ECLI:NL:RBZWB:2024:7344

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 oktober 2024
Publicatiedatum
29 oktober 2024
Zaaknummer
02-173696-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • Mr. De Beer
  • Mr. Haesen
  • Mr. Skalonjic
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van seksueel binnendringen van het lichaam, ontuchtige handelingen en kinderporno met een minderjarige, overschrijding van de redelijke termijn en toerekeningsvatbaarheid

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 oktober 2024, staat een minderjarige verdachte terecht voor het medeplegen van seksueel binnendringen van het lichaam van haar tweejarige nichtje, ontuchtige handelingen en het bezit en verspreiden van kinderporno. De feiten hebben zich afgespeeld tussen 1 september 2021 en 11 januari 2022. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een medeverdachte betrokken was bij het maken van seksueel expliciete beelden van het slachtoffer en dat er sprake was van een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn van berechting, die in deze zaak meer dan 33 maanden bedroeg. De verdediging heeft gepleit voor niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie vanwege deze overschrijding, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat dit niet leidt tot niet-ontvankelijkheid. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de verminderd toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, die door haar kwetsbaarheid en eerdere traumatische ervaringen onder druk is gezet door de medeverdachte. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke werkstraf van 70 uren, met een proeftijd van één jaar, en vervangende jeugddetentie van 35 dagen indien de werkstraf niet naar behoren wordt verricht. De rechtbank heeft benadrukt dat de straf moet bijdragen aan de pedagogische doelen van het jeugdstrafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-173696-22
vonnis van de meervoudige kamer van 29 oktober 2024
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte],
geboren op [geboortedag 1] 2006 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsvrouw mr. S. van Steenberge, advocaat te Terneuzen.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 15 oktober 2024, waarbij de officier van justitie, mr. M.C. Fimerius, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich in de periode van 1 september 2021 tot en met 11 januari 2022 samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan het seksueel binnendringen en het plegen van ontuchtige handelingen met haar destijds tweejarige nichtje en zich bezig heeft gehouden met kinderporno.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
3.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Er is sprake van een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn, hetgeen niet in lijn is met artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM). In combinatie met de uitingen van het Openbaar Ministerie jegens de familie en de advocaat van verdachte over de afdoening van de zaak van verdachte, dient de overschrijding van de redelijke termijn tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie te leiden. Daarnaast meent de verdediging dat een pedagogische interventie op grond van het jeugdstrafrecht geen meerwaarde meer heeft en tevens de positieve ontwikkeling van verdachte zou verstoren.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie erkent dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn, maar meent dat dit niet dient te leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. De overschrijding kan tot uiting worden gebracht in de hoogte van de op te leggen straf. Het Openbaar Ministerie heeft vanaf het begin aan de familie en de advocaat van verdachte medegedeeld dat de zaak van de [medeverdachte] wordt afgewacht, voordat er een afdoeningsbeslissing over de zaak van verdachte wordt genomen. Op basis van de uitingen van het Openbaar Ministerie mocht de verdediging er niet op vertrouwen dat verdachte niet zou worden vervolgd.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Het uitgangspunt is dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 16 maanden nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden.
De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn in deze zaak is aangevangen op 12 januari 2022, de dag dat verdachte voor de eerste keer als verdachte is gehoord en bekend is geworden met de verdenkingen tegen haar. De termijn tussen het eerste verhoor op 12 januari 2022 en de uitspraak is ruim 33 maanden. Daarmee is de redelijke termijn van 16 maanden voor jeugdigen aanzienlijk overschreden. De rechtbank is van oordeel dat er geen of onvoldoende sprake is van bijzondere omstandigheden die deze overschrijding kan verklaren. Nu de aanzienlijke overschrijding niet is veroorzaakt door de complexiteit van de zaak, noch door de verdediging, komt zij voor rekening van het Openbaar Ministerie.
De vastgestelde overschrijding van de redelijke termijn is echter geen grond voor niet-ontvankelijkverklaring. Het is vaste rechtspraak van de Hoge Raad dat een overschrijding van de redelijke termijn niet leidt tot de niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging, ook niet in uitzonderlijke gevallen.
