ECLI:NL:RBZWB:2024:7330

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 oktober 2024
Publicatiedatum
29 oktober 2024
Zaaknummer
BRE 23/2742 WIA
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de loonsanctie opgelegd door het UWV aan werkgever wegens onvoldoende re-integratie-inspanningen van ex-werknemer

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiseres tegen de verlenging van de loondoorbetalingsverplichting tijdens ziekte van ex-werknemer, ook wel aangeduid als de loonsanctie, op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het UWV had op 8 september 2022 een loonsanctie opgelegd, welke werd gehandhaafd in het bestreden besluit van 28 maart 2023. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. A.E. Epe, heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, waarbij zij stelt dat zij voldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. De rechtbank heeft op 16 oktober 2024 de zaak behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van het UWV. De ex-werknemer was niet aanwezig.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de re-integratie-inspanningen van eiseres niet tot een bevredigend resultaat hebben geleid en dat het UWV terecht een loonsanctie heeft opgelegd. Eiseres had in ieder geval vanaf 19 januari 2022 re-integratie-activiteiten moeten opstarten, maar heeft dit nagelaten. De rechtbank oordeelt dat er geen deugdelijke grond was voor het niet opstarten van het tweede spoor, ondanks het arbeidsconflict tussen eiseres en de ex-werknemer. De rechtbank concludeert dat de loonsanctie in stand blijft en verklaart het beroep ongegrond, zonder recht op proceskostenvergoeding voor eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/2742 WIA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats 1] , eiseres

(gemachtigde: mr. A.E. Epe),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Leiden), verweerder.
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [ex-werknemer] uit [plaats 2] (ex-werknemer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de verlenging van de loondoorbetalingsverplichting tijdens ziekte van ex-werknemer (de zogenaamde loonsanctie) op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.1.
Met het besluit van 8 september 2022 heeft het UWV een loonsanctie opgelegd. Met het bestreden besluit van 28 maart 2023 is het UWV bij dat besluit gebleven.
1.2.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Eiser heeft vervolgens nog haar gronden aangevuld en aanvullende producties overgelegd.
1.3
Ex-werknemer heeft geen toestemming verleend voor kennisneming van medische gegevens door eiseres. Bij beslissing van 7 augustus 2023 heeft de rechtbank bepaald dat kennisneming van de in die beslissing genoemde stukken voorbehouden is aan een gemachtigde die advocaat of arts is.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 16 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben voor eiseres deelgenomen: haar gemachtigde, mr. J. van der Steenhoven, [naam 1] en [naam 2] . Namens het UWV is verschenen drs. [naam 3] . Ex werknemer is niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het UWV op goede gronden een loonsanctie heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht een loonsanctie heeft opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het bestreden besluit
4, Ex-werknemer was bij eiseres werkzaam als [functie] . Hij heeft zich ziekgemeld op 29 september 2020. Op 23 juni 2022 heeft werknemer een WIA-uitkering aangevraagd.
Een arbeidsdeskundige van het UWV heeft beoordeeld of de re-integratie inspanningen van eiseres voldoende waren. De arbeidsdeskundige heeft gerapporteerd dat er onvoldoende inspanningen zijn geweest.
Met het besluit van 8 september 2022 heeft het UWV een loonsanctie opgelegd.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep volgt het oordeel van de primaire arbeidsdeskundige dat er onvoldoende inspanningen zijn geweest. Met het bestreden besluit is het bezwaar ongegrond verklaard.
Standpunt eiseres
5. Eiseres is van mening, zakelijk weergegeven, dat zij voldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. In de periode dat er benutbare mogelijkheden waren, was het advies van de bedrijfsarts dat terugkeer in de eigen functie aan de orde is. Dit is het hoogst haalbare, zodat het tweede spoor niet opgestart hoefde te worden. Verder heeft eiseres opgemerkt dat er sprake was van een arbeidsconflict, waardoor de arbeidsrelaties zeer verstoord waren. Eiseres heeft zich ingezet om het arbeidsconflict op te lossen. Ex-werknemer heeft de pogingen van eiseres tegengewerkt. Herplaatsing binnen het bedrijf zou het probleem niet oplossen maar slechts verplaatsen. Bij elke wijziging in de belastbaarheid is eiseres in overleg getreden met ex-werknemer. Dit zijn evidente bijstellingen van het plan van aanpak.
