ECLI:NL:RBZWB:2024:7748

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 november 2024
Publicatiedatum
13 november 2024
Zaaknummer
C/02/424560 / FA RK 24-3237
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van Leuven
  • mr. Toekoen
  • mr. Jurkovich
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling hoofdverblijf en vervangende toestemming verhuizing van een minderjarige, zorgregeling en voorlopige voorzieningen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 november 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de minderjarige [de minderjarige], geboren op [geboortedag] 2018. De vrouw, verzoekster, heeft verzocht om het hoofdverblijf van de minderjarige bij haar te bepalen en om vervangende toestemming te verlenen voor verhuizing naar [woonplaats 1]. De man, verweerder, heeft zich verzet tegen deze verzoeken en heeft zelfstandig verzocht om het hoofdverblijf van de minderjarige bij hem te bepalen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw en de man gezamenlijk het gezag over de minderjarige uitoefenen en dat de minderjarige sinds het uiteengaan van partijen in november 2023 bij de vrouw verblijft en daar naar school gaat. De rechtbank heeft geoordeeld dat het in het belang van de minderjarige is dat zij bij de vrouw blijft wonen, gezien de stabiliteit die dit biedt. De rechtbank heeft de vrouw vervangende toestemming verleend om met de minderjarige naar [woonplaats 1] te verhuizen, omdat deze verhuizing noodzakelijk is voor de stabiliteit van de vrouw en de minderjarige. Tevens heeft de rechtbank toestemming verleend voor de inschrijving van de minderjarige op een basisschool in [woonplaats 1], alsook bij een huisarts, tandarts en apotheek. De rechtbank heeft de verzoeken van de man om het hoofdverblijf bij hem te bepalen en om een contactregeling vast te stellen afgewezen, en heeft de invulling van de contactregeling onder regie van de gecertificeerde instelling (GI) gelegd. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummers: C/02/424560 / FA RK 24-3237 (bodemprocedure)
C/02/424564 / FA RK 24-3239 (voorlopige voorziening inschrijving school)
C/02/425342 / FA RK 24-3615 (voorlopige voorziening contactregeling)
Datum uitspraak: 8 november 2024
beschikking over vervangende toestemming verhuizing, hoofdverblijf, verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en voorlopige voorzieningen
in de zaken van
[de vrouw],
hierna: de vrouw,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. S. Klootwijk te Breda,
(verzoekster in de zaak: C/02/424564 / FA RK 24-3239)
tegen
[de man],
hierna: de man,
wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. C. Car te Den Haag.
(verzoeker in de zaak: C/02/425342 / FA RK 24-3615)
over de minderjarige:
-
[de minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2018, hierna: [de minderjarige] .
De rechtbank merkt als informant aan:
SAVE JEUGDBESCHERMING,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI),
gevestigd te Utrecht.
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna: de Raad, de rechtbank over de verzoeken geadviseerd.

1.Het procesverloop

1.1
Het procesverloop bestaat uit de volgende stukken:
In de zaak met kenmerk C/02/424560 / FA RK 24-3237:
- de verwijzingsbeschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 4 juli 2024;
- het op 10 juli 2024 ontvangen verzoek van de vrouw met bijlagen;
- het op 16 juli 2024 ontvangen verweerschrift van de man met bijlagen;
- een wijziging verzoek van de vrouw van 4 oktober 2024, ingekomen bij de griffie op dezelfde datum;
- een reactie op het verweerschrift van 4 oktober 2024 ingediend door de vrouw, ingekomen bij de griffie op dezelfde datum;
In de zaak met kenmerk C/02/424564 / FA RK 24-3239:
- de verwijzingsbeschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 4 juli 2024;
- het op 10 juli 2024 ontvangen verzoek van de vrouw met bijlagen;
- het op 16 juli 2024 ontvangen verweerschrift tevens houdend zelfstandig verzoek met bijlagen van de man;
- het op 4 oktober 2024 ontvangen verweerschrift tegen zelfstandige verzoeken van de
vrouw.