Ook overigens is niet gebleken van een grond voor niet-ontvankelijkverklaring. Voor een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie moet er, gelet ook op het arrest van 20 december 2020 van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2020:1890), sprake zijn van een zodanig ernstige inbreuk op het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van haar zaak dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM. Slechts in uitzonderlijke gevallen is plaats voor een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie. Zo'n uitzonderlijk geval doet zich voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet nadat door het Openbaar Ministerie gedane, of aan het Openbaar Ministerie toe te rekenen, uitlatingen (of daarmee gelijk te stellen gedragingen) bij de verdachte het gerechtvaardigde vertrouwen hebben gewekt dat zij niet (verder) zal worden vervolgd. De rechtbank is van oordeel dat hiervan niet is gebleken en dat de voortzetting van de vervolging verenigbaar is met de beginselen van een behoorlijke procesorde.
Conclusie
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de feiten wettig en overtuigend bewezen. Zij is van mening dat verdachte de feiten telkens samen met [medeverdachte] heeft gepleegd. De officier van justitie ziet [medeverdachte] als initiatiefnemer, maar stelt dat verdachte volwaardig mee is gaan doen. Dit blijkt uit de gesprekken tussen verdachte en [medeverdachte] , waarbij verdachte zelf ook heeft gesproken over het seksueel misbruik van kinderen. Gelet op de context, de berichten en de afbeeldingen/filmpjes die verdachte naar [medeverdachte] heeft verstuurd, heeft verdachte beeldmateriaal met een seksuele intentie voor zowel haarzelf als voor [medeverdachte] gemaakt en verspreid. Verder is de officier van justitie van mening dat verdachte geen gewoonte heeft gemaakt van het verspreiden, bezitten en vervaardigen van kinderpornografisch materiaal. Verdachte dient daarvan partieel te worden vrijgesproken.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Feit 1 en 2
Ten aanzien van het filmpje waarop de vagina van [slachtoffer] met een wit schoonmaakdoekje wordt schoongemaakt, meent de verdediging dat het gaat om een verzorgingshandeling en dat die verzorgingshandeling niet kan worden gezien als een ontuchtige handeling. Verdachte heeft vaker verzorgingshandelingen bij [slachtoffer] uitgevoerd en heeft zelf geen seksuele intenties of gevoelens bij het verschonen van [slachtoffer] . Er is bij verdachte geen sprake van (voorwaardelijk) opzet op het feit dat een verzorgingshandeling kan overgaan in een seksuele handeling. Verdachte is ook niet in de vagina van [slachtoffer] geweest. Voor de andere ten laste gelegde onderdelen refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
Feit 3
Gelet op de context, de verklaring van verdachte en de geringe hoeveelheid aangetroffen afbeeldingen die verdachte zelf zou hebben gemaakt en opgezocht, met een reëel persoon anders dan zichzelf, is de verdediging van mening dat verdachte geen gewoonte heeft gemaakt van het bezitten en verspreiden van kinderpornografisch materiaal. De verdediging verzoekt verdachte daarvan partieel vrij te spreken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1 en 2
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat verdachte en [medeverdachte] in september 2021 via Snapchat met elkaar in contact zijn gekomen. In dit contact gingen de gesprekken eerst over seksuele fantasieën met elkaar, maar later ook over seksuele fantasieën met het destijds tweejarige nichtje van verdachte, [slachtoffer] . Vervolgens heeft verdachte een aantal filmpjes van [slachtoffer] gemaakt. Op een van deze filmpjes is te zien dat verdachte met een wit schoonmaakdoekje de vagina van [slachtoffer] schoonmaakt, onder meer tussen de schaamlippen. Op het andere filmpje is te zien dat verdachte met twee vingers de schaamlippen van [slachtoffer] spreidt en vervolgens op de vagina van [slachtoffer] inzoomt. Deze filmpjes heeft verdachte via WhatsApp naar [medeverdachte] gestuurd.