6. Subsidiair heeft eiseres gesteld dat als er sprake zou zijn van onvoldoende re-integratie-inspanningen, daarvoor een deugdelijke grond aanwezig was. Maatregelen als een loonopschorting of loonstopping zouden geen prikkel zijn geweest. Ex-werknemer heeft eiseres al sinds april 2022 in rechte betrokken. Eiseres heeft op 4 augustus 2022 een verzoek ingediend om te komen tot een ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Er was geen enkele mogelijkheid meer om tot een vruchtbare samenwerking te komen. Op 6 december 2022 heeft de kantonrechter geoordeeld dat terugkeer in de eigen functie bij eiseres geen optie is.

Wettelijk kader

7. Op grond van artikel 25, negende lid, van de Wet WIA legt het UWV een loonsanctie op als blijkt dat de werkgever zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. Deze beoordeling is gebaseerd op in ieder geval een arbeidskundig onderzoek. Als sprake is van medische vragen of onduidelijkheden vindt ook een onderzoek door een verzekeringsarts plaats.
Op grond van artikel 65 van de Wet WIA, voor zover hier van belang, beoordeelt het UWV of de werkgever en de verzekerde in redelijkheid hebben kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht.
In de Beleidsregels beoordelingskader poortwachter (Beleidsregels) heeft het UWV een inhoudelijk kader neergelegd voor de beoordeling van de vraag of werkgever en werknemer in redelijkheid konden komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht. Daarnaast is de Werkwijzer Poortwachter van belang, waarmee het UWV aan werkgevers duidelijkheid probeert te bieden over wat van hen bij de re-integratie van een werknemer wordt verwacht.
Overwegingen rechtbank
8. Niet in geschil is dat de re-integratie-inspanningen van eiseres niet tot een bevredigend re-integratieresultaat hebben geleid en dat daarom kon worden toegekomen aan een beoordeling van de re-integratie-inspanningen. De beoordelingsperiode is 29 september 2020 tot 8 september 2022. [1]
9. Het UWV heeft de volgende tekortkomingen in de re-integratie geconstateerd:
  • Geen inzicht gegeven in herplaatsingsmogelijkheden in eigen/ander of aangepast werk in de eigen onderneming.
  • Onvoldoende/te laat gere-integreerd wegens arbeidsconflict.
  • Ten onrechte geen tweede spoor ingezet.
  • Er heeft geen bijstelling plaatsgevonden van de probleemanalyse en het plan van aanpak.
Vanaf wanneer had de ex-werknemer benutbare mogelijkheden?
10. In de beoordelingsperiode is er een aantal perioden geweest waarop de ex-werknemer geen benutbare mogelijkheden had. In die perioden bestaat er geen verplichting om re-integratie-inspanningen te verrichten. Om te kunnen beoordelen of UWV terecht het verwijt heeft gemaakt dat er te weinig re-integratie-inspanningen zijn verricht, zal eerst vastgesteld moeten worden of en zo ja, wanneer ex-werknemer weer (gedeeltelijk) belastbaar was en dus benutbare mogelijkheden had.