In de zaak met kenmerk C/02/425342 / FA RK 24-3615:
- het op 16 juli 2024 ontvangen verweerschrift tevens houdend zelfstandig verzoek met bijlagen van de man;
- het op 4 oktober 2024 ontvangen verweerschrift van de vrouw.
1.2
De meervoudige kamer van de rechtbank heeft de verzoeken behandeld tijdens de mondelinge behandeling van 15 oktober 2024. Bij die gelegenheid zijn verschenen de vrouw, bijgestaan door [naam] als waarnemend advocaat voor mr. Klootwijk, alsmede de man bijgestaan door zijn advocaat. Ook waren aanwezig een medewerkster namens de Raad en een vertegenwoordigster van de GI.
1.3
Gelet op de nauwe samenhang tussen de verzoeken van partijen en het verzoek van de Raad in de zaak met kenmerk C/02/426663 JE RK 24-1667, zijn alle verzoeken tegelijk behandeld. In de zaak met kenmerk C/02/426663 JE RK 24-1667 is bij separate beschikking beslist.

2.De feiten

2.1
Partijen hebben met elkaar een relatie gehad. Uit deze relatie is het thans nog minderjarige kind [de minderjarige] geboren.
2.2
[de minderjarige] woont bij de vrouw.
2.3
De man heeft [de minderjarige] erkend.
2.4
Partijen hebben samen het gezag over [de minderjarige] .
2.5
Bij voormelde beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 4 juli 2024 zijn de zaken met kenmerk C/02/424560 / FA RK 24-3237 en C/02/424564 / FA RK 24-3239 , in de stand waarin deze zich bevinden, verwezen naar deze rechtbank.
2.6
Bij beschikking van heden heeft de rechtbank in de zaak met kenmerk C/02/426663 JE RK 24-1667, op verzoek van de Raad, [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van één jaar.

3.De verzoeken

In de zaak met kenmerk C/02/424560 / FA RK 24-3237:
3.1
De vrouw verzoekt voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad dat:
1. het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij de vrouw wordt bepaald, alsmede;
2. aan de vrouw vervangende toestemming wordt verleend om met [de minderjarige] naar
[woonplaats 1] te verhuizen, alsmede;
3. aan de vrouw vervangende toestemming wordt verleend om [de minderjarige] definitief in
te schrijven op [de basisschool] te [woonplaats 1] , alsmede om
vervangende toestemming te verlenen om [de minderjarige] in te schrijven bij de huisarts
“ [huisartsenpraktijk] ,” bij de tandarts “ [tandartspraktijk]
”, overdracht van GGD-dossier van [de minderjarige] van [woonplaats 2] naar [woonplaats 1] en de apotheek “ [naam apotheek] ”, alsmede;
4. een begeleide omgangsregeling wordt vastgesteld onder leiding van een
jeugdprofessional of een jeugdinstantie in de regio [woonplaats 1] met een
geleidelijke opbouwregeling, te beginnen met één uur begeleid op zaterdagmiddag
eens in de veertien dagen en na drie maanden uitbreidend naar twee uur op
zaterdagmiddag begeleid, eens in de veertien dagen, dan wel een begeleide
omgangsregeling in goede justitie nader te bepalen, en in ieder geval op
voorwaarde dat deze begeleide omgangsregeling zal plaatsvinden in combinatie
met een hulpverleningstraject voor beide ouders waarbij beide ouders verplicht
zijn om daar aan deel te nemen om de oudercommunicatie - in het belang van
[de minderjarige] - te verbeteren en onder de voorwaarde dat de man volledig meewerkt
aan het hulpverleningstraject.
3.2
De man verweert zich tegen de verzoeken van de vrouw en verzoekt deze af te wijzen.