Seksueel binnendringen/ontuchtige handelingen
Op grond hiervan staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte ontuchtige en
seksuele handelingen met [slachtoffer] heeft gepleegd, waarbij zij ook het lichaam van [slachtoffer] is
binnengedrongen. Volgens vaste jurisprudentie dient het openen van de schaamlippen als
zodanig te worden gekwalificeerd. Van ontucht is sprake als een handeling kan worden aangemerkt als een seksuele handeling die in strijd is met de sociaal-ethische norm. Uit de gesprekken tussen verdachte en [medeverdachte] die in het dossier zitten, blijkt dat verdachte begreep dat [medeverdachte] seksuele fantasieën had over [slachtoffer] en kinderen in het algemeen en dat hij opgewonden raakte van het beeldmateriaal dat verdachte naar hem stuurde. Gelet op de hiervoor omschreven context waarbinnen verdachte de vagina van [slachtoffer] met een doekje heeft schoongemaakt, kan naar het oordeel van de rechtbank worden gesproken van een seksueel oogmerk. De seksuele handelingen die verdachte heeft verricht zijn, mede gelet op de ongelijkwaardigheid tussen verdachte en [slachtoffer] , in strijd met de sociaal-ethische norm en dragen daarom een ontuchtig karakter en kunnen niet worden aangemerkt als een verzorgingshandeling.
Vervolgens moet de rechtbank beoordelen of de opzet van verdachte, al dan niet in voorwaardelijke zin, was gericht op deze ontuchtige handelingen. De rechtbank overweegt dat uit de bewijsmiddelen is gebleken dat [medeverdachte] herhaaldelijk aan verdachte heeft gevraagd of zij iets bij [slachtoffer] durfde te doen, waarmee hij seksuele handelingen bedoelde zoals voelen tussen haar schaamlippen. Ook heeft [medeverdachte] aan verdachte gevraagd om bepaalde seksuele afbeeldingen/filmpjes met [slachtoffer] na te maken. Uit de gesprekken tussen verdachte en [medeverdachte] volgt dat verdachte op enig moment tegen [medeverdachte] heeft gezegd dat zij niet weet of zij dat durft, dat zij dat [slachtoffer] niet kan aandoen en dat het voorstel van [medeverdachte] om [slachtoffer] haar benen tijdens het schoonmaken te spreiden ‘‘ziek’’ is. De rechtbank is van oordeel dat uit deze opmerkingen niet volgt dat verdachte vol opzet heeft gehad op de ontuchtige handelingen, maar wel dat verdachte op zijn minst enige bewustheid had van wat zij op dat moment deed en van het feit dat een verzorgingshandeling over kan gaan in een seksuele handeling. Met haar handelen heeft verdachte bewust een risico genomen en ook de grens overschreden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er sprake is van voorwaardelijk opzet.
Feit 3
Op grond van de bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan het met gebruikmaking van een communicatiedienst de toegang verschaffen, het verspreiden, het vervaardigen en het bezitten van kinderpornografisch materiaal.
Gewoonte maken van het bezit van kinderporno
De rechtbank is van oordeel dat de ten laste gelegde periode van 1 september 2021 tot en met 11 januari 2022 kan worden bewezen, hetgeen ook niet door de verdediging is betwist. Uit de gesprekken tussen verdachte en [medeverdachte] die in het dossier zitten, volgt dat zij grote hoeveelheden kinderpornografisch materiaal met elkaar hebben uitgewisseld. Uit de bewijsmiddelen volgt dat er op de inbeslaggenomen goederen van verdachte in totaal 1.347 afbeeldingen/filmpjes zijn aangetroffen die kinderpornografisch van aard zijn. Van [slachtoffer] zijn 23 bestanden gevonden, waarvan 3 filmpjes als bronbestand zijn aan te wijzen. Van verdachte zelf zijn 724 bestanden gevonden. De overige 600 bestanden zijn bestaand kinderpornografisch materiaal. Ten aanzien van de toegankelijkheid van de bestanden overweegt de rechtbank dat uit de bewijsmiddelen volgt dat 1.310 afbeeldingen/filmpjes als ‘toegankelijk’ zijn gelabeld, hetgeen betekent dat die bestanden zonder speciale software door de gebruiker te benaderen en zichtbaar zijn.