10. Uit het dossier blijkt dat ex-werknemer na een periode van gedeeltelijke opbouw binnen zijn eigen werkzaamheden weer volledig is uitgevallen in augustus 2021. Uit het vonnis van de kantonrechter van 17 augustus 2022 blijkt dat ex-werknemer zich – na een gesprek met zijn leidinggevende – per 29 oktober 2021 bij eiseres weer voor 50% arbeidsgeschikt heeft gemeld. Bij brief van 6 januari 2022 heeft de gemachtigde van ex-werknemer gesteld dat ex-werknemer weer beschikt over benutbare mogelijkheden en in staat is te re-integreren. Later wordt in de mail van 18 januari 2022 namens ex-werknemer gesteld dat hij weer kan starten met re-integreren en stelt hij als datum om daarmee te starten 31 januari 2022 voor. In die brief wordt tevens melding gemaakt van het feit dat eiseres aan ex-werknemer heeft gevraagd om te wachten met re-integratie tot de gesprekken zijn gestart. Uit deze stukken blijkt dat eiseres al in oktober 2021 en in ieder geval vanaf januari 2022 weer beschikt over benutbare mogelijkheden. Uit de opmerking van eiseres dat ze wil wachten met re-integreren tot de gesprekken zijn gestart volgt ook dat eiseres wist dat er sprake was van benutbare mogelijkheden.
12. Dat er in ieder geval in januari 2022 sprake is van benutbare mogelijkheden blijkt verder ook uit het deskundigenoordeel van het UWV van 19 januari 2022. De verzekeringsarts heeft ex-werknemer op 17 januari 2022 gezien en heeft gesteld dat ex-werknemer vanaf 4 januari 2022 hersteld is voor zijn arbeid. Deze datum is arbitrair vastgesteld op de datum dat het UWV het verzoek om een deskundigenoordeel heeft ontvangen en zegt dus niets over de re-integratie mogelijkheden van ex-werknemer op een eerder moment, maar in ieder geval dus wel over de mogelijkheden vanaf die datum.
12. Eiseres heeft gesteld dat zij dit oordeel niet heeft ontvangen. Uit de stukken blijkt dat eiseres tijdens de hoorzitting ook heeft ontkend een deskundigenoordeel te hebben ontvangen, maar die ontkenning lijkt alleen betrekking te hebben gehad op het andere deskundigenoordeel (van 27 januari 2022), dat zag op de re-integratie-inspanningen. Meer specifiek heeft eiseres ontkend de arbeidsdeskundige rapportage (van 26 januari 2022) te hebben ontvangen, welk stuk als bijlage deel uitmaakte van het oordeel dat op 27 januari 2022 is verzonden aan ex-werknemer. De arbeidsdeskundige b&b heeft eiseres ook alleen voor die rapportage het voordeel van de twijfel gegeven en heeft aangenomen dat dit stuk niet ontvangen is. Bij het deskundigenoordeel dat op 19 januari 2022 aan ex-werknemer is verzonden, hoorde als bijlage een medisch onderzoeksverslag van de verzekeringsarts. Omdat dat stuk medische informatie bevat, is het niet meegezonden aan eiseres. Eiseres heeft echter niet eerder gesteld dat zij het oordeel over de hersteldverklaring op zichzelf (zijnde een kopie van de brief van het UWV aan werknemer van 19 januari 2022) niet heeft ontvangen. Daarom gaat de rechtbank ervan uit dat eiseres kennis heeft genomen van het feit dat het UWV ex-werknemer weer geschikt vond om zijn eigen werk te verrichten per 4 januari 2022. Maar zelfs als eiseres het deskundigenoordeel niet via het UWV (in kopie) heeft ontvangen, maakt dat niet dat niet van deze datum uitgegaan kan worden. De ex-werknemer heeft immers, zo werd ter zitting verklaard, met dit deskundigenoordeel lopen ‘zwaaien’ naar eiseres. Eiseres heeft dan in ieder geval via de ex-werknemer kennis kunnen nemen van die hersteldverklaring.
14. Gelet op alles wat hiervoor is overwogen volgt de rechtbank eiseres niet in haar stelling dat er pas vanaf 24 maart 2022 benutbare mogelijkheden zijn ontstaan. Deze mogelijkheden waren er al eerder op 29 oktober 2021, maar in ieder geval vanaf 4 januari 2022. Eiseres wordt geacht daar op of omstreeks 19 januari 2022 van op de hoogte te zijn geweest. De rechtbank is van oordeel dat in ieder geval vanaf dat moment eiseres weer re-integratie-activiteiten had moeten opstarten.
