In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 februari 2024 uitspraak gedaan op het verzet van de belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van 14 maart 2023, waarin het beroep van de belanghebbende niet-ontvankelijk was verklaard wegens het niet tijdig indienen van het beroepschrift. De rechtbank heeft het verzet behandeld op 27 oktober 2023, waarbij de belanghebbende en zijn gemachtigde aanwezig waren. De gemachtigde kreeg de gelegenheid om aanvullende stukken in te dienen, waarop de inspecteur heeft gereageerd. Na sluiting van het onderzoek heeft de rechtbank de uitspraak aangekondigd.
De rechtbank heeft in deze uitspraak uitsluitend beoordeeld of de eerdere uitspraak terecht was, waarbij werd geoordeeld dat buiten redelijke twijfel het beroep niet-ontvankelijk was. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het verzet gegrond is, omdat de stelling van de belanghebbende over de datum van indiening van het beroepschrift en de overgelegde stukken niet buiten redelijke twijfel zijn. De rechtbank heeft de eerdere niet-ontvankelijkheid van het beroep heroverwogen en heeft vastgesteld dat de omstandigheden die de termijnoverschrijding zouden kunnen verschoonbaar maken, niet aanwezig zijn.
De rechtbank heeft de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende, die zijn vastgesteld op € 875. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.