Gelet op de pleegperiode, de frequentie en de hoeveelheid kinderpornografisch materiaal die is aangetroffen, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een gewoonte heeft gemaakt van het vervaardigen, het verspreiden en het bezitten van kinderporno. De verweren zoals door de verdediging zijn gevoerd, doen daar niet aan af.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Feit 1
op tijdstippen in de periode van 1 september 2021 tot en met
11 januari 2022 te [plaats] ,
tezamen en in vereniging met een ander, met [slachtoffer] , geboren
op [geboortedag 2] -2019, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, telkens een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel
binnendringen van het lichaam van die [verdachte] , hebbende verdachte een wit schoonmaakdoekje en vingers tussen de schaamlippen van
die [verdachte] geduwd/gebracht en de schaamlippen van die [verdachte] uit elkaar
geduwd/gespreid;
Feit 2
op tijdstippen in de periode van 1 september 2021 tot en met
11 januari 2022 te [plaats] ,
tezamen en in vereniging met een ander, met [slachtoffer] , geboren
op [geboortedag 2] -2019, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, telkens buiten
echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, hebbende verdachte de vagina, althans de schaamstreek, van die [verdachte] betast;
Feit 3
meermalen in de periode van 1 september 2021 tot en met 11 januari 2022 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een ander (telkens) een (groot aantal) afbeeldingen, te weten foto’s en/of video’s – en/of
een gegevensdrager bevattende afbeeldingen, te weten GSM’s en/of een Ipad en/of een Imac - van seksuele gedragingen, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken, heeft verspreid, vervaardigd, in bezit gehad en/of zich daartoe met gebruikmaking van een communicatiedienst de toegang heeft verschaft welke seksuele gedragingen - zakelijk weergegeven - bestonden uit:
- het oraal en/of vaginaal en/of anaal penetreren (met de penis en/of vinger/hand en/of
mond/tong en/of een voorwerp) door zichzelf en/of door een volwassen man/een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt, van het lichaam van (een) perso(o)n(en) die kennelijk de leeftijd van 18 jaar (eveneens) nog niet heeft/hebben bereikt (onder meer
[bestandsnaam 1] en/of
[bestandsnaam 2] en/of
[bestandsnaam 3] en/of
[bestandsnaam 4] en/of
[bestandsnaam 5] allen van de collectiescan en/of
[bestandsnaam 6] ), en/of
- het (laten) betasten van de geslachtsdelen en/of billen van (een) perso(o)n(en) die kennelijk de leeftijd van 18 jaren nog niet heeft/hebben bereikt door een volwassen persoon/een persoon die (eveneens) kennelijk de leeftijd van 18 jaren nog niet heeft bereikt/zichzelf (onder meer
[bestandsnaam 7] en/of
[bestandsnaam 8] en/of
[bestandsnaam 9] allen van de collectiescan en/of
[bestandsnaam 6] en/of
[bestandsnaam 10] en/of
[bestandsnaam 11] ), en/of
- het ejaculeren op het lichaam van een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaren nog niet heeft bereikt en/of het houden van een (stijve) penis naast het gezicht/lichaam van een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaren nog niet heeft bereikt en/of het (door een volwassen man) masturberen boven en/of ejaculeren op het lichaam van een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaren nog niet heeft bereikt (onder meer [bestandsnaam 12]
[bestandsnaam 13] .jpg
[bestandsnaam 14] van de collectiescan), en/of
- het geheel of gedeeltelijk naakt (laten) poseren van (een) perso(o)n(en) die kennelijk de leeftijd van 18 jaren nog niet heeft/hebben bereikt, waarbij deze perso(o)n(en) gekleed en/of opgemaakt zijn en/of in een omgeving en/of met voorwerpen en/of in (erotisch getinte) houdingen poseert/poseren die niet bij haar/zijn/hun leeftijd past/passen en/of door de het camerastandpunt en/of de (onnatuurlijke) pose en/of de wijze van kleden van deze perso(o)n(en) nadrukkelijk de (ontblote) geslachtsdelen in beeld gebracht worden
(onder meer
[bestandsnaam 15] en/of
[bestandsnaam 16] partial allen van de collectiescan en/of
[bestandsnaam 10] en/of
[bestandsnaam 11] );
en zij en haar mededader aldus van het plegen van dit misdrijf een gewoonte heeft gemaakt.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
Strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
5.2
Strafbaarheid van verdachte
5.2.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft een beroep gedaan op psychische overmacht. Daartoe is aangevoerd dat verdachte niet strafbaar is, omdat [medeverdachte] misbruik van de kwetsbaarheid van verdachte heeft gemaakt en verdachte onder druk heeft gezet om de feiten te plegen. De verdediging meent dan ook dat er sprake is van een van buiten komende psychische dwang waar verdachte redelijkerwijs geen weerstand aan kon bieden.
