Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Verloop van de procedure
Standpunten
Overwegingen
€ 437,50
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 oktober 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die aan de betrokkene was opgelegd. De betrokkene had een boete ontvangen voor het parkeren van een voertuig op een plek waar dat niet was toegestaan, terwijl hij aan het lossen was. De betrokkene heeft tegen de beslissing van de officier van justitie beroep ingesteld, nadat deze het beroep ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van de betrokkene, mr. M. Lagas, aangevoerd dat de boete niet redelijk was gezien de omstandigheden en dat de verbalisant de pardontijd van tien minuten niet in acht had genomen. De zittingsvertegenwoordiger, mr. A. de Vreeze, heeft verzocht om de boete te matigen met 25% wegens overschrijding van de redelijke termijn.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, voldoende was aangetoond door de verklaring van de verbalisant. De kantonrechter oordeelde dat de boete terecht was opgelegd, maar erkende ook dat de redelijke termijn was overschreden. De boete werd daarom gematigd met 25%. De kantonrechter heeft de beslissing van de officier van justitie gewijzigd, de boete vastgesteld op € 75,- en de proceskostenvergoeding aan de betrokkene toegewezen. De uitspraak benadrukt het belang van een redelijke termijn in rechtszaken en de noodzaak om de proceskostenvergoeding correct uit te betalen volgens de wet.