Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[betrokkene] (hierna: de betrokkene),
Het tussenarrest
Het verdere procesverloop
De beoordeling
Van geen van deze situaties is hier sprake. De kantonrechter heeft het bedrag van de sanctie gematigd tot nihil.
6. In de beslissing van de kantonrechter is vermeld dat het beroep om proceseconomische redenen buiten zitting wordt afgedaan. De Wahv biedt de kantonrechter alleen de mogelijkheid om een beroep buiten zitting af te doen wanneer (verwijtbaar) niet (tijdig) zekerheid is gesteld of wanneer er gelet op artikel 13b van de Wahv nog slechts hoeft te worden beslist op het verzoek om een proceskostenvergoeding. Deze situaties zijn hier niet aan de orde. De kantonrechter had het beroep dan ook niet buiten zitting mogen afdoen. Dat brengt mee dat artikel 12, eerste lid, van de Wahv en daarmee het recht op toegang tot de rechter in zoverre is geschonden. Het appelverbod moet daarom buiten toepassing worden gelaten (vgl. het arrest van het hof van 6 november 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:9162). Het hoger beroep is ontvankelijk.
Het hof zal de beslissing van de kantonrechter, voor zover aan het hoger beroep onderworpen, vernietigen.
het hof bepaald dat het onder omstandigheden redelijk kan zijn dat een betrokkene die geheel of gedeeltelijk in het gelijk is gesteld de proceskosten, die gemoeid zijn met het verkrijgen van een (juiste) proceskostenvergoeding daarvoor, ook worden vergoed.
Aan het indienen van het hoger beroepschrift en het verschijnen ter zitting bij het hof dienen twee punten te worden toegekend. De waarde per punt bedraagt € 748,-. Nu in hoger beroep het geschil slechts betrekking heeft op de hoogte van de proceskostenvergoeding wordt voor de vaststelling van de vergoeding voor de in hoger beroep gemaakte proceskosten de wegingsfactor 0,25 (gewicht van de zaak = zeer licht) toegepast. Aldus bedraagt de vergoeding voor de in hoger beroep gemaakte proceskosten € 374,- (= 2 x € 748,- x 0,25).