5.2.2
Het oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op psychische overmacht moet er sprake zijn van een van buiten komende kracht of dwang waaraan een verdachte redelijkerwijs geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden. Naar het oordeel van de rechtbank is niet aannemelijk geworden dat hier sprake van is geweest. Uit de gesprekken tussen verdachte en [medeverdachte] die in het dossier zitten, blijkt dat [medeverdachte] een sturende rol heeft gehad bij de handelingen die met [slachtoffer] zijn gepleegd. [medeverdachte] heeft herhaaldelijk aan verdachte gevraagd om de feiten te plegen en daarvan afbeeldingen/filmpjes te maken. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat verdachte weliswaar door [medeverdachte] is bewogen tot het plegen van de feiten, maar dat verdachte niet werd overheerst door een kracht of dwang waartegen zij geen weerstand kon of behoefde te bieden. Integendeel, uit de gesprekken volgt dat verdachte zich op bepaalde momenten wel tegen [medeverdachte] heeft verzet. Zij heeft op sommige aanwijzingen en/of vragen van [medeverdachte] , die zouden kunnen leiden tot het plegen van ontuchtige handelingen met [slachtoffer] , geantwoord dat zij dat niet gaat doen of gestuurd op een verandering van het gespreksonderwerp. Evenmin blijkt deze dwang of kracht uit de overige stukken in het dossier. Het beroep op psychische overmacht wordt dan ook verworpen.
Er zijn ook geen andere feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is dan ook strafbaar.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij het formuleren van haar strafeis rekening gehouden met de aard en ernst van de feiten, de overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Ook weegt zij, in het voordeel van verdachte, de betrokkenheid van haar ouders mee en dat verdachte verantwoordelijkheid lijkt te hebben genomen voor hetgeen zij heeft gedaan en meewerkt aan de reeds ingezette hulpverlening vanuit [praktijk] . Anders dan de verdediging vindt de officier van justitie een schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel niet passend.