Bij wijze van zelfstandig verzoek, verzoekt de man de rechtbank:
I. het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij hem te bepalen;
II. subsidiair, een omgangsregeling te bepalen, waarbij [de minderjarige] elke woensdag na school tot 19:30 uur bij de man zal zijn, waarbij de vrouw haalt en brengt. En iedere vrijdag van 18:00 uur tot en met zondag 14:00 uur, waarbij de vrouw [de minderjarige] ophaalt en brengt;
III. meer subsidiair, een omgangsregeling vast te stellen die de rechtbank in goede justitie juist acht;
IV. te gelasten dat de vrouw [de minderjarige] inschrijft op haar oude school in [plaats] , met de bepaling dat wanneer de vrouw weigert gevolg te geven aan de inschrijving, zoals hiervoor omschreven medewerking te verlenen, de beschikking in de plaats treedt van de daartoe benodigde instemming van de vrouw.
In de zaak met kenmerk C/02/424564 / FA RK 24-3239:
3.3
De vrouw verzoekt, naar de rechtbank begrijpt, in het kader van een voorlopige voorziening, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- aan de vrouw vervangende toestemming te verlenen om [de minderjarige] (definitief) in te schrijven op [de basisschool] te [woonplaats 1] .
3.4
De man verweert zich tegen dit verzoek van de vrouw en verzoekt dit af te wijzen.
In de zaak met kenmerk C/02/425342 / FA RK 24-3615:
3.5
De man verzoekt, naar de rechtbank begrijpt in het kader van een voorlopige voorziening, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. te bepalen dat [de minderjarige] elke woensdag na school tot 19:30 bij de man zal zijn, waarbij de vrouw haalt en brengt. En iedere vrijdag van 18:00 uur tot en met zondag 14:00 uur, waarbij de vrouw haalt en brengt;
2. subsidiair: een contactregeling te bepalen die de rechtbank in goede justitie juist
acht;
3. te bepalen dat de kosten der partijen zullen worden gecompenseerd.
3.6
De vrouw verweert zich tegen de verzoeken van de man en verzoekt deze af te wijzen, dan wel ongegrond te verklaren, kosten rechtens.
3.7
Op de standpunten van partijen en het advies van de Raad wordt, voor zover nodig om de verzoeken te beoordelen, hierna ingegaan.

4.De standpunten

4.1
Aan haar verzoeken legt de vrouw, samengevat, het volgende ten grondslag.
Volgens de vrouw was er tussen partijen sprake van huiselijk geweld. Daarbij is de politie betrokken. Van de bevindingen heeft de politie een melding bij Veilig Thuis gemaakt. De man heeft de vrouw gesommeerd om de gezamenlijke woning te verlaten. De vrouw was bang en voelde zich niet langer veilig in haar eigen huis. Zij is noodgedwongen samen met [de minderjarige] vertrokken naar oma (moederzijde (mz) te [woonplaats 1] , omdat zij nergens anders terecht kon. De man stemde hier schriftelijk mee in. De man heeft destijds aangegeven overal voor te zullen tekenen, maar hij heeft uiteindelijk geen toestemming verleend om [de minderjarige] in te schrijven voor een school in [woonplaats 1] . Door betrokkenheid van leerplicht is [de minderjarige] tijdelijk op school in [woonplaats 1] geplaatst. De vrouw wenst in [woonplaats 1] te blijven, waar zij zich gaat inschrijven voor een eigen woning, zodra zij toestemming van de rechtbank heeft om te verhuizen. De vrouw is niet eerder op zoek naar een eigen woning gegaan, omdat zij niet op de zaken vooruit wilde lopen. De vrouw komt oorspronkelijk uit [woonplaats 1] en heeft in [woonplaats 2] geen netwerk. In [woonplaats 1] is dit anders, waar zij familie en een sociaal netwerk heeft, dat tevens als vangnet voor [de minderjarige] kan fungeren. Anders dan de man stelt, is [woonplaats 1] voor [de minderjarige] geen vreemde omgeving. Bovendien heeft zij zelf