Uitspraak
RECHTBANK Zeeland-West-Brabant
1.1. [N.V.] , vennootschap naar Belgisch recht,
[B.V.], vennootschap naar Belgisch recht,
[naam 1],
[naam 2],
gedaagden in reconventie,
1.[naam 3] ,
[naam 4],
advocaat mr. S.E.C. Veldhof te Breda.
1.De procedure
- de pleitaantekeningen van mr. Veldhof.
2.De feiten
“Onze,deze eigendom is aan gekocht in de staat en de afmetingen hoe deze zich bevinden.
Namelijk de afsluiting van het goed.deze staat al zeer lang en er zijn foto’s en metingen in ons bezit van tientalen jaren geleden + en vorige eigenaars.
Wil uw ook meedelen.als er aan afsluiting geraakt wordt.wij onmiddellijk een gerechtelijke procedure zullen opstarten.dit is bescherming van recht van eigendom van ons.”
“
Hierbij verklaar ik ( [naam 5] ) dat de muur (erfgrensmuur van beton) over een lengte van 63 mtr reeds stond toen ik 30 jaar geleden vertrok van [adres 3] .”
- dat hij voornemens is een schutting te plaatsen op eigen grond over de volledige lengte van het perceel (ongeveer 10 cm vanaf de erfgrens);
en is hen verzocht c.q. gesommeerd:
- te laten weten of zij voornemens zijn beplanting te verwijderen die zich over de kadastrale grens bevindt;
- maatregelen te nemen om te voorkomen dat de honden van [naam 2] en [naam 1] schade kunnen toebrengen aan de (nieuwe) schutting;
- camera’s die (deels) zijn gericht op het perceel van [naam 3 en 4] te draaien of verwijderen.
3.Het geschil
in conventie
1. te verklaren voor recht dat het stuk grond gelegen tussen enerzijds de op 18 mei 2017 opgemeten kadastrale erfgrens en anderzijds de oorspronkelijke feitelijke erfgrens, afgebakend door de door [naam 3 en 4] in de zomer van 2018 gesloopte betonnen muur, (verder: het stuk grond) door [N.V.] in eigendom is verworven ingevolge verkrijgende verjaring op grond van de artikelen 3:99, 3:105 en 3:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW);
2. te verklaren voor recht dat de juridische erfgrens tussen de percelen gelegen te [adres 1] en [adres 2] de oorspronkelijke feitelijke grens zal zijn, afgebakend door de door [naam 3 en 4] in de zomer van 2018 gesloopte betonnen muur over een lengte van 63 meter;
3. [naam 3 en 4] te verbieden:
- alle beplanting op het stuk grond te verwijderen,
- een afsluiting te plaatsen op het stuk grond,
- een afsluiting te plaatsen volgens de op 18 mei 2017 opgemeten kadastrale erfgrens,
- zich toegang te verschaffen tot het stuk grond,
alles op verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per keer,
4. [naam 3 en 4] te veroordelen om de door hem in de zomer van 2018 gesloopte betonnen scheidsmuur te herbouwen in steen of beton op de erfgrens zoals bedoeld onder 2., binnen drie maanden na het wijzen van dit vonnis, bij gebreke waarvan [N.V., B.V., naam 1 en 2] wordt gemachtigd om zelf de scheidsmuur aldaar te bouwen in steen of beton op kosten van [naam 3 en 4] ,
5. [naam 3 en 4] hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten.
[N.V., B.V., naam 1 en 2] stelt dat [N.V.] het stuk grond door verkrijgende verjaring op grond van art. 3:99 jo 3:105 jo 3:106 BW in eigendom heeft verkregen. Het slopen van de betonnen muur levert een onrechtmatige daad op jegens [N.V.] als eigenaar van het perceel en jegens [B.V.] , [naam 2] en [naam 1] als gebruikers daarvan.
[N.V., B.V., naam 1 en 2] vordert een schadevergoeding in natura, te weten herstel van de muur.
