3.7.Belanghebbende is tegen die beslissing in beroep gekomen.
Beoordeling van het geschil
4. In geschil is of de heffingsambtenaar een dwangsom is verschuldigd. Bepalend daarvoor is wanneer de heffingsambtenaar in gebreke is gesteld. Volgens belanghebbende is dat gebeurd met de e-mail van 11 januari 2023. Belanghebbende heeft in dat verband aangegeven dat er wel vaker op het [e-mailadres 1] stukken worden ingediend en dat deze zonder op- of aanmerkingen in behandeling zijn genomen. De heffingsambtenaar stelt dat de ingebrekestelling van 11 januari 2023 pas is ontvangen bij het verzoek om dwangsom van 27 maart 2023. Volgens de heffingsambtenaar is de e-mail van 11 januari 2023 aan een onjuist e-mailadres gestuurd.
5. De rechtbank overweegt dat een onjuiste adressering bij de indiening van bezwaar- en beroepschriften voor rekening van de indiener is.De rechtbank ziet geen aanleiding om daar bij de indiening van ingebrekestellingen van af te wijken.
6. De heffingsambtenaar heeft onbetwist gesteld dat het [e-mailadres 1] een e-mailadres is voor algemene burgerzaken van de gemeente Tilburg. De rechtbank concludeert daaruit dat dit e-mailadres niet in gebruik is bij de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg. Daarbij is ook onbetwist gesteld dat de professioneel gemachtigde van belanghebbende veel procedeert tegen de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg, en dat hij bij het instellen van rechtsmiddelen – waaronder het rechtsmiddel dat ten grondslag ligt aan de ingebrekestelling – de juiste contactadressen van de heffingsambtenaar benut (zowel bij correspondentie via de post, het beschikbaar gestelde digitale loket als per e-mail). Onder die omstandigheden valt niet in te zien waarom de indiening van de ingebrekestelling via het adres ‘ [e-mailadres 1] ’ een indiening bij het bevoegde bestuursorgaan is. De enkele stelling van de gemachtigde dat hij eerder gebruik heeft gemaakt van dit e-mailadres en dat correspondentie dan wel in behandeling is genomen, maakt dit niet anders. De rechtbank kan namelijk niet vaststellen wat daarbij wordt verstaan onder ‘in behandeling nemen’. Immers is op grond van artikel 2:3 van de Awb een onbevoegd bestuursorgaan verplicht om onjuist verzonden stukken door te sturen aan het bevoegde bestuursorgaan, waardoor enige behandeling door de ontvanger van de berichten logisch is. Ook doet dit niet af aan het feit dat de e-mail niet juist is geadresseerd, aangezien het niet is geadresseerd aan een contactadres van de heffingsambtenaar. Niet gesteld of gebleken is dat het onbevoegde bestuursorgaan toepassing heeft gegeven aan zijn doorzendverplichting. Gelet op het uitgangspunt van de rechtbank dat een onjuiste adressering voor rekening van de indiener komt, ziet de rechtbank geen aanleiding daar gevolgen aan te verbinden voor de vast te stellen ontvangstdatum. Dat betekent dat de datum van ontvangst door het bevoegde bestuursorgaan de ontvangstdatum is.Niet gesteld of gebleken is dat die datum op een ander moment ligt dan 27 maart 2023, waardoor de rechtbank van die datum van ontvangst uitgaat. Omdat op dat moment de uitspraak op bezwaar reeds was gedaan, bestaat er geen recht op een dwangsom. De overige gronden van de heffingsambtenaar behoeven dan ook geen behandeling.
7. Anders dan belanghebbende lijkt te stellen leidt het voorgaande niet tot opschorting van de beslistermijn; immers wordt de duur van de wettelijke beslistermijn door de voorgaande gang van zaken niet geraakt.
8. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat de heffingsambtenaar terecht het verzoek om dwangsom heeft afgewezen.
9. Het beroep is daarom kennelijk ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.