aangegeven in [woonplaats 1] op school te willen blijven en het daar naar haar zin te hebben. Het is niet in haar belang dat zij weer een schoolwissel mee moet maken. In [woonplaats 1] doet [de minderjarige] het goed en heeft zij vriendinnetjes. De vrouw heeft meerdere malen geprobeerd om met de man te overleggen over een contactregeling tussen hem en [de minderjarige] . Zij heeft daarbij voorgesteld [de minderjarige] te zullen halen en brengen. De man stelt zich echter wisselend op, waardoor partijen geen overeenstemming konden bereiken over de contactregeling. Sinds 27 januari 2024 is er tussen de man en [de minderjarige] geen contact meer geweest. De door de vrouw voorgestelde contactregeling is inmiddels niet meer passend, omdat [de minderjarige] de man langere tijd niet heeft gezien en zij ook door hem is belast. [de minderjarige] zegt nu geen contact meer met de man te willen. De vrouw is bereid mee te werken aan de opbouw van een geleidelijke en begeleide contactregeling onder leiding van een jeugdprofessional of een jeugdinstantie in de regio [woonplaats 1] , op voorwaarde dat dit in combinatie wordt gedaan met een hulpverlengingstraject om de oudercommunicatie te verbeteren en onder de voorwaarde dat de man hieraan zijn medewerking verleent. In de visie van de vrouw is het voor [de minderjarige] belangrijk dat zij weet waar zij aan toe is. De vraag of zij nog op haar huidige school mag blijven, houdt haar erg bezig. Daarom heeft de vrouw ook een voorlopige voorziening verzocht om de inschrijving van [de minderjarige] op haar huidige school definitief te kunnen maken.
4.2
Aan zijn verweer en zelfstandige verzoeken legt de man, samengevat, het volgende ten grondslag. De man betwist zich agressief tegenover de vrouw te hebben geuit. Van huiselijk geweld is volgens hem nooit sprake geweest. De man achtte betrokkenheid van Veilig Thuis dan ook niet nodig. Volgens de man zouden de vrouw en [de minderjarige] tijdelijk naar oma (mz) gaan. De man betwist dat hij zelf heeft voorgesteld dat [de minderjarige] naar [woonplaats 1] zou moeten verhuizen en dat de vrouw daar voor [de minderjarige] een school moest zoeken. De vrouw heeft [de minderjarige] onterecht uit haar vertrouwde omgeving gehaald. De man is het niet eens met de verhuizing naar [woonplaats 1] . De schoolwissel heeft impact op [de minderjarige] . Hij is bezorgd dat een derde schoolverandering, naar een compleet nieuwe omgeving ver weg van haar vertrouwde omgeving en dat op zo'n jonge leeftijd, haar stabiliteit en ontwikkeling negatief zou kunnen beïnvloeden. De familie van de man, met wie [de minderjarige] een band heeft, woont in de omgeving van [plaats] . Daarnaast hecht de man er waarde aan dat [de minderjarige] naar de moskee gaat. Daar ontwikkelde zij zich op religieus en cultureel vlak. [de minderjarige] kan weer terug worden geplaatst op haar oude school in [plaats] . De afstand tussen [woonplaats 1] en [plaats] vindt de man te lang. Hij wil snel voor [de minderjarige] beschikbaar kunnen zijn en dat is met deze afstand niet mogelijk. De vrouw heeft geen noodzaak om in [woonplaats 1] te blijven. Ten aanzien van het contact met [de minderjarige] merkt de man nog op dat hij flexibiliteit in het contact het meest belangrijk vindt. Ook staat hij open voor co-ouderschap, als het maar zo is dat [de minderjarige] weer in haar vertrouwde omgeving komt wonen. Volgens de man is hij er niet op uit om [de minderjarige] bij de vrouw weg te halen. De man en [de minderjarige] hebben elkaar al een tijd niet gezien en het contact moet worden hersteld, reden waarom de man een voorlopige voorziening heeft verzocht.