[naam 3 en 4] betwist dat sprake is van verkrijgende verjaring van het stuk grond door [N.V.] . De verklaring van [naam 5] die [N.V., B.V., naam 1 en 2] ter onderbouwing van haar stelling heeft overgelegd is valselijk opgesteld. [naam 3 en 4] voert aan dat zijn rechtsvoorgangers perceel [nummer 3] hebben gekocht op 19 juni 1997. In november 1998 hebben zij een betonnen schutting geplaatst op eigen grond als afscheiding ten behoeve van hun honden, niet als erfafscheiding. Een rij hoge coniferen diende als erfafscheiding. [naam 3 en 4] heeft deze informatie na aankoop door hem van perceel [nummer 3] gedeeld met [naam 2] en [naam 1] . [naam 3 en 4] voert daarnaast aan dat perceel [nummer 1] pas in 2005 een eigen huisnummer heeft gekregen omdat daarop toen voor het eerst een woning werd gebouwd. Daarvoor was het een champignonkwekerij/bedrijventerrein. Een wijziging van grenzen zou bovendien notarieel moeten worden vastgelegd. Uit navraag is gebleken dat nooit een andere grens is vastgelegd dan die zoals bekend is bij het kadaster. Ten slotte betwist [naam 3 en 4] dat het stuk grond in bezit is genomen. De rechtsvoorganger van [naam 2] en [naam 1] is niet slechts door het verwijderen van coniferen en het storten van beton eigenaar geworden van het stuk grond, aldus [naam 3 en 4]
1. [naam 1] en [naam 2] te verbieden [naam 3 en 4] en zijn kinderen uit te schelden,
2. te verklaren voor recht dat de bij de kadastrale rapportage van 18 mei 2017 vastgestelde erfgrens de juridische erfgrens betreft en dat [N.V., B.V., naam 1 en 2] deze erfgrens moet respecteren,
3. [N.V., B.V., naam 1 en 2] te verbieden op of over voornoemde grens heen te bouwen en/of zaken te plaatsen,
4. [N.V., B.V., naam 1 en 2] te gelasten de door haar geplaatste bomen, overige beplanting en de aan haar toebehorende pomp op of nabij de erfgrens te verwijderen en verwijderd te houden binnen een week na het wijzen van dit vonnis,
5. [N.V., B.V., naam 1 en 2] te gelasten de camera’s aan de woning en loods, dan wel andere gebouwen, te verwijderen binnen een week na het wijzen van dit vonnis,
6. [N.V., B.V., naam 1 en 2] te verbieden nieuwe camera’s te plaatsen die zijn gericht op de percelen van [naam 3 en 4] , kadastraal bekend als [gemeente] [nummer 2] en [nummer 3] ,
7. [N.V., B.V., naam 1 en 2] te verbieden film- en/of foto-opnames van [naam 3 en 4] te maken wanneer [naam 3 en 4] zich op het eigen perceel en/of in zijn woning bevindt,
alle voornoemde verboden en geboden op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag/dagdeel, en met veroordeling van [N.V., B.V., naam 1 en 2] in de proceskosten.
[naam 3 en 4] stelt ten slotte dat hij door [naam 2] en [naam 1] handmatig wordt gefilmd en dat deze filmpjes op social media worden geplaatst. Deze acties zijn er volgens hem op gericht hem te provoceren en inbreuk te maken op zijn privacy. [naam 2] en [naam 1] hebben bij het maken van deze filmopnamen geen rechtens te respecteren belang. [naam 3 en 4] vordert daarom ook op dit punt een verbod.
[N.V., B.V., naam 1 en 2] betwist dat sprake is van schelden door [naam 2] en [naam 1] . Het gevorderde verbod is volgens haar ongegrond en onvoldoende onderbouwd.
Ten aanzien van de gevorderde verklaring voor recht met betrekking tot de erfgrens handhaaft [N.V., B.V., naam 1 en 2] haar standpunt zoals ingenomen in conventie. De daarmee samenhangende gevorderde ge- en verboden zijn eveneens ongegrond, aldus [N.V., B.V., naam 1 en 2]
[N.V., B.V., naam 1 en 2] stelt zich verder op het standpunt dat [naam 3 en 4] niet-ontvankelijk is in zijn vordering tot verwijdering van de aanwezige camera’s. Dit geldt jegens [N.V.] omdat zij geen camera’s heeft geplaatst en tegen haar geen verwijten zijn gericht. [B.V.] , [naam 2] en [naam 1] hebben wel beveiligingscamera’s geplaatst, maar dat was [naam 3 en 4] in ieder geval al op 22 juni 2017 bekend. De vordering, voor zover deze tegen hen is gericht, is daarom verjaard op grond van art. 3:310 lid 1 BW. Subsidiair voert [N.V., B.V., naam 1 en 2] aan dat deze vordering onvoldoende is onderbouwd. Overigens hebben [B.V.] , [naam 2] en [naam 1] een gerechtvaardigd belang bij handhaving van deze beveiligingscamera’s, zowel in verband met de beveiliging van hun bedrijfsterrein, dat nu eenmaal in landelijk gebied ligt, als van [naam 2] en [naam 1] persoonlijk. Het gevorderde verbod tot het plaatsen van nieuwe camera’s is volgens [N.V., B.V., naam 1 en 2] ongegrond. De enkele omstandigheid dat de camera’s zichtbaar zijn vanaf het perceel van [naam 3 en 4] en mogelijk zijn perceel kunnen filmen, leidt niet tot de conclusie dat zijn perceel daadwerkelijk wordt gefilmd en dat inbreuk wordt gemaakt op zijn privacy.
4.De beoordeling
[N.V., B.V., naam 1 en 2] heeft ter onderbouwing van haar vorderingen aangevoerd dat zij eigenaar is geworden van het stuk grond door verkrijgende verjaring in de zin van art. 3:105 BW. De rechtbank zal ingaan op deze stelling. Eerst zet zij kort uiteen wat de vereisten zijn voor verkrijgende verjaring.
