ECLI:NL:RBZWB:2024:7275
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een woning en de daaruit voortvloeiende onroerendezaakbelasting
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 oktober 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 9 februari 2023 beoordeeld. De heffingsambtenaar had op 25 februari 2022 een waardebeschikking en een aanslag onroerendezaakbelastingen (OZB) opgelegd voor de woning van de belanghebbende, gelegen aan [het adres] te [plaats]. De waarde van de woning werd vastgesteld op € 117.000 per 1 januari 2021. De rechtbank behandelt het beroep dat de belanghebbende heeft ingesteld tegen deze waardebeschikking en de aanslag OZB.
Tijdens de zitting op 7 oktober 2024 was de belanghebbende niet aanwezig, maar zijn gemachtigde had een verzoek tot verdaging ingediend, dat door de rechtbank was afgewezen. De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar de waarde van de woning en de OZB-aanslag niet te hoog heeft vastgesteld. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning correct is vastgesteld, en dat de belanghebbende onvoldoende bewijs heeft geleverd om zijn bewering van een lagere waarde te onderbouwen.
De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar niet in strijd heeft gehandeld met de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat de uitspraak op bezwaar voldoende gemotiveerd is. De rechtbank verklaart het beroep van de belanghebbende ongegrond, waardoor de beschikking en de aanslag OZB in stand blijven. De belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ontvangt geen vergoeding van proceskosten.