4.3
De Raad adviseert de rechtbank, samengevat, als volgt. De Raad maakt zich zorgen over de ontwikkeling van [de minderjarige] . Daarom heeft de Raad verzocht om [de minderjarige] onder toezicht te stellen van de GI. Binnen die ondertoezichtstelling moet er worden gekeken naar de mogelijkheden voor contact tussen [de minderjarige] en de man. Op dit moment is niet bekend wat daarin kan. De ondertoezichtstelling is de uitgelezen manier om daar inzicht in te krijgen. Vooralsnog vindt de Raad het belangrijk dat [de minderjarige] op haar huidige school in [woonplaats 1] kan blijven én dat er zo spoedig mogelijk contact kan plaatsvinden tussen haar en de man, dit onder supervisie van de GI en andere hulpverlening. Wanneer de rechtbank [de minderjarige] niet onder toezicht zou stellen, kan er een raadsonderzoek worden gelast.
4.4
De GI acht een ondertoezichtstelling vooralsnog niet nodig. Er dient eerst gestart te worden met vrijwillige hulpverlening nu niet is gebleken dat zo een traject al echt is beproefd. Voor zover er belemmeringen aan de zijde van een van de ouders zijn dient de betreffende ouder die zelf eerst op te heffen. Zo zou de man aan zijn gedrags- en/of emotieproblematiek moeten gaan werken. Daarna ontstaat ruimte voor ouderbegeleiding. Omgang zou, ook in het vrijwillig kader, begeleid kunnen plaatsvinden in aanvang.

5.De beoordeling

5.1
In het licht van de beoordeling van onderhavige verzoeken van partijen wijst de rechtbank kortheidshalve ook naar de inhoud van haar beschikking van heden in de zaak met kenmerk C/02/426663 JE RK 24-1667. In die beschikking heeft de rechtbank [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van één jaar, zijnde de periode van 8 november 2024 tot 8 november 2025.
In de zaak met kenmerk C/02/424560 / FA RK 24-3237:
Hoofdverblijf
5.2
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), kunnen in geval van gezamenlijke uitoefening van het gezag geschillen hieromtrent op verzoek van de ouders of van een van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Partijen staan lijnrecht tegenover elkaar, wat maakt dat de rechtbank geen mogelijkheden ziet om tot een vergelijk te komen.
5.3
Vast staat dat sinds het uiteengaan van partijen in november 2023 [de minderjarige] bij de vrouw in [woonplaats 1] verblijft en daar ook naar school gaat. De vrouw is de hoofdopvoeder van [de minderjarige] . Naar het oordeel van de rechtbank dient die situatie in het haar belang niet te worden gewijzigd. Bepaling van het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij de man is om die reden niet aan de orde. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank bepalen dat het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij de vrouw is gelegen. Daarmee worden de feitelijke en juridische situatie met elkaar in overeenstemming gebracht.
5.4
Het verzoek van de man om het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij hem te bepalen zal worden afgewezen.
Vervangende toestemming verhuizing
5.5
Nu het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij de vrouw wordt bepaald komt de rechtbank toe aan het verzoek van de vrouw om haar vervangende toestemming te verlenen om met [de minderjarige] definitief naar [woonplaats 1] te verhuizen. Partijen hebben samen het ouderlijk gezag over [de minderjarige] en dat brengt met zich mee dat de vrouw voor een verhuizing met [de minderjarige] de toestemming van de man nodig heeft. Indien partijen als ouders het hierover niet eens worden, kan het geschil, op grond van artikel 1:253a BW, worden voorgelegd aan de rechter. De rechtbank neemt alsdan een zodanige beslissing als haar in het belang van de minderjarige wenselijk voorkomt.
