Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Verloop van de procedure
Standpunten
Overwegingen
€ 437,50
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 oktober 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. Betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het negeren van een rood verkeerslicht op 23 december 2022. Betrokkene heeft beroep aangetekend bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
Tijdens de zitting op 18 oktober 2024 was de gemachtigde van betrokkene, mr. N.G.A. Voorbach, niet aanwezig, maar de zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie, mr. A. de Vreeze, was wel aanwezig. De kantonrechter heeft de zaak behandeld en de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, werd besproken. De gemachtigde voerde aan dat de boete niet redelijk was gezien de omstandigheden en dat de verbalisant de bestuurder had kunnen staande houden.
De kantonrechter overwoog dat volgens artikel 5 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) de verbalisant de bestuurder moet staande houden om een boete op te leggen, tenzij er geen reële mogelijkheid was om de identiteit vast te stellen. De rechtbank oordeelde dat de verbalisant onvoldoende had toegelicht waarom de bestuurder niet staande was gehouden. De enkele verklaring dat het dienstvoertuig niet was voorzien van een stoptransparant was niet voldoende om aan te nemen dat er geen reële mogelijkheid was tot staandehouding.
Daarom verklaarde de kantonrechter het beroep gegrond, vernietigde de beslissing van de officier van justitie en de opgelegde boete, en droeg de officier van justitie op het betaalde bedrag van € 259,- aan betrokkene terug te betalen. Tevens werd een proceskostenvergoeding van € 905,50 toegekend aan betrokkene. Deze uitspraak is gedaan door mr. W.H.C. van Eck, kantonrechter, en is openbaar uitgesproken op dezelfde dag.