In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 28 oktober 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had op 28 juli 2022 een naheffingsaanslag omzetbelasting van € 21.468 opgelegd over het tijdvak van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2021, en daarbij belastingrente van € 1.643 in rekening gebracht. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze naheffingsaanslag, maar dit werd afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 17 september 2024 behandeld, waarbij belanghebbende en haar echtgenoot aanwezig waren, evenals drie inspecteurs van de Belastingdienst.
De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslag te hoog is en vermindert deze tot € 19.222. Belanghebbende heeft geen recht op schadevergoeding voor de late reactie van de inspecteur op haar verzoek om aftrek van voorbelasting, maar krijgt wel een vergoeding van immateriële schade van € 500 vanwege de lange duur van de procedure. De rechtbank concludeert dat de inspecteur gedeeltelijk aan belanghebbende tegemoet is gekomen, maar dat er geen verdere vermindering van de naheffingsaanslag nodig is. De rechtbank wijst ook op de verantwoordelijkheid van belanghebbende voor haar ondernemersrisico en de noodzaak van een realistisch ondernemingsplan.
De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep. De rechtbank heeft de inspecteur en de Staat veroordeeld tot het betalen van vergoedingen aan belanghebbende, waaronder proceskosten en griffierecht.