5.6
Overeenkomstig vaste rechtspraak (HR 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC5901 en HR 26 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ0293) dient de rechter bij zijn beslissing over een kwestie zoals de onderhavige alle omstandigheden van het geval in acht dienen te nemen. In de rechtspraak zijn criteria ontwikkeld aan de hand waarvan een verzoek tot vervangende toestemming tot verhuizing kan worden beoordeeld. Deze criteria zijn:
- de noodzaak om te verhuizen;
- de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid;
- de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing van de minderjarige en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren;
- de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg;
- de rechten van de andere ouder en de minderjarige op contact met elkaar in een vertrouwde omgeving;
- de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg;
- de frequentie van het contact tussen de minderjarige en de andere ouder voor en na de verhuizing;
- de leeftijd van de minderjarige, zijn omgeving en de mate waarin de minderjarige geworteld is in zijn omgeving of juist extra gewend is aan verhuizingen;
- de (extra) kosten van de omgang na de verhuizing.
Het belang van het kind dient daarbij een eerste overweging te zijn. Hieruit mag niet worden afgeleid dat het belang van het kind bij geschillen over de gezamenlijke gezagsuitoefening altijd zwaarder weegt dan andere belangen. Afhankelijk van de omstandigheden kunnen andere belangen zwaarder wegen.
5.7
De rechtbank stelt voorop dat de vrouw het recht heeft haar verblijfplaats te kiezen en een nieuw leven op te bouwen. De vrijheid van de vrouw om met [de minderjarige] te verhuizen, kan echter worden beperkt op een wijze die in de wet is voorzien en die in een democratische samenleving noodzakelijk is ter bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
5.8
Gelet op de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling, waaronder ook het advies van de Raad, zal de rechtbank de vrouw de verzochte vervangende toestemming verlenen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking het belang van stabiliteit in het functioneren van de vrouw en [de minderjarige] . Gelet op alle omstandigheden acht de rechtbank het in het belang van [de minderjarige] om te blijven waar zij thans is. In [woonplaats 1] gaat [de minderjarige] nu geruime tijd naar school, heeft zij sociale contacten en woont zij samen met de vrouw bij oma (mz) in. De rechtbank acht het aannemelijk dat een verhuizing naar [woonplaats 1] voor de vrouw noodzakelijk was. Gesteld noch gebleken is dat zij op het moment van het uiteengaan van partijen een andere keuzemogelijkheid had dan naar (haar moeder in) [woonplaats 1] te vertrekken. De man heeft hier toen ook meegewerkt en daarvoor schriftelijk zijn toestemming verleend. Misschien heeft de man toen beoogd voor een tijdelijk verblijf zijn instemming te verlenen, doch dat blijkt niet uit de door hem gegeven schriftelijke toestemming. De afwijzende houding van de man richting hulpverlening heeft er vervolgens mede toe bijgedragen dat het verblijf van de vrouw en [de minderjarige] in [woonplaats 1] een duurzamer karakter kreeg. Tijdens de mondelinge behandeling wordt gezien dat de man ten aanzien van de hulpverlening eenzijdige eisen stelt: hij zal slechts meewerken op zijn voorwaarden, waarvan de belangrijkste is dat [de minderjarige] weer in zijn omgeving zal wonen. De man zet daarmee het welzijn van [de minderjarige] niet voorop.
5.9
De stelling van de man dat de vrouw (gemakkelijk) terug kan verhuizen naar regio [plaats] wordt door de rechtbank niet gevolgd. Onbetwist is gesteld dat de vrouw in die regio geen netwerk heeft, terwijl dit in [woonplaats 1] anders is. De rechtbank ziet daarnaast dat de vrouw pogingen heeft gedaan om met de man overeenstemming te bereiken over een contactregeling tussen hem en [de minderjarige] . Zij heeft verschillende voorstellen gedaan en de man alternatieven geboden door aan te bieden zorg te dragen voor het halen en brengen van [de minderjarige] . De man heeft zich hier onbuigzaam in opgesteld, partijen zijn niet tot overeenstemming gekomen. Daardoor hebben de man en [de minderjarige] geruime tijd geen contact meer met elkaar.
5.1
De rechtbank laat de belangen van [de minderjarige] bij een voortgang van een voor haar nu rustige opvoedomgeving zwaarder wegen dan de belangen van de man bij een terugverhuizing van [de minderjarige] naar (de omgeving van) [plaats] . Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de vrouw vervangende toestemming voor de verhuizing te verlenen.