Had eiseres het tweede spoor moeten inzetten?
15. Volgens de werkwijzer poortwachter moet een tweede spoortraject uiterlijk binnen zes weken na de eerstejaarsevaluatie (het zogenaamde opschudmoment) worden gestart, tenzij er binnen drie maanden een concreet perspectief is op structurele werkhervatting binnen de eigen organisatie. Bij geen of onvoldoende zicht op herplaatsing binnen de eigen onderneming dient het tweede spoor, eventueel parallel aan het eerste spoor, te worden opgestart. [2] Omdat de datum waarop de ex-werknemer weer (gedeeltelijk) belastbaar was na het opschudmoment valt, zal de rechtbank eerst toetsen of het UWV terecht heeft gesteld dat eiseres ten onrechte het tweede spoor niet heeft opgestart.
16. Partijen zijn verdeeld over de vraag of er sprake was van een concreet perspectief op structurele werkhervatting binnen het eigen bedrijf. Het UWV stelt, kort gezegd, dat hiervan geen sprake was, gelet op het langdurig aanwezige arbeidsconflict. Eiseres stelt dat uit het advies van de bedrijfsarts blijkt dat ex-werknemer weer terug kan keren in zijn eigen functie.
17. De rechtbank is van oordeel dat uit de stukken blijkt dat het arbeidsconflict tussen eiseres en de ex-werknemer dusdanig was opgelopen dat terugkeer in het bedrijf van eiseres niet meer tot de reële mogelijkheden behoorde. De bedrijfsarts koppelt weliswaar een aantal malen terug dat ex-werknemer naar verwachting op termijn geschikt zal zijn voor het eigen werk, maar stelt daarbij ook steeds de voorwaarde dat het arbeidsconflict opgelost moet worden. Dit conflict is in de loop der tijd alleen maar erger geworden en uit de stukken blijkt niet dat er zicht was op herstel van een dusdanig goede arbeidsrelatie dat ex-werknemer weer volledig in het eigen werk zou kunnen hervatten. In haar beroepschrift heeft eiseres nota bene gesteld dat herplaatsingsmogelijkheden niet zijn onderzocht omdat dit niet tot een oplossing van het conflict zou leiden . Zij heeft daarbij toegelicht dat houding en gedrag van ex-werknemer niet gekoppeld is aan zijn functie, zodat bij herplaatsing in een andere functie collega’s tegen dat gedrag aan zullen lopen. Dat eiseres ook in 2021 er al van overtuigd was dat een terugkeer van ex-werknemer geen reële optie was, blijkt uit het (exit-) gesprek dat de heer [naam 4] op 18 juni 2021 met ex-werknemer voerde en zijn later in de onderhavige procedure ingebrachte verklaring dat een terugkeer van ex-werknemer “rampzalig” zou zijn geweest. Dat later nog geprobeerd is om met elkaar in gesprek te komen, laat onverlet dat er meer gestuurd is op het vertrek van de ex-werknemer dan op de terugkeer in zijn eigen functie. Ex-werknemer is immers ook na juni 2021, ondanks zijn eigen verzoek daartoe, niet meer toegelaten op de werkvloer, ook niet toen hij benutbare mogelijkheden had. Eiseres heeft zich zelfs (met succes) verzet tegen de vordering tot wedertewerkstelling van ex-werknemer. Al met al was er dus alle aanleiding om, in ieder geval nadat ex-werknemer na het ‘opschudmoment’ weer over benutbare mogelijkheden beschikte, in te zetten op re-integratie in het tweede spoor.
