ECLI:NL:RBZWB:2024:7356

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 oktober 2024
Publicatiedatum
29 oktober 2024
Zaaknummer
24/3960
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot niet verder beoordelen van verzoek om bijzondere bijstand wegens ontbreken machtiging

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiser tegen het besluit van Werkplein Hart van West-Brabant om zijn verzoek om bijzondere bijstand niet verder te beoordelen. Werkplein had in een brief van 15 maart 2024 meegedeeld dat het verzoek niet verder zou worden behandeld vanwege het ontbreken van een machtiging. Eiser, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. D.A. IJpelaar, had bezwaar gemaakt tegen dit besluit. De rechtbank heeft op 29 oktober 2024 uitspraak gedaan en oordeelt dat Werkplein terecht heeft besloten het verzoek niet verder te beoordelen. De rechtbank stelt vast dat het besluit van Werkplein een besluit op een incomplete aanvraag is in de zin van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank concludeert dat Werkplein in redelijkheid een schriftelijke machtiging mocht verlangen van de gemachtigde van eiser, aangezien het bestuursorgaan niet kan veronderstellen dat de gemachtigde een advocaat is zonder dat dit expliciet is gemaakt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/3960 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats], eiser

(gemachtigde: mr. D.A. IJpelaar),
en

Het dagelijks bestuur van Werkplein Hart van West-Brabant

(gemachtigde: [naam]).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit om zijn verzoek om bijzondere bijstand niet verder te beoordelen.
1.1.
Werkplein heeft in een brief van 15 maart 2024 meegedeeld het verzoek om bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand niet verder te beoordelen wegens het ontbreken van een machtiging. Met het bestreden besluit van 23 april 2024 op het bezwaar van eiser is Werkplein bij dit besluit gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 17 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen de heer [naam] namens het college. Eiser is – zonder bericht van verhindering – niet verschenen.

Totstandkoming van het besluit

2. Bij brief van 2 februari 2024 heeft mr. IJpelaar, in zijn hoedanigheid van gemachtigde van eiser, Werkplein verzocht om aan eiser bijzondere bijstand te verstrekken ter betaling van de noodzakelijke kosten van rechtsbijstand. Tevens heeft gemachtigde verzocht om deze kosten ten bedrage van € 165,- rechtstreeks aan hem over te maken.
3. Bij brief van 13 februari 2024 heeft het Werkplein aan eiser zelf verzocht om zijn aanvraag aan te vullen, in die zin dat hij wordt verzocht om het aanvraagformulier voor eigen bijdrage rechtsbijstand in te vullen en retour te sturen.
4. Op 16 februari 2024 is deze brief retour gekomen naar Werkplein met de aantekening ‘pand dicht of gesloopt’.
5. Bij brief van 26 februari 2024 heeft Werkplein eiser nogmaals verzocht om het aanvraagformulier voor eigen bijdrage rechtsbijstand in te vullen en retour te sturen (hersteltermijn). Deze brief is niet retour ontvangen door Werkplein, maar Werkplein heeft ook de verzochte gegevens niet gekregen van eiser.
6. Bij besluit van 15 maart 2024 (primaire besluit) heeft Werkplein aan gemachtigde bericht dat het verzoek van eiser niet verder zal worden beoordeeld, omdat gemachtigde geen belanghebbende is zoals bedoeld in artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Daartoe stelt Werkplein dat zij eiser op 13 en 26 februari 2024 heeft gevraagd het aanvraagformulier in te vullen en retour te sturen, maar dat zij de gevraagde gegevens niet heeft ontvangen. Doordat geen machtiging is overgelegd en de kosten betrekking hebben op eiser, is gemachtigde volgens Werkplein geen belanghebbende. Door het ontbreken van de machtiging kan niet worden vastgesteld of eiser gemachtigde heeft verzocht zijn financiële belangen te behartigen, of dat eiser op de hoogte is van de aanvraag en of eiser toestemming heeft verleend tot het rechtstreeks uitbetalen van de bijzondere bijstand op de rekening van gemachtigde, aldus Werkplein.
7. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
8. Naar aanleiding van het bezwaar heeft Werkplein gemachtigde bij brief van 8 april 2024 in de gelegenheid gesteld om het aanvraagformulier voor eigen bijdrage rechtsbijstand voor zijn cliënt in te vullen en deze, voorzien van een machtiging, retour te sturen.
9. Op 16 april 2024 is het door gemachtigde ingevulde en ondertekende aanvraagformulier door Werkplein ontvangen. Een machtiging was niet bijgevoegd.
10. In het bestreden besluit heeft Werkplein, naar aanleiding van een ambtelijk advies van 22 april 2024, het bezwaar ongegrond verklaard, omdat door het ontbreken van een door eiser getekende machtiging niet kan worden vastgesteld of eiser gemachtigde heeft verzocht zijn financiële belangen te behartigen of dat eiser op de hoogte is van de aanvraag en of eiser toestemming heeft verleend tot het rechtstreeks uitbetalen van de bijzondere bijstand op de rekening van gemachtigde. Nu geen machtiging is overgelegd, kan gemachtigde volgens Werkplein niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 Awb worden aangemerkt.