De rechtbank overweegt dat [naam 3 en 4] gemotiveerd heeft aangevoerd dat de betonnen muur in 1998 is geplaatst door zijn rechtsvoorganger, en dat dit is gebeurd op eigen grond, niet als erfafscheiding. (Een haag coniferen diende volgens hem als erfafscheiding.) Namens [N.V., B.V., naam 1 en 2] is deze stelling niet, althans onvoldoende gemotiveerd weersproken. De rechtbank gaat er daarom van uit dat de betonnen muur is geplaatst door de rechtsvoorganger van [naam 3 en 4] en niet door de rechtsvoorganger van [N.V.] .
[N.V., B.V., naam 1 en 2] heeft overigens niets gesteld over inbezitneming van het stuk grond. Zij heeft alleen aangevoerd dat het stuk grond vanaf 2018 minstens dertig jaar in het bezit was van haar rechtsvoorgangers. De authenticiteit van de door haar ter onderbouwing van die stelling overgelegde verklaring van [naam 5] is door [naam 3 en 4] gemotiveerd betwist.
Namens [N.V., B.V., naam 1 en 2] is voorts niet weersproken dat [naam 3 en 4] na aankoop van zijn perceel [nummer 3] de informatie over het plaatsen van de betonnen muur door zijn rechtsvoorganger heeft meegedeeld aan [naam 2] en [naam 1] . De rechtbank gaat daarom eveneens uit van de juistheid van die stelling. Daaruit kan worden geconcludeerd dat [naam 3 en 4] en zijn rechtsvoorgangers in de veronderstelling waren nog steeds eigenaar te zijn van het stuk grond.
In het licht van de rechtspraak van de Hoge Raad over niet-dubbelzinnig bezit, komt de rechtbank tot het oordeel dat van een niet-dubbelzinnig bezit door [N.V.] van het stuk grond geen sprake is. Dit betekent ook dat van een aanvang en voltooiing van de verjaringstermijn ingevolge art. 3:105 BW geen sprake is. Het beroep op verkrijgende verjaring wordt daarom afgewezen.
Dit leidt tot de conclusie dat alle vorderingen in conventie, zowel de gevorderde verklaringen voor recht als de vorderingen die zijn gegrond op vermeend onrechtmatig handelen van [naam 3 en 4] , moeten worden afgewezen.
Voor zover deze vordering ziet op de bomen, beplanting en pomp die zijn geplaatst nabij de erfgrens, op het stuk grond dat eigendom is van [naam 3 en 4] , kan deze vordering worden toegewezen. Hierdoor wordt immers inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van [naam 3 en 4]
De vordering is bovendien, afgezien van het in conventie gedane beroep op verkrijgende verjaring, niet (langer) weersproken.
Ten aanzien van de bomen c.q. beplanting op de (gezamenlijke) erfgrens heeft [naam 3 en 4] aangevoerd dat deze te dicht op de erfgrens staan. De rechtbank overweegt dat het op grond van art. 5:42 BW in beginsel niet is geoorloofd om beplanting op een afstand van minder dan een halve meter dan wel minder dan twee meter (afhankelijk van de soort beplanting) vanaf de grenslijn te hebben, tenzij de nabuur daarvoor toestemming heeft gegeven. Door [N.V., B.V., naam 1 en 2] is niet aangevoerd dat sprake is van zodanige toestemming van [naam 3 en 4] Het gevorderde gebod om de beplanting op de erfgrens te verwijderen kan als niet weersproken worden toegewezen.
Voor zover [B.V.] , [naam 2] en [naam 1] zich op het standpunt stellen dat niet kan worden geconcludeerd dat het perceel van [naam 3 en 4] daadwerkelijk wordt gefilmd en dat inbreuk wordt gemaakt op zijn privacy, overweegt de rechtbank dat niet is weersproken dat de camera’s aan de woning en de loods in ieder geval de mogelijkheid bieden van - stelselmatige - observatie. Daardoor is reeds sprake van inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [naam 3 en 4] Uit de overgelegde stukken blijkt bovendien dat het perceel van [naam 3 en 4] daadwerkelijk (deels) wordt geregistreerd door een van de camera’s aan de woning. De op zichzelf legitieme wens van [B.V.] , [naam 2] en [naam 1] om hun eigendommen te beschermen vormt onvoldoende rechtvaardiging voor een dergelijke inbreuk.
De vordering te gelasten de camera’s aan de woning en loods te verwijderen binnen een week na het wijzen van dit vonnis, kan voor zover deze is gericht tegen [B.V.] , [naam 2] en [naam 1] worden toegewezen. Voor zover de vordering ziet op camera’s aan andere gebouwen is deze vordering onvoldoende onderbouwd, zodat deze zal worden afgewezen.
Gelet op het voorgaande gaat de rechtbank uit van de juistheid van de stellingen van [naam 3 en 4] op dit punt. Daaruit volgt dat sprake is van door [naam 2] en [naam 1] veroorzaakte structurele en onrechtmatig te oordelen overlast in de vorm van beledigingen en scheldpartijen. Er moet ernstig rekening mee worden gehouden dat deze overlast niet zal stoppen. Het gevorderde verbod kan worden toegewezen.
De vordering wordt toegewezen voor zover deze is gericht tegen [naam 2] en [naam 1] .
€ 500,00 per dag/dagdeel. Aan deze dwangsom zal een maximum worden verbonden.