Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Verloop van de procedure
Standpunten
Overwegingen
€ 437,50
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 oktober 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een boete ontvangen voor het parkeren op een plaats die bestemd is voor onmiddellijk laden en lossen, op 6 september 2022. De betrokkene heeft tegen de opgelegde boete beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft de betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
Tijdens de zitting op 8 oktober 2024 heeft de gemachtigde van de betrokkene, mr. M. Lagas, aangevoerd dat de gedraging niet heeft plaatsgevonden, omdat de betrokkene bezig was met het onmiddellijk laden en lossen van een pakket. De verbalisant had echter verklaard dat er gedurende vier minuten geen activiteit bij het voertuig was waargenomen, wat volgens de kantonrechter voldoende was om te concluderen dat de gedraging was verricht. De kantonrechter oordeelde dat de boete terecht was opgelegd, maar dat er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn, aangezien de procedure langer dan twee jaar had geduurd.
De kantonrechter heeft daarom de boete met 25% gematigd en de beslissing van de officier van justitie gewijzigd. De betrokkene kreeg ook recht op een proceskostenvergoeding van € 875,00. De uitspraak benadrukt het belang van een redelijke termijn in rechtsprocedures en de mogelijkheid tot matiging van boetes in geval van overschrijding.