Beoordeling door de rechtbank

11. De rechtbank beoordeelt of Werkplein terecht heeft besloten het verzoek om bijzondere bijstand niet verder te beoordelen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgrond van eiser.
12. De rechtbank is van oordeel dat Werkplein terecht heeft besloten het verzoek om bijzondere bijstand niet verder te beoordelen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is sprake van een besluit?
13. Ter zitting is namens Werkplein naar voren gebracht dat de brief van 15 maart 2024 slechts een mededeling bevat en geen besluit is in de zin van de Awb. Omdat gemachtigde zelf geen belanghebbende is, is volgens Werkplein geen sprake van een aanvraag in de zin van de Awb en daarmee ook niet van een besluit. Dat zou betekenen dat het bezwaar niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard. De rechtbank volgt Werkplein echter niet in deze redenering.
14. De rechtbank stelt vast dat Werkplein met de brieven van 13 februari 2024 en 26 februari 2024 heeft verzocht de aanvraag aan te vullen. Die aanvulling is niet gekomen, waarop Werkplein heeft besloten het verzoek niet verder te beoordelen. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een besluit op een incomplete aanvraag in de zin van artikel 4:5 van de Awb, waarbij is besloten de aanvraag niet verder te behandelen wegens het ontbreken van een machtiging. Tegen dit besluit stond dan ook bezwaar en beroep open. In het bestreden besluit heeft Werkplein het bezwaar, inhoudende dat geen machtiging mocht worden verlangd, ongegrond verklaard en is bij het besluit gebleven dat de aanvraag niet (verder) zal worden beoordeeld. De rechtbank zal aan de hand van de beroepsgrond beoordelen of Werkplein terecht het bezwaar ongegrond heeft verklaard.
Beroepsgrond
15. Eiser stelt, evenals in bezwaar, dat het voor Werkplein kenbaar is dat zijn gemachtigde advocaat is, zodat Werkplein niet in redelijkheid gebruik heeft gemaakt van de in artikel 2:1, tweede lid, van de Awb neergelegde bevoegdheid om een schriftelijke machtiging te verlangen.
Mocht het werkplein om een schriftelijke machtiging vragen?
16. Op grond van artikel 2:1, tweede en derde lid, van de Awb kan een ieder zich ter behartiging van zijn belangen in het verkeer met bestuursorganen laten bijstaan of door een gemachtigde laten vertegenwoordigen. Het bestuursorgaan kan van een gemachtigde een schriftelijke machtiging verlangen. Anders dan in artikel 8:24 van die wet is in artikel 2:1 van de Awb geen uitzondering gemaakt voor advocaten.
17. Uit de memorie van toelichting bij dit artikel volgt dat het bestuursorgaan van elke gemachtigde een schriftelijke verklaring kan verlangen, dus ook van advocaten, omdat van bestuursorganen niet kan worden gevergd dat zij steeds weten wie wel en wie geen advocaat is. [1]
18. Uit rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) [2] volgt dat hieruit voortvloeit dat de wetgever ervan uit is gegaan dat wanneer het het bestuur redelijkerwijs duidelijk kan zijn dat de gemachtigde advocaat is, niet om een machtiging zal worden gevraagd. Verder geldt in beroep ingevolge artikel 8:24, derde lid, van de Awb het uitgangspunt dat van een advocaat geen machtiging wordt verlangd, aangezien van een advocaat mag worden verwacht, mede gelet op de disciplinaire maatregelen die de Advocatenwet mogelijk maakt, dat hij niet voor iemand optreedt zonder daartoe opdracht te hebben gekregen. Als het het bestuur duidelijk is dat de indiener van een bezwaarschrift een advocaat is, heeft dit beginsel ook in de bezwaarfase te gelden.
19. Gemachtigde heeft aangevoerd dat het voor Werkplein kenbaar was dat hij als gemachtigde van eiser optrad, aangezien dat volgt uit het gebruikte briefpapier, de overgelegde aanvraag van de toevoeging bij de Raad voor de Rechtsbijstand en de gevoerde correspondentie.
20. Werkplein voert aan dat het in deze zaak niet gaat om een machtiging waaruit zou blijken dat eiser de advocaat gemachtigd zou hebben om bezwaar aan te tekenen, maar om een machtiging waaruit blijkt dat hij gemachtigd is om voor eiser de aanvraag om bijzondere bijstand te doen en deze bijzondere bijstand direct op zijn rekening te storten.
21. De rechtbank overweegt dat Werkplein bij de afweging om een machtiging te vragen mede heeft betrokken dat verzocht is om de bijzondere bijstand over te maken op de rekening van het kantoor van gemachtigde. Uitgangspunt van de Participatiewet is dat de bijstand wordt uitbetaald aan de rechthebbende. Ook de Verordening op de advocatuur gaat er (in artikel 6.19 eerste lid) vanuit dat derdengelden in beginsel rechtstreeks aan de rechthebbende of op de derdengeldenrekening worden overgemaakt. In het verzoek om bijzondere bijstand wordt van dit uitgangspunt afgeweken. Nu ook geen andere gegevens zijn overgelegd waaruit blijkt dat eiser op de hoogte is van het verzoek om een eventueel aan hem toekomend recht op bijzondere bijstand uit te betalen op de rekening van gemachtigde, is de rechtbank van oordeel dat Werkplein in dit geval in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken om een machtiging op te vragen. [3] De beroepsgrond slaagt dus niet.

Conclusie en gevolgen

22. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaren. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.H. van der Linden, rechter, in aanwezigheid van mr. C.F.E.M. Mes, griffier, op 29 oktober 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 1988/89, 21 221, nr. 3., pp. 49 en 50 en de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 13 september 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AU2525.
2.ABRvS 19 maart 2014, ECLI:NL:RVS:2014:916.
3.Rechtbank Zeeland-West-Brabant 8 augustus 2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:5403, r.o. 7.2.