17. Zoals uit punt 14 blijkt had eiseres in ieder geval vanaf 19 januari 2022 re-integratie-activiteiten moeten verrichten richting het tweede spoor. Anders dan betoogd door eiseres is de rechtbank van oordeel dat eiseres geen acht weken had mogen wachten voordat zij activiteiten in het tweede spoor ging opstarten. In de werkwijzer poortwachter staat weliswaar dat er maximaal acht weken mogen zitten tussen de vaststelling dat er weer sprake is van belastbaarheid en de daadwerkelijke inzet van re-integratieactiviteiten, maar dat betekent niet dat in alle gevallen uitgegaan mag worden van deze maximale termijn. Zoals hiervoor reeds overwogen, waren er al eerder dan 19 januari 2022 aanwijzingen dat werknemer (partieel) belastbaar was. Van eiseres had dan ook verwacht mogen worden dat zij eerder voorbereidingen zou hebben getroffen om het tweede spoor op te starten. Overigens, ook al zou uitgegaan worden van een termijn van 8 weken, dan nog had eiseres medio maart 2022 moeten starten met het tweede spoor. Hetzelfde geldt voor het geval eiseres wel gevolgd zou moeten worden in haar stelling dat er pas vanaf 24 maart 2022 benutbare mogelijkheden waren. Ook dan zou uiterlijk medio mei 2022 met re-integratieactiviteiten gestart moeten worden. In mei 2022 was er weliswaar een korte periode van 2 weken dat werknemer niet belastbaar was, maar volgens het oordeel van de bedrijfsarts van 19 mei 2022 was werknemer daarna wel in staat om te re-integreren. Ook vanaf mei 2022 heeft eiseres geen activiteiten richting het tweede spoor ontwikkeld, terwijl dit wel van haar verlangd had kunnen worden.
Was er sprake van een deugdelijke grond?
19. Uit het voorgaande blijkt dat eiseres het tweede spoor had moeten inzetten. Nu zij dat niet heeft gedaan rechtvaardigt dit in beginsel dat een loonsanctie wordt opgelegd. Dit is alleen anders als er sprake is van een deugdelijke grond. Hoewel de rechtbank ook wel ziet dat eiseres zich heeft ingespannen om in gesprek te komen met ex-werknemer en daarbij op veel weerstand stuitte, zijn deze pogingen om het conflict op te lossen op zichzelf onvoldoende in het licht van de van haar te verwachten re-integratie inspanningen. Juist omdat dit arbeidsconflict zo hardnekkig was en de pogingen om dit conflict op te lossen zeer moeizaam verliepen, had eiseres het tweede spoor moeten opstarten. Voor zover ex-werknemer weigerachtig zou zijn geweest om aan dit traject mee te werken, had eiseres verschillende maatregelen tot haar beschikking om ex-werknemer te bewegen om mee te werken. Zoals het UWV terecht opmerkte had eiseres ex werknemer bijvoorbeeld kunnen ‘prikkelen’ door over te gaan tot het geven van een officiële waarschuwing en/of het opschorten van het loon. Het argument van eiseres dat dergelijke maatregelen alleen maar escalerend zouden werken, overtuigt de rechtbank niet. In dat stadium was het conflict immers al zodanig geëscaleerd – ex-werknemer startte nota bene in maart 2022 zelf een kort geding – dat de focus niet meer (alleen) op herstel van de relatie hoefde te liggen. Indien ex-werknemer weigerde om medewerking te verlenen aan het opstarten van het tweede spoor had eiseres bijvoorbeeld zo nodig in die door ex-werknemer geëntameerde procedure in reconventie kunnen vorderen dat hij daaraan mee zou moeten werken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er geen sprake is van een deugdelijke grond.

Conclusie en gevolgen

20. Nu de loonsanctie alleen al vanwege het niet opstarten van het tweede spoor in stand kan blijven, en de loonsanctie inmiddels is bekort, zal de rechtbank de overige gestelde tekortkomingen en beroepsgronden daartegen niet bespreken. Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Omdat het beroep ongegrond zal worden verklaard heeft eiseres geen recht op een proceskostenvergoeding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Ponds rechter, in aanwezigheid van
A.J.M. van Hees, griffier, op 30 oktober 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.