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een werkstraf van 70 uren. Daarnaast vordert zij aan verdachte, in het licht van het taakstrafverbod en gelet op de ernst van de feiten, op te leggen een voorwaardelijke jeugddetentie van 30 dagen met een proeftijd van twee jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank om rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn, de persoon van verdachte en de positieve ontwikkeling die zij sinds de feiten heeft doorgemaakt. De verdediging meent dat een pedagogische interventie op grond van het jeugdstrafrecht geen meerwaarde meer heeft en ook de positieve ontwikkeling van verdachte zou verstoren, mede gelet op de reeds ingezette hulpverlening voor verdachte. Verdachte is al genoeg gestraft. Zij is door een diep dal gegaan en de strafzaak heeft een zeer grote invloed op haar, haar dagelijkse bezigheden en de familie(band). Gelet op voornoemde omstandigheden is de verdediging primair van mening dat een schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel recht doet aan de situatie. Subsidiair verzoekt zij een geheel voorwaardelijke straf op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan het seksueel binnendringen en het plegen van ontuchtige handelingen bij haar destijds tweejarige nichtje. Gebleken is dat [medeverdachte] de initiatiefnemer was en hij een sturende rol heeft gehad bij de handelingen die met [slachtoffer] zijn gepleegd. [medeverdachte] heeft herhaaldelijk aan verdachte gevraagd om de feiten te plegen en daarvan afbeeldingen/filmpjes te maken en moedigde haar zelfs aan door te laten weten dat hij opgewonden raakte van het beeldmateriaal. Uit eenzaamheid en angst om [medeverdachte] te verliezen, heeft verdachte de feiten gepleegd. Zij wist waar [medeverdachte] opgewonden van zou worden, wilde hem daarin tevreden stellen en voerde zijn fantasieën uit. Niet is gebleken dat verdachte zelf een seksuele voorkeur voor kinderen heeft. Zij heeft dit nooit gewild. Dat neemt niet weg dat verdachte door haar handelingen in ernstige mate de lichamelijke en seksuele integriteit van [slachtoffer] heeft aangetast. Het is algemeen bekend dat seksueel misbruik aanzienlijke psychische schade tot gevolg kan hebben, zowel voor de kinderen als voor hun ouders. Weliswaar was [slachtoffer] ten tijde van het seksueel misbruik nog te jong om te beseffen wat er met haar is gebeurd, zij zal hier in de toekomst mogelijk op enig moment wel van op de hoogte raken. Ook gelet op het familieverband waarbinnen de handelingen zijn gepleegd, draagt de hele familie een zware last. In die context ook verdachte zelf. Zij weet dat zij met haar handelingen het vertrouwen van haar familieleden heeft geschonden.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een gewoonte maken van het vervaardigen, het verspreiden en het bezitten van kinderporno. Gedurende ruim vier maanden heeft verdachte zich hiermee bezig gehouden, zij heeft 1.347 kinderpornografische bestanden in haar bezit gehad. Verdachte heeft hiermee bijgedragen aan het in stand houden van deze grove schending van de belangen van deze minderjarigen. Het is algemeen bekend dat zij daarvan grote psychische (en lichamelijke) schade ondervinden die hun verdere ontwikkeling ernstig benadeelt.
De rechtbank houdt rekening met de eendaadse samenloop tussen de feiten 1 en 2.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft ook rekening gehouden met het strafblad van verdachte van 27 augustus 2024. Daaruit volgt dat verdachte niet eerder en evenmin na de ten laste gelegde feiten voor strafbare feiten is veroordeeld.
Gelet op de kindeigen problematiek van verdachte en de informatie uit de verslagen en behandelplannen van [praktijk] is de rechtbank van oordeel, zoals door de verdediging is bepleit, dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is. Verdachte is kwetsbaar. Zij heeft verschillende traumatische gebeurtenissen (onder meer langdurig pesten) meegemaakt en er is sprake van een sterk verminderde weerbaarheid, een licht verstandelijke beperking en een achterstand in haar sociaal-emotionele ontwikkeling. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat de ten laste gelegde feiten verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
Ook slaat de rechtbank acht op het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 6 mei 2024 dat over verdachte is opgemaakt. Daaruit volgt dat verdachte sinds de feiten in positieve zin is veranderd. Waar in het rapport staat dat er sprake is van een prille ontwikkeling, is tijdens de zitting door de Raad aangegeven dat er een grote ontwikkeling bij verdachte te zien is. Verdachte heeft schuldbesef en heeft haar verantwoordelijkheid genomen. Ook heeft zij een adequate dagbesteding in de vorm van school en werk, functioneert zij binnen de thuissituatie goed en werkt verdachte mee aan de hulpverlening vanuit [praktijk] . Er zijn veel beschermende factoren, waardoor de Raad de kans op recidive als laag inschat. Dat alles weegt de rechtbank in het voordeel van verdachte mee. Verder merkt de Raad op dat verdachte ook slachtoffer is geworden van [medeverdachte] . Gelet op de kindeigen problematiek in combinatie met het pestverleden en het sociaal isolement, meent de Raad dat ten tijde van de feiten niet van verdachte verwacht had kunnen worden dat zij anders zou handelen dan zij heeft gedaan.
