering van ingebrekestelling in belastingzaak

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 februari 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de beslissing van de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg behandeld. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting en een ingebrekestelling verzonden, maar deze was niet naar het juiste contactadres van de heffingsambtenaar gestuurd. De rechtbank oordeelt dat de ingebrekestelling niet op de juiste wijze is ingediend, waardoor de heffingsambtenaar niet in gebreke is gesteld. De rechtbank stelt vast dat de ingebrekestelling pas op 27 maart 2023 door de heffingsambtenaar is ontvangen, na de uitspraak op bezwaar. Hierdoor is er geen recht op een dwangsom, en wordt het verzoek om dwangsom terecht afgewezen. De rechtbank verklaart het beroep van de belanghebbende kennelijk ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot verzet.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/3924

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 februari 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat belanghebbende heeft ingesteld tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar op het bezwaar van belanghebbende tegen de dwangsombeslissing ten aanzien van de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting 2023 met [nummer] .
1.1.
Omdat het beroep kennelijk ongegrond is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
Procesverloop
3. Aan belanghebbende is op 24 oktober 2022 een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd. Als onbetwist staat vast dat op de naheffingsaanslag staat hoe bezwaar kan worden gemaakt. Digitaal via https://tilburg.parkeer.nl of schriftelijk naar de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg p/o P1 On Street B.V., Postbus 98712, 2509 GE Den Haag.
3.1.
Belanghebbende heeft op 30 november 2022 via het digitale loket bezwaar gemaakt.
3.2.
Op 11 januari 2023 heeft belanghebbende een ingebrekestelling gestuurd wegens het niet tijdig beslissen op het bezwaar via het [e-mailadres 1] .
3.3.
Bij uitspraak op bezwaar van 23 februari 2023 wordt het bezwaar tegen de naheffingsaanslag parkeerbelasting ongegrond verklaard.
3.4.
Op 27 maart 2023 verzoekt belanghebbende om een dwangsom via het [e-mailadres 2] .
3.5.
Bij beslissing op het verzoek om dwangsom van 1 mei 2023 wordt het verzoek afgewezen.
3.6.
Bij uitspraak op bezwaar van 5 juli 2023 wordt het tegen die beslissing gedane bezwaar ongegrond verklaard.
3.7.
Belanghebbende is tegen die beslissing in beroep gekomen.
Beoordeling van het geschil
4. In geschil is of de heffingsambtenaar een dwangsom is verschuldigd. Bepalend daarvoor is wanneer de heffingsambtenaar in gebreke is gesteld. Volgens belanghebbende is dat gebeurd met de e-mail van 11 januari 2023. Belanghebbende heeft in dat verband aangegeven dat er wel vaker op het [e-mailadres 1] stukken worden ingediend en dat deze zonder op- of aanmerkingen in behandeling zijn genomen. De heffingsambtenaar stelt dat de ingebrekestelling van 11 januari 2023 pas is ontvangen bij het verzoek om dwangsom van 27 maart 2023. Volgens de heffingsambtenaar is de e-mail van 11 januari 2023 aan een onjuist e-mailadres gestuurd.
5. De rechtbank overweegt dat een onjuiste adressering bij de indiening van bezwaar- en beroepschriften voor rekening van de indiener is. [2] De rechtbank ziet geen aanleiding om daar bij de indiening van ingebrekestellingen van af te wijken.
6. De heffingsambtenaar heeft onbetwist gesteld dat het [e-mailadres 1] een e-mailadres is voor algemene burgerzaken van de gemeente Tilburg. De rechtbank concludeert daaruit dat dit e-mailadres niet in gebruik is bij de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg. Daarbij is ook onbetwist gesteld dat de professioneel gemachtigde van belanghebbende veel procedeert tegen de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg, en dat hij bij het instellen van rechtsmiddelen – waaronder het rechtsmiddel dat ten grondslag ligt aan de ingebrekestelling – de juiste contactadressen van de heffingsambtenaar benut (zowel bij correspondentie via de post, het beschikbaar gestelde digitale loket als per e-mail). Onder die omstandigheden valt niet in te zien waarom de indiening van de ingebrekestelling via het adres ‘ [e-mailadres 1] ’ een indiening bij het bevoegde bestuursorgaan is. De enkele stelling van de gemachtigde dat hij eerder gebruik heeft gemaakt van dit e-mailadres en dat correspondentie dan wel in behandeling is genomen, maakt dit niet anders. De rechtbank kan namelijk niet vaststellen wat daarbij wordt verstaan onder ‘in behandeling nemen’. Immers is op grond van artikel 2:3 van de Awb een onbevoegd bestuursorgaan verplicht om onjuist verzonden stukken door te sturen aan het bevoegde bestuursorgaan, waardoor enige behandeling door de ontvanger van de berichten logisch is. Ook doet dit niet af aan het feit dat de e-mail niet juist is geadresseerd, aangezien het niet is geadresseerd aan een contactadres van de heffingsambtenaar. Niet gesteld of gebleken is dat het onbevoegde bestuursorgaan toepassing heeft gegeven aan zijn doorzendverplichting. Gelet op het uitgangspunt van de rechtbank dat een onjuiste adressering voor rekening van de indiener komt, ziet de rechtbank geen aanleiding daar gevolgen aan te verbinden voor de vast te stellen ontvangstdatum. Dat betekent dat de datum van ontvangst door het bevoegde bestuursorgaan de ontvangstdatum is. [3] Niet gesteld of gebleken is dat die datum op een ander moment ligt dan 27 maart 2023, waardoor de rechtbank van die datum van ontvangst uitgaat. Omdat op dat moment de uitspraak op bezwaar reeds was gedaan, bestaat er geen recht op een dwangsom. De overige gronden van de heffingsambtenaar behoeven dan ook geen behandeling.
7. Anders dan belanghebbende lijkt te stellen leidt het voorgaande niet tot opschorting van de beslistermijn; immers wordt de duur van de wettelijke beslistermijn door de voorgaande gang van zaken niet geraakt.
8. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat de heffingsambtenaar terecht het verzoek om dwangsom heeft afgewezen.
9. Het beroep is daarom kennelijk ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van P. van der Hoeven, griffier, op 9 februari 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
2.Vergelijk Hoge Raad 29 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1366.
3.Vergelijk Hoge Raad 24 september 2021, ECLI:NL:HR:2021:1355.