Vervangende toestemming inschrijving school, huisarts, tandarts en apotheek
5.11
Gebleken is dat de vrouw [de minderjarige] definitief wenst in te schrijven op haar huidige basisschool te [woonplaats 1] , maar dat de man zijn toestemming hiervoor weigert. Ook lukt het partijen niet overeenstemming te bereiken over de inschrijving van [de minderjarige] bij een huisarts, tandarts en apotheek. Nu de ouders gezamenlijk zijn belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] levert deze kwestie naar het oordeel van de rechtbank eveneens een geschil in het kader van de gezamenlijke gezagsuitoefening op dat aan haar kan worden voorgelegd (artikel 1:253a lid 1 BW).
5.12
Zoals hiervoor is overwogen, zal de rechtbank het verzoek van de vrouw om het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij haar te bepalen toewijzen en aan de vrouw, ter vervanging van de toestemming van de man, toestemming verlenen om met [de minderjarige] naar [woonplaats 1] te verhuizen. Aangezien [de minderjarige] reeds geruime tijd onderwijs volgt in [woonplaats 1] , daaraan is gewend én het vanuit [woonplaats 1] onmogelijk en niet in het belang van [de minderjarige] is dat zij terug naar school in [plaats] gaat, oordeelt de rechtbank dat het in het belang van [de minderjarige] is dat zij definitief zal worden ingeschreven op [de basisschool] te [woonplaats 1] .
5.13
Nu de rechtbank het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij de vrouw heeft bepaald en de vrouw vervangende toestemming zal worden verleend voor een verhuizing naar [woonplaats 1] , acht de rechtbank het vanuit praktisch oogpunt ook noodzakelijk om de vrouw ook vervangende toestemming te verlenen ten aanzien van de inschrijving van [de minderjarige] bij de huisarts “ [huisartsenpraktijk] ”, bij de tandarts “ [tandartspraktijk] ” en de apotheek “ [naam apotheek] ”. Eveneens zal vervangende toestemming worden verleend voor een overdracht van het GGD-dossier van [de minderjarige] van, gezien de aard van het verzoek, GGD- [woonplaats 2] naar de GGD in de regio [woonplaats 1] .
Verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
5.14
In het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken verzoeken partijen de rechtbank beiden om een contactregeling te bepalen.
5.15
De rechtbank overweegt allereerst dat het vaststellen van een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen partijen over [de minderjarige] ook een geschil betreft als genoemd in artikel 1:253a, lid 1 BW. De rechtbank overweegt, gelet op het bepaalde in voormeld artikel, dat het belang van de minderjarigen centraal staat bij de beoordeling van dit verzoek en dat de belangen van de ouders daarbij mee wegen.
5.16
Gelet op de uiteenlopende visies van partijen over een passende contactregeling, de onderlinge strijd tussen partijen, het gebrek aan oudercommunicatie, onduidelijkheid over eventueel huiselijk geweld en middelengebruik van de man, de weigerachtige houding van de man om medewerking te verlenen aan de hulpverlening én de hierdoor bestaande ernstige ontwikkelingsbedreiging bij [de minderjarige] , ziet de rechtbank geen mogelijkheden om een contactregeling vast te stellen op grond van de verzoeken van partijen. De rechtbank volgt het advies van de Raad dat binnen de ondertoezichtstelling moet worden gekeken of en hoe contact tussen de man en [de minderjarige] kan worden georganiseerd. Met de Raad ziet de rechtbank daarbij ook de noodzaak van het inzetten van hulpverlening en zo nodig ook (individuele) behandeling van partijen. De rechtbank realiseert zich dat enig inzicht bij partijen in de noodzaak van hulp, begeleiding en behandeling nodig is.
5.17
Gezien het vorenstaande en om te waarborgen dat het contact tussen de man en [de minderjarige] zal aansluiten bij haar ontwikkeling en (opvoed)behoefte, acht de rechtbank het van belang dat de invulling van de contactregeling binnen de ondertoezichtstelling plaatsvindt onder regie van de GI. De rechtbank merkt daarbij op dat onderzocht dient te worden of het contact tussen de man en [de minderjarige] dient te worden begeleid door een door de GI aan te wijzen persoon/instantie. De rechtbank acht de GI in staat om zelfstandig het contact tussen de man en [de minderjarige] vorm te gaan geven, met name in de opstartfase. Gelet hierop zal de rechtbank de verzoeken van partijen afwijzen en de invulling van het contact tussen de man en [de minderjarige] in handen van de GI leggen, overeenkomstig hetgeen in het dictum wordt beslist.
5.18
Wanneer de GI een passende contactregeling heeft vastgesteld of partijen daarover overeenstemming met elkaar hebben bereikt, kunnen zij bij de bevoegde rechtbank zo nodig een nieuw verzoek indienen om deze contactregeling vast te leggen.
Uitvoerbaar bij voorraad
5.19
De rechtbank zal haar toewijzende beslissingen uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het voor de ontwikkeling van [de minderjarige] noodzakelijk is dat deze beslissingen, ondanks een eventueel hoger beroep, meteen kunnen worden uitgevoerd.
In de zaak met kenmerk C/02/424564 / FA RK 24-3239:
5.2
Nu de rechtbank in de bodemprocedure beslist over vervangende toestemming voor inschrijving op een school, heeft de vrouw geen belang bij een beoordeling van haar verzoek in het kader van een voorlopige voorziening. Haar verzoek in die zaak zal dan ook worden afgewezen.
In de zaak met kenmerk C/02/425342 / FA RK 24-3615:
5.21
Nu de rechtbank in de bodemprocedure beslist over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, heeft de man geen belang bij een beoordeling van zijn verzoek in het kader van een voorlopige voorziening. Zijn verzoek in die zaak zal dan ook worden afgewezen.
Proceskosten
5.22
De rechtbank zal in alle zaken de proceskosten tussen partijen compenseren, gelet op hun relatie tot elkaar en nu het geschil betrekking heeft op hun beider kind.

6.De beslissing

De rechtbank
In de zaak met kenmerk C/02/424560 / FA RK 24-3237:
6.1
bepaalt dat [de minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2018,
haar hoofdverblijf heeft bij de vrouw;
6.2
verleent, ter vervanging van de toestemming van de man, toestemming aan de vrouw om met genoemde minderjarige [de minderjarige] te verhuizen naar [woonplaats 1] ;
6.3
verleent, ter vervanging van de toestemming van de man, toestemming aan de vrouw om de hiervoor genoemde minderjarige [de minderjarige] :
- in te schrijven op [de basisschool] te [woonplaats 1] :
- in te schrijven bij huisarts “ [huisartsenpraktijk] ”;
- in te schrijven bij tandarts “ [tandartspraktijk] ”;
- in te schrijven bij apotheek “ [naam apotheek] ”;
6.4
verleent, ter vervanging van de toestemming van de man, toestemming aan de vrouw om het GGD-dossier van de hiervoor genoemde [minderjarige] over te dragen van GGD- [woonplaats 2] naar de GGD in de regio [woonplaats 1] ;
6.5
bepaalt dat de man en [de minderjarige] in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar, waarbij de omvang en frequentie van de contactregeling door en onder regie van de GI nader kan worden bepaald, een en ander met inachtneming van hetgeen is overwogen onder rechtsoverweging 5.17;
6.6
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.7
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
6.8
wijst het meer of anders verzochte af.
In de zaak met kenmerk C/02/424564 / FA RK 24-3239
6.9
wijst het verzoek van de vrouw af;
6.1
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
In de zaak met kenmerk C/02/425342 / FA RK 24-3615
6.11
wijst het verzoek van de man af;
6.12
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. Van Leuven, voorzitter, mr. Toekoen en mr. Jurkovich, allen kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken op 8 november 2024 in aanwezigheid van mr. Vos als griffier.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.