De Raad adviseert een onvoorwaardelijke werkstraf op te leggen. Gelet op de aard en ernst van de feiten is een voorwaardelijke jeugddetentie passend. Echter, het is niet nodig om te waarborgen dat verdachte blijft meewerken aan de hulpverlening vanuit [praktijk] . Verdachte wil zelf veranderen en de hulpverlening helpt haar daarbij. Ook vindt de Raad toezicht door jeugdreclassering niet nodig. Dit kan juist verwarrend voor verdachte zijn.
De redelijke termijn
De rechtbank houdt in de deze zaak rekening met de overschrijding van de redelijke termijn, zoals hiervoor overwogen. De rechtbank zal deze overschrijding van de redelijke termijn in strafmatigende zin meewegen bij de uiteindelijk op te leggen straf.
Oplegging van straf en een maatregel
Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de context van het familieverband waarin de feiten zijn gepleegd, is de rechtbank van oordeel dat een schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel, zoals door de verdediging is bepleit, niet passend is.
De rechtbank overweegt verder dat het taakstrafverbod van toepassing is, hetgeen betekent dat geen taakstraf kan worden opgelegd tenzij tevens jeugddetentie, de maatregel betreffende het gedrag (hierna: GBM) of de maatregel plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: PIJ) wordt opgelegd. Nu een GBM en/of PIJ niet aan de orde is, zou het taakstrafverbod verplichten tot het opleggen van een jeugddetentie, al dan niet in voorwaardelijke zin, naast de taakstraf.
In dat kader merkt de rechtbank op dat het jeugdstrafrecht wordt gekenmerkt door het pedagogische karakter daarvan en dat het doel (her)opvoeding en resocialisatie is. Het jeugdstrafrecht is steeds maatwerk, afhankelijk van de individuele situatie van de verdachte en de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan. De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak de toepassing van het taakstrafverbod strijd zou opleveren met het Verdrag inzake de rechten van het kind, waarin is opgenomen dat vrijheidsbeneming als uiterste maatregel moet gelden, de strafrechtelijke aanpak van minderjarigen hun welzijn niet mag schaden en in de juiste verhouding moet staan tot zowel hun omstandigheden als tot het strafbare feit. In lijn met de uitspraak van 22 juni 2022 van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch (ECLI:NL:GHSHE:2022:2036) is de rechtbank van oordeel dat, gelet op het voornoemde, in deze zaak een taakstraf in de vorm van een werkstraf als pedagogisch enige juiste interventie heeft te gelden.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een geheel voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 70 uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 35 dagen jeugddetentie, met een proeftijd van één jaar, passend en geboden is. Gelet op het tijdsverloop en het recidiverisico dat als laag wordt ingeschat, ziet de rechtbank geen aanleiding om een proeftijd van twee jaren op te leggen.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 47, 55, 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 240b, 244 en 247 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Eendaadse samenloop van:
feit 1: Medeplegen van met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren
handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel
binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd;
en
feit 2: Medeplegen van met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten
echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd;
feit 3: Medeplegen van een afbeelding en/of een gegevensdrager bevattende een
afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken, verspreiden, vervaardigen, in bezit hebben en zich met gebruikmaking van een
communicatiedienst de toegang daartoe verschaffen, terwijl van het plegen
van dit misdrijf een gewoonte wordt gemaakt;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een werkstraf van 70 (zeventig) uren voorwaardelijk met een proeftijd van 1 (één) jaar;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
35 (vijfendertig) dagen;
- bepaalt dat deze werkstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. De Beer, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. Haesen en mr. Skalonjic, (kinder-)rechters, in tegenwoordigheid van mr. Vork, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 29 oktober 2024.
Mr. Haesen en mr